zijn. Hier past toch een kleine waarschuwing: De kwade jaren zijn niet te vergelijken met L'an 40. De Bruyne heeft zich vroeger al laten kennen als biograaf en kronikeur van de Vlaamse Beweging. Hij beschikt over een vlotte pen, heeft oog voor pikante details en weet vooral de sfeer rond zijn personages te evoceren. Die kwaliteiten vinden we ook in De kwade jaren gedeeltelijk terug. Gedeeltelijk omdat de meeste stukken draaien rond het proces van de betrokkenen. Voor mij zijn de hoofdstukken Oostfronters en Kolonel Van Coppenolle het best geslaagd. Dit laatste benadert trouwens het meest het biografiegenre.
Zijn de positieve kanten van dit werk al gemengd met reserves, dan springen de zwakke nog het meest in het oog.
De Bruyne ontpopt zich hier als een aardig kronikeur, die 30-40 jaar geleden overal present zou geweest zijn, interviews van medespelers afnam en hier en daar wat meepikte van achter de schermen. De overvloed aan details brengt geen grote lijnen aan het licht, geeft geen antwoord op vragen naar het hoe en het waarom. De stukken plakken zo op de aktualiteit van 30-40 jaar geleden, maar wat er verteld wordt is vaak onbelangrijk. Wat voor belang heeft het bijna dertig jaar nadien te weten welk weer het was toen Van Coppenolle van X naar Y trok, hoeveel paarden voorgespannen waren, wat de gelegenheidskoetsier zei, wat de oude grootmoeder van zijn gastheer dacht, enz. enz. Ik geef toe dat dit van het meest krasse is, maar het tipeert De Bruynes aanpak.
Het is doodjammer dat De Bruyne zelden of nooit zijn bronnen vermeldt. O ja, er zijn ook nog zijn voetnota's. Maar die mogen in negen op de tien gevallen rustig ongelezen blijven. Bij sommige stukken bekroop mij dan ook geregeld het onbehagelijke gevoel dit of dat al eens eerder en letterlijk (?) in dezelfde vorm gelezen te hebben. Is dit alleen een indruk? Het kan hoogstens een indruk blijven. Toevallig vond ik in een boek over Staf de Clercq (geen auteur, Antwerpen, 1951) op de blz. 81-82 in beknopter vorm dezelfde ingredienten als op de blz. 18-19 in het 1e deel van De kwade jaren. Zijn de auteurs één en dezelfde persoon? Maakte De Bruyne gebruik van het boek over De Clercq of hadden beide auteurs dezelfde bron, een verslag in Volk en Staat bijv.? Een passage op blz. 179 in het 2e deel van De kwade jaren deed ons via Van Coppenolles Memorie... teruggrijpen naar het werk van Paul Struye, L'évolution du sentiment public en Belgique sous l'occupation allemande (Brussel, 1945), meer bepaald naar blz. 135 en 158. Een vergelijking van beide auteurs doet de vraag rijzen of De Bruyne ook elders zo slecht vertaalt of moeten we zeggen: citeert? of: door elkaar haspelt?).
De Bruyne staat soms ergerlijk onkritisch tegenover zijn onderwerp. In Geweld tegen Leopold III trilt de verontwaardiging nog mee zoals die twintig jaar geleden trilde, maar nu onmogelijk nog trillen kan. Over de achtergronden van het konflikt krijgt men slechts enkele regels te lezen. Maar de lezer zal het hoofdschudden al verleerd hebben na de lektuur over twee tegenstrijdige ‘bevelen’ tot aanmelding voor het Oostfront in deel 1 blz. 23 en 27-28), waarbij de schrijver zo'n zuinig kommentaartje geeft dat zelfs de overlevende geciteerden er zich aan moeten ergeren.
De kwade jaren hadden kunnen dienen als skript voor gefilmde aktualiteitenjournaals. En dat is nog altijd heel wat. Wie De kwade jaren beleefd en/of meegespeeld heeft, zal ongetwijfeld de kleuren en stemmingen van toen herkennen, maar of hij met de lektuur van De Bruynes werk nieuwe inzichten zal verwerven, durf ik sterk te betwijfelen.
Erik Vandewalle
Arthur De Bruyne, De kwade jaren, delen 1 en 2, 320 en 317 blz., 1971, Uitgeverij De Roerdomp, Brecht/Antwerpen, prijs per deel: 275 BF.