nis van onze taal in het buitenland. Na zowel de zwakke kanten als de pozitieve punten van de kulturele autonomie met betrekking tot de buitenlandse kultuurpolitiek te hebben ontleed, somde W. Calewaert een zevental voorstellen op tot verbetering op korte en halflange termijn.
Wat moeten de doelstellingen zijn van onze buitenlandse kultuurpolitiek? De rezultaten moeten voor alle partners verrijkend zijn en uiteindelijk moet die politiek bijdragen tot de vernietiging van de traditionele nationale vooroordelen, aldus Eugeen De Facq, die ook niet entoeziast was over België's politiek terzake. Zijn analize stemde in grote trekken overeen met die van zijn voorgangers. Hij wees ook nog op de bijna ekskluzief op de frankofone wereld afgestemde ontwikkelingshulp waarmee kultuurpolitiek nauw verweven is en de noodzaak de bevolking gevoeliger te maken voor problemen van kultuurpolitiek en ontwikkelingshulp.
Karel Blanckaert stelde wel veel vertrouwen in de mogelijkheden geschapen door de kulturele autonomie en heel speciaal in de Kultuurraad. Hij pleitte o.m. voor een betere samenwerking met Nederland, een aparte direktie voor ons kultuurbeleid op Buitenlandse Zaken, een betere selektie, prioriteit voor de grensgebieden (Frans-Vlaanderen en Nederrijngebied), voor landen waar het Nederlands een grote rol heeft gespeeld of nog speelt en voor Zuid-Afrika. Voor Frans-Vlaanderen vroeg hij de inspanningen te koncentreren op het grote regionale centrum, Rijsel, dat eenmaal begiftigd met een Nederlands kultureel centrum en een volwaardige leerstoel Nederlands, ook in de agrarische Westhoek de pozitie van het Nederlands gunstig kan beïnvloeden.
Een kort gesprek leidde tot de konkluzie dat de 4 parlementairen in het parlement, de Kultuurraad en hun partij de suggesties afkomstig van Karel Blanckaert en Willy Calewaert zouden steunen, suggesties die we in drie punten kunnen rezumeren: 1. Er moet een studie en inventaris gemaakt worden van het buitenlands kultureel beleid; 2. In de Kultuurraad moet het probleem van onze buitenlandse kultuurpolitiek aan de orde komen; 3. Er dient geijverd te worden voor een reeks maatregelen (o.a. splitsing van diensten en fondsen, kreatie van instituten ter verspreiding van onze taal en kultuur in het buitenland).
De vier politici bleken de problematiek met de grootste aandacht onderzocht en bestudeerd te hebben. Even pozitief waren de grote mate van overeenstemming over essentiële punten en tenslotte hun bereidheid tot samenwerking.
De namiddagzitting of plenaire vergadering, voorgezeten door Senator Leo Vanackere, moest een feestelijk karakter dragen en droeg het ook. Alleen was er ‘des guten zuviel’. Drie uur lang heeft het publiek geluisterd naar Leo Vanackere, Cyriel Moeyaert (In memoriam J. Tillie), Dr. Jan Klaas (Het regionalisme in Frankrijk), Prof. Dr. P.C. Paardekooper (De volkstaal in Frans-Vlaanderen en het A.B.N.), vijf feestgroeten, door pastoor Decalf en Patrick de Verrewaere (Frans-Vlaanderen), Jan Bomans (In memoriam Godfried Bomans), de heer Depreeuw (namens de Belgische Minister van Nederlandse Kultuur), Senator Robert Vandekerckhove (als voorzitter van de Kultuurraad), André Demedts (hulde aan Jozef Deleu, Kan. M. Deswarte, Jozef Storme) en Luc Verbeke (uitreiking prijzen aan de winnaars van de Taal- en Letterkundige Prijsvraag en aan de leerlingen van de Nederlandse kursussen). Uiteindelijk bleef iemand ten onrechte in de schaduw: Luc Verbeke, die 25 jaar sekretaris is van het Komitee voor Frans-Vlaanderen en zonder wie de Frans-Vlaamse Kultuurdagen en alle daaruitvoortgekomen initiatieven nooit geweest waren wat ze nu zijn.
Erik Vandewalle