bloklanden. Talrijke uitgevers van leerboeken hadden voor de duur van het kongres hun nieuwste leermiddelen tentoongesteld, waarbij zij beklemtoonden dat er, de vele nieuwe onderwijsmedia ten spijt, nog geen vervanging van het schoolboek bestaat.
Dr. Ross van het Goethe-Institut van München hield de openingsrede. Zijn tema, ‘Europäische Gemeinsprache oder europäische Nachbarsprachen’, steunde op de politieke werkelijkheid van de E.E.G. Dr. Ross keerde zich tegen één enkele officiële taal voor Europa, waarbij de andere talen die in de landen van de gemeenschap gesproken worden alleen nog zouden meetellen voor de meer huisbakken, gezellige en intieme gelegenheden. Ook voorzag hij met de toetreding van Groot-Brittannië tot de E.E.G. een Engels-Frans taalduel binnen de gemeenschap, dat ook de andere leden zal beroeren. Tenslotte zei hij dat ook de keuze van de Euro-hoofdsteden Brussel, Luxemburg en Straatsburg al taalpolitieke gevolgen heeft gehad.
Ross pleitte dan voor een verandering in de psychologische ingesteldheid, die uit ‘vreemde talen’ het begrip ‘buurtalen’ zou moeten doen ontstaan, waarbij de nadruk dus zou komen te liggen op wat verbindt i.p.v. op wat scheidt. Twee dergelijke buur- of partnertalen zouden de leerlingen moeten aanleren. Op basis van die verbrede taalkennis zou dan ook een gemeenschappelijke Europese kultuurmarkt denkbaar zijn.
Na die inleiding en een groet vanwege de Europese afgevaardigden uit Straatsburg stonden dan tema's als leerpsychologie en taalonderricht, syntaksis en semantiek, literatuur en uitwisseling van leraars in het middenpunt van de talrijke voordrachten, seminaries en diskussies. Natuurlijk ook tweetaligheid en de telkens terugkerende curriculum-problemen. Het programma van het kongres bleef alleszins niet beperkt tot enkele goed ingeburgerde vreemde talen. Naast de ‘groten’, - Engels en Frans -, waren ook Spaans, Italiaans, Russisch, de Skandinaafse literatuur, en Duits als vreemde taal vertegenwoordigd.
De lezing ‘Anglo-Friesisches und Romanisches im Uebergangssprachraum der Niederlände’ van de Groningse hoogleraar Heeroma bleek een bijzonder waardevolle bijdrage. Dit tema, dat de enge grenzen van het vak ver overschreed, moest zowel germanisten, romanisten als anglisten gelijkelijk interesseren. Het Nederlands, gelegen tussen Anglo-Fries en Frans, heeft uit zijn oudste geschiedenis een reeks gemeenschappelijkheden met het Frans ontwikkeld. Die hebben de zelfstandigheid van die beide talen tegenover de andere Romaanse en Germaanse gebieden mee helpen bepalen. Tot die gemeenschappelijkheden behoren b.v. de Franse/Nederlandse uu-klank, - als in mu(u)r -, en de tot ‘u’ gevokaliseerde ‘l’ voor een dentaal, zoals in fauteuil, letterlijk ‘vouwstoel’, tegenover Faltstuhl; Baudouin, Boudewijn, tegenover Balduin.
Maar ook de tweede komponent van de Nederlandse bijdrage wordt aan Duitse studenten meestal onthouden, namelijk wat op het kontinent overblijft van het oude Anglo-Fries, het Nieuw-Fries, dat de brug vormt naar het Engels. Het Nederlandse overgangstaalgebied bleek daardoor een zeer aantrekkelijk kongrestema.
Josef Kempen