alizatie kent, omdat een groot part van het overige procent uitstel dreigt te krijgen tot sint-juttemis, omdat de hier behandelde problemen zo vaak en zo handig uit de belangstellingssfeer geduwd worden ten gunste van bv. de ekonomische relance, de partijfilozofische toepassingen van kultuur-, school- en andere pakten, omdat dit verslag herinnert aan beloften die voor een deel in de mist opgingen, enz.
De referaten zijn alle belangrijk. Hun gebalde vorm laat weinig speelruimte voor een samenvatting. Ik beperk er mij toe in het biezonder het referaat aan te bevelen over demografie en bodembeleid (E. Lagrou) voor het ogenblik waarop beslist wordt over de begrenzing van het ekonomisch gewest Brussel en dat over decentralizatie (S. Everaert) als digestief bij de beslissing aan de Vlaamse Kultuurraad de Kamer van Volksvertegenwoordigers als zetel te schenken.
Om niet volledig chagrijnig te zijn verwijs ik ook naar de belangrijke informatie in het 6e referaat (over het Nederlandse kultuurleven te Brussel) over wat al door het Contact- en Cultuurcentrum (Martelarenplein, Brussel) gerealizeerd is en over de mogelijkheden die dit Centrum in zich draagt en die dus best op de voet gevolgd worden.
Dit verslagboek bevestigt meer dan ooit de stelling dat de taalwetgeving noodzakelijk blijft, maar een pleister op een houten been is, als 1) niet ernstig gewerkt wordt aan een ruimtelijke ordening voor Vlaams-Brabant (eigenlijk ook voor heel Vlaanderen en Wallonië) en dekoncentratie uit Brussel, 2) het sisteem van de subnationaliteit niet wordt ingevoerd. Hieruit blijkt ook hoe argeloos de Vlamingen Europese instellingen, Shape, enz., naar Brussel lieten komen, zich troostend met de gedachte dat een Europese hoofdstad ‘die naam waardig’ ook wel een nationale hoofdstad voor de Vlamingen moest worden. Maar is ‘argeloosheid’ wel het juiste woord? Eens te meer, net als in de brosjures uit de vorige honderd jaar, steekt de afstand tussen wat wij wensen en onze politieke macht de ogen uit.
Aan de Vlaamse drukkingsgroepen en kulturele verenigingen is al vaak het verwijt gericht een eeuwig wantrouwen te kultiveren. Omdat ik geloof in de noodzaak dat wantrouwen voorlopig nog niet af te zwakken, beveel ik de lektuur van dit verslag ten zeerste aan. Hopelijk zullen de bij het Overlegcentrum aangesloten verenigingen voor een maksimale verspreiding zorgen onder hun leden. Ik ben zo vrij lichtjes de woorden te wijzigen van Mr. P. Knapen, voorzitter van de Kultuurraad voor Vlaanderen, die dit verslag bedoeld ziet ‘voor een ruim publiek, maar vooral als handleiding voor de beleidvoerende instanties’. Nee, eerst en vooral voor een ruim publiek, daarna volgen wellicht vanzelf de beleidvoerende instanties. Vergelijk de inhoud van dit verslag met de feiten en U kan me nog moeilijk ongelijk geven.
Erik Vandewalle
Verslag van het Algemeen Vlaams Congres. Brussel 13 juni 1971, 93 blz., uitgegeven door de Kultuurraad voor Vlaanderen, Antwerpen.