Joseph, de jongere broer van César.
De Luikse meester kreeg het leeuweaandeel in de Basilicaprogramma's: zijn vioolsonate, klavierkwintet, symfonie, verschillende van zijn liederen en duetten, bladzijden uit zijn orgeloeuvre en Les Béatitudes. Uit die rijke waaier kozen wij het laatstgenoemde oratorium, daar we zelden of nooit de gelegenheid krijgen die bladzijde in lifeuitvoering te beluisteren.
Niet minder dan tien jaar, van 1869 tot 1879, werkte César Franck aan Les Béatitudes, waarin de acht zaligheden op een zwakke en verouderde tekst van Mme. Colomb worden verklankt. Het werk bevat hoogten en laagten. Hoewel de komponist van de overbekende Symfonie in d herhaaldelijk herkenbaar blijft, o.m. aan de spanning in de melodische snit met die karakteristieke halve tonen en middelpuntzoekende beweging of in de kontrapuntische tegenstelling tussen de violen en basstrijkers, mist het werk voldoende afwisseling en dramatische stuwing om onafgebroken te blijven boeien. César Franck is wel op zijn best in de serene passages van het ‘hemelse koor’, in de gevoelsekspressieve cellopartijen, in sommige orkestrale preludia en in de sobere unisono's van het vrouwenkoor. Alleen in de zevende zaligprijzing, waar ook Satan ten tonele verschijnt, krijgt de partituur een dynamischere beweging.
Leonce Gras leidde een indrukwekkend geheel van acht solisten, een uitgebreide koorfalanks, samengesteld uit vier ensembles, en het symfonieorkest van de BRT. Hij vertolkte het werk met gezag, kneedde al die elementen tot een evenwichtig geheel, en haalde waar nodig de subtiele poëzie uit de partituur. Ook al
is dit oratorium op enkele plaatsen wat verbleekt, de direkte kennismaking met zulke minder gespeelde partituur was zeker interessant.
De jongste tijd schijnt er een gelukkige belangstelling te groeien voor het vokale oeuvre van Felix Mendelssohn-Bartholdy. Ook bij die romantische toondichter kunnen nog talrijke koorbladzijden uit de vergetelheid worden opgediept: o.m. zijn vele motetten en psalmen. In 1966 prezenteerde het Limburgse festival het oratorium Elias. Dit jaar stond Paulus op de affiches. Hoewel minder rijp en zwakker van dramatische stuwing dan de tien jaar later beeindigde Elias (1846) blijft ook Paulus een meesterwerk uit de vroeg-romantiek: Zeker, met de bekeringsscène uit het eerste deel is het eigenlijke hoogtepunt van het werk bereikt en verloopt het vervolg, dramatisch gezien in een anti-klimaks. Toch bezit het werk voldoende zuiver muzikale bestanddelen om de toehoorder intens te boeien: o.m. de spontane overgang van reciet naar ariosostijl, de polyfone opbouw van vele koren, de lyrische vlucht van een aria als Jerusalem, die du tötest die Propheten, de persoonlijke koraalbehandeling, enz. De enigszins ingekorte uitgave door het Musikverein uit Düsseldorf en de Filharmonie van Antwerpen o.l.v. Hartmut Schmidt heeft de wisselende schoonheid van de partituur rijkelijk gereveleerd vooral dank zij de egaliteit in de koorklank en de spontaan vloeiende frazering van het koor. Een speciale vermelding verdienen de vier Duitse solisten, die - wars van alle belcanto-effekten - de geest van het werk volledig hadden aangevoeld en in een volkomen zuivere vertolking wisten over te dragen op het duizendkoppige publiek.
Jammer genoeg was er minder publieke belangstelling te Sint-Truiden voor de uitvoering van het Te-Deum van Marc Antoine Charpentier en het Requiem van Maurice Duruflé. We geven grif toe dat de interpretaties van die koorwerken niet op een gelijk niveau stonden, toch ging het ook daar om een gelukkige en ongewone programmatie. O.l.v. Pierre Rodrigue, direkteur van de muziekakademie van Dinant, lieten de Waalse koren en het Limburgs Symfonieorkest enkele onvolkomenheden binnensluipen in hun uitvoering van Charpentiers Te-Deum: ritmische slordigheden en een disproportie in de klankverhouding.
Maurice Duruflé dirigeerde zijn