werd zij dood gevonden, gewurgd. Als Oidipous-Teiresias zijn echte naam weet en de gang van zaken bij de dood van zijn moeder, zal hij weten wie hij is. Zo zal hij verlost worden en niet anders.
De dood zou barmhartiger zijn dan dit lot. Toeschouwer te zijn bij alle gruwelen door jezelf weer bedreven, ten tweeden male, ten derde male, is erger. Waar het steeds maar opnieuw begint bestaat er geen dood. En ontstaat er geen groter verlangen dan juist naar de dood.
Om dat uit te beelden geeft Mulisch - een van zijn knappe vondsten - Oidipous-Teiresias als geleideknaap in zijn blindheid, de dood zelf mee, in de gestalte van Chrysippos. ‘Daarmee is alles begonnen: met een daad van Laios. (...) Hij werd verliefd op de zoon van zijn gastheer: Chrysippos. Hij ontvoerde hem naar Thebe, en daar leefden zij als man en vrouw - tot hij besloot om met lokaste te trouwen en zo in Thebe aan de macht te komen. Met de gifbeker ruimde hij Chrysippos uit de weg, maar toen hij op de dag van zijn huwelijk met lokaste naar Delphi ging, zei het Orakel, dat hij degene was die vermoord zou worden door zijn zoon’ (47). Uit de moord op Chrysippos vloeien alle andere moorden voort. Chrysippos verpersoonlijkt in dit drama de dood zelf: hij is bij alle moorden aanwezig en bepaalt het stervensmoment: bij Laios door die vlak voor zijn dood in droom te verschijnen, bij de anderen door hun een zwart dodenmasker op te zetten. In Mulisch' partituur staat dan ook uitdrukkelijk: Chrysippos is naakt. (Het Holland Festival hield daar in zijn voorstelling niet de hand aan). Chrysippos neemt Teiresias bij de arm aan het begin van diens ommegang. De dood leidt degene d:e niet dood mag voor hij zichzelf helemaal kent. Dat is het einde van de 2e episode waarin Mulisch het liniaire gegeven van Sofokles in een draaiende beweging brengt. In de eerste episode gebeurde het, maar in de tweede vormt zich de spiraal, het eeuwigheidsaspekt. In de 2e episode heft Mulisch op bijzonder knappe wijze de gegevens van Sofokles en van alle anderen die Oidipous nadien hebben bewerkt, op tot het plan van de zich herhalende mythe.
‘Ken u zelf - in niets te veel.’ Het kennen moet gedoseerd groeien. Aan het begin van de 1e episode, komt Teiresias, door Chrysippos onverbiddelijk daarheen geleid, bij de 44-jarige Oidipous. Hij worstelt om aan zijn lot te ontkomen, om niet te hoeven zeggen wat hij weet. ‘Houdt het dan nooit op?’ (28). ‘Laat mij gaan. Er is geen Teiresias. Dit is te veel. (Stokt). Dat zei hij ook. (Stokt). Dit ook. - NEE! - (29). Hij gooit zijn vroegere ik de waarheid voor de voeten: ‘Jij, Oidipous, bent de pest van je stad, omdat je Laios vermoordde en in schande met je moeder leeft.’ Maar Oidipous is nog niet rijp voor de waarheid. Hij stuurt Teiresias weg die hij verwelkomd had (zonder te weten hóe juist) met ‘Welkom, Teiresias, wie de waarheid is ingeboren’ (27). ‘In niets te veel’, nog even wachten.
Er is nog ‘een stem van de waarheid’: de Pythia. De tweede scène van de 1e episode opent met de jonge Oidipous die is gaan vermoeden dat hij Polybos' zoon niet is. Hij vraagt de Pythia: ‘Wie ben ik?’ Teiresias is bij het antwoord: ‘Jij bent degene die bij zijn moeder zal slapen, bij haar een onduldbaar kind zal verwekken en zijn vaders moordenaar zal zijn.’ De eerste fase van zelfkennis voor beiden. Maar nog onbegrijpelijk. Alleen de twijfel wordt nu geboren en twijfel is de moeder van het kennen. Nu gaat de handeling op dubbel spoor spelen. (Mulisch' partituur is gedrukt in oblong, de bladspiegel is in drieën verdeeld, zoals de auteur wilde dat het toneel in drieën verdeeld zou zijn. Wat op de bladen op gelijke hoogte staat gedrukt, speelt zich op het toneel gelijktijdig af.) Op het middenplan doodt de jonge Oidipous Laios: Links nadert de 44-jarige Oidipous door lokaste te ondervragen steeds dichter bij de waarheid: ‘wiens zoon ik ook ben, - in ieder geval ben ik Laios' moordenaar.’ Drie scènes waren er nodig voor deze eerste fase van zelfkennis. Het gaat moeizaam.
Ook de volgende scène speelt op dubbel spoor. Op het middenplan staat de jonge Oldipous voor de Sphinx. Zij is het wezen bij uitstek dat hem aan de nodige zelfkennis kan helpen. Ze is Oidipous z'n eigen voorbestemming. ‘Haar vader was de tweekoppige hond Orthros. Zijn ene kop keek in het verleden, zijn andere in de toekomst.’ Is dit Oidipous-Teiresias zelf niet, uit het verleden wetend wat de toekomst brengen zal? ‘Hij sliep bij zijn eigen moeder en verwekte bij haar de Sphinx’ (60). Oidipous zal bij zijn eigen moeder Antigone verwekken. Mulisch laat de Sphinx dan ook spreken met de stem van Antigone. Op de achtergrond vraagt Teiresias, zich nu bewust van deze parallel: ‘Wie staat tegenover wie als wie tegenover de Sphinx staat (...) Wie verstaat zelfs wie's vraag niet?’ (74). De Sphinx weet wie Oidipous is, maar geeft haar waarheid in de vorm van een vraag: ‘welk wezen leeft er met twee voeten, met vier voeten en soms met drie voeten?’ Oidipous zal na zijn straf met een stok