Ons Erfdeel. Jaargang 15
(1972)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 141]
| |
eens als leraar anders te fungeren en Duitsers met het Nederlands in kontakt te brengen. Ook trok me de mogelijkheid aan, nu eens de medaille van de andere kant te bekijken en de problemen te leren kennen, die een Duitstalige ondervindt bij het aanleren van onze taal. Een derde punt van overweging vormde het niet genoeg te waarderen feit, dat mijn eigen kennis van het Duits, met name van de gesproken taal, er alleen maar wel bij kon varen. Na een eerste door mij gegeven kursus van in totaal dertig lestijden over vijftien avonden verdeeld, kunnen er nu per seizoen twee kursussen gegeven worden van telkens twintig lestijden van 45 minuten elk; een kursus loopt over tien avonden, zodat er op een avond 1 1/2 klokuur Nederlands gegeven wordt. Een eerste kursus ‘Holländisch für Anfänger’ vindt in het eerste trimester van 1 september tot Kerstmis plaats, een tweede, ‘Holländisch für Anfänger mit Vorkenntnissen’ volgt dan in het tweede trimester van Kerstmis tot Pasen. Deze is min of meer als voortzetting van de eerste bedoeld, en wordt dan ook meestal door de leerlingen van de eerste bezocht. Een keer is er een kursus ‘Holländisch für Urlauber’ georganiseerd, maar dit is bij deze ene kursus gebleven. De mogelijkheid, die de Volkshochschule tot het volgen van de kursus biedt, wordt echter slechts geëffektueerd, als er zich tenminste tien leerlingen voor elk van de kursussen aanmelden. De eerste les wordt als proefles beschouwd en heeft voor de leerlingen als zodanig geen financiële konsekwenties. Besluiten ze na de eerste kennismaking door te gaan, dan wordt er per kursus een bijdrage van DM 15. - gevraagd. Nadat er in het begin enige kursussen moesten uitvallen wegens te geringe deelname, is er op de laatste kursussen door meer dan tien gegadigden ingetekend. Het percentage volhouders en geregelde bezoekers ligt tussen de 60 à 70 procent, zodat er door de bank 8 à 9 mensen het onderwijs volgen. Over het algemeen zijn de leerlingen volwassenen, en wel uit elke leeftijdsgroep. Naast ‘twenties’ zitten gepensioneerden; de laatste kursussen werden ook door enkele leerlingen van middelbare scholen bezocht. De deelneming is volkomen vrijwillig, er bestaat geen enkele vorm van dwang voor het volgen van de les, en er is dan ook bij de aanwezigen een optimale bereidheid om iets van het gebodene op te steken. Onder de leerlingen bevinden zich huisvrouwen, zelfstandige middenstanders, ambtenaren, hoger geschoolde technici, enz. Het opleidingsniveau ligt in verreweg de meeste gevallen boven lager onderwijs; ook universitair geschoolden bevinden zich onder de deelnemers. De meesten komen uit de stad Wesel zelf, maar ook de dorpen en steden in de buurt leveren kursisten. Er zijn er, die in de streek zelf geboren zijn, en daardoor een goede basis als uitgangspunt hebben; anderen komen uit andere streken van Duitsland en missen dus de steun van het dialekt. Als men naar de motieven vraagt, die aanleiding zijn tot het volgen van de lessen, dan krijgt men diverse antwoorden. Een enkele keer blijkt zomaar belangstelling voor Nederland en zijn bewoners de drijfveer te zijn. In de meeste gevallen komen ze echter uit praktische overwegingen, waarbij de kommercie in veel gevallen de doorslag geeft. Zakenmensen komen in kontakt met Nederlanders die in het grensgebied inkopen; anderen reizen voor zaken naar Nederland en willen iets meer weten over de taal. Voor weer anderen is een vakantie in Nederland, zeilen op de Friese meren of een verblijf aan zee, aanleiding om in de wintermaanden wat aan onze taal te doen. Familie in ons land, kennissen of een verloofde kunnen verder omstandigheden zijn, die interesse voor onze taal tot gevolg hebben. Uit de aard der zaak is het taalonderwijs aan een Volkshochschule gebonden aan de normen en bepalingen, die uit de doelstelling van een dergelijk instituut voortvloeien, en het zal dan ook geen wetenschappelijke pretenties mogen hebben. Het spreken van het Nederlands, het in kontakt gebracht worden met de gesproken taal, zoals in de konkrete situatie van het leven van elke dag funktioneert, is de wens van de kursisten. Eerst probeerden we, eigenlijk tegen beter weten in, de krant als leermiddel te gebruiken. Al spoedig bleek echter dat de krant te veel eendagsvlieg en ook te onhandig in het gebruik was; verder bracht ze geen gesproken taal en inspireerde niet tot ‘huiswerk’. Bovendien was er behoefte aan een kleine grammatika, waar de kursisten de belangrijkste vormen bij elkaar vonden. Ze wilden hun fragmentarische kennis van vele zaken in een groter en overzichtelijker verband geplaatst zien. Een boekje vinden echter was moeilijk. We hebben een tijdje gewerkt met het boekje van Dr. Marta Baerlecken e.a. 30 Stunden Niederländisch für Anfänger, een Langenscheidts Kurzlehrbuch. Een bezwaar was, naast het vrij uitgebreide grammatikale gedeelte, het feit, dat het in zijn teksten | |
[pagina 142]
| |
nogal ouderwets aandoet. Het is moeilijk te verkopen, dat de doorsnee Nederlander tandpoeder gebruikt en dat de handel met het voormalige Nederlands-Indië, nu Indonesië, ze belangrijk is, dat hij in de eerste lessen ter sprake komt. Dat dit een gevolg is van het feit, dat er voor een leerboek Nederlands in Duitsland relatief weinig belangstelling en dus weinig omzet bestaat, waardoor bewerkingen vaak uitblijven, is voor iedere insider duidelijk. We hebben nu zelf enige teksten geschreven en hierbij een korte grammatika samengesteld, die vooral op het verschil met het Nederlands de nadruk legt. Natuurlijk zijn ook deze niet ideaal - ze zijn o.a. te zeer op het onderwijs door de samensteller afgesteld -, maar de kursisten gebruiken ze graag. Als ik uit de ervaringen, zoals die in bovenstaand verslag weergegeven zijn, konklusies zou willen trekken, dan is dit wel de belangrijkste, dat er in het Duitse grensgebied op het niveau van het onderwijs aan volksuniversiteiten een vrij grote belangstelling bestaat voor het Nederlands, en dat men er relatief veel voor over heeft om systematisch aan onze taal iets te doen. Dat deze belangstelling in de meeste gevallen ertoe leidt, dat men zich voor onze kultuur gaat interesseren, maak ik uit de opmerkingen en vragen op, die men nu en dan heeft. In hoeverre de leiding van andere volksuniversiteiten in het grensgebied oog heeft voor deze behoefte aan het onderwijs in het Nederlands, kan ik niet beoordelen; het zou echter, dunkt me alleszins de moeite waard kunnen zijn hier van Nederlandse zijde eens aandacht aan te besteden. Ons past een woord van dank aan en waardering voor de leiding van de Volkshochschule van de stad Wesel, die voor deze behoefte begrip heeft en bereid is er de financiële konsekwenties van te dragen. Het zou ons niet verbazen, als deze stad o.a. hierdoor haar verbondenheid met de Nederlanden zou willen demonstreren, waaraan ze in de zestiende eeuw zelfs de naam ‘Klein-Antwerpen’ ontleende.
Dr. H.J. Leloux, Oosterbeek |
|