Bloeiende Appelboom (1912) door Piet Mondriaan
we fase inging met Broadway Boogie Woogie en Victory Boogie Woogie. Van die geschiedenis heeft het Haagse museum dan ook, meer voor de volledigheid en deels met de grote kosten aan een recente verwerving verbonden, een kleine groep samengebracht, die nog niet een heel kabinet vult.
Dat alles laat zich in het Haagse museum met een overvloed aan kleinere en grotere beelddokumenten vervolgen, het uitvoerigst, zoals zich al laat raden uit de jaren zo tussen 1905 en 1919. Het aandeel van Slijper in het behoeden van werk uit deze jaren laat zich nauwelijks genoeg schatten, al vond deze Gooise maecenas het ook wel reëel, wanneer Mondriaan voor een maaltijd een werkje meenam.
Daarom mogen wij aan deze bespreking nog wel een kleine epiloog toevoegen, dat met de Haagse ekspositie niet direkt verband houdt maar des te meer met de Parijse jaren van Mondriaan na de eerste wereldoorlog. In die jaren, waarin Mondriaan zijn abstrakte schilderijen hoogstens aan enkele vrienden kon slijten en dan nog voor vrijwel niets, stond namelijk een tweede maecenas op, een hoogst uitzonderlijke, van wie in de officiële kunstgeschiedenis namelijk nog vrijwel niets is doorgedrongen. Zijn naam: Stieltjes.
Als telg van een vooraanstaand geslacht van Nederlandse ingenieurs, met name van waterbouwkundigen, die een minister en een direkteur van de spoorwegen had opgeleverd, naar wie kanalen waren genoemd en voor wie in Rotterdam een standbeeld was opgericht, was ook de kleine knaap Stieltjes voor het ingenieurschap voorbestemd. Hij moest daarvoor als jochie elke week naar het standbeeld van zijn grootvader gaan, om even groot te worden als deze. Stieltjes deed het, studeerde voor ingenieur in Delft, maar had er de diep ingewortelde drang aan overgehouden, niets te worden in deze maatschappij. Voor hedendaagse psychologen en paedagogen een bekend beeld.
Zo belandde deze Stieltjes in de Amsterdamse kunstenaarswereld, waar hij, die overigens weinig seksuele behoeften had, ook dat niet, aanliep tegen een van de meest fantastische vrouwen uit die periode. Zij was model onder meer van Sluyters, een Kreoolse met een prachtig lichaam, zoals Josephine Baker. En ze had ook het grote hart van deze andere Kreoolse. Daarbij was zij een van onze felste suffragettes en preekte zij met de socialist Troelstra en anderen de revolutie in de straten. Toen Stieltjes haar vond, was zij juist door een letterlijk met de noorderzon naar Zweden vertrokken kunstschilder met twee kindertjes achtergelaten. Stieltjes, die juist een ton had geërfd, ontfermde zich over haar en vertrok met haar, ongeveer tezelfdertijd als Mondriaan, naar Parijs, waar zijn huis door zijn goedgeefsheid maar vooral door het hart van zijn vrouw tot een gastvrij doorgangshuis zou worden voor alle Nederlandse kunstenaars zonder geld maar met behoefte aan een dak en een maaltijd.
Maar die Stieltjes is het geweest, die heel de jaren twintig door en tot aan het trieste einde van zijn banksaldo in de jaren dertig, elke maand Mondriaans atelier in de rue du Départ heeft betaald, met waarschijnlijk een belangrijk deel van zijn verf en andere benodigdheden. Een schilderij, een van de velen, die nu voor fantastische bedragen worden verhandeld, heeft hij evenwel nooit gevraagd. Toen zijn geld op was en hij op straat kwam te staan, overleed ook zijn vrouw. Zij werd van de armen begraven met nog net één roos op de kist. Mondriaan was er niet.
Enkele jaren geleden lag een oude, zieke man, een zeer stille