kulturele integratie en benelux
Kulturele integratie en omroep.
De viering van 25 jaar Nederlands-Belgische samenwerking op kultureel gebied, heeft aanleiding gegeven, in allerlei toespraken en publikaties, tot overwegingen en beschouwingen van meer fundamentele aard over de zin en de vormen van de Nederlands-Vlaamse kulturele toenadering en integratie, waaruit wij vandaag, ook en vooral op omroepgebied. voordeel kunnen halen.
Anderzijds hebben zich tijdens de afgelopen twee jaar zowel in Nederland als in België belangrijke ontwikkelingen voorgedaan op politiek gebied, die voor de omroepen van beide landen afzonderlijk beschouwd, maar ook voor hun onderlinge verhouding van grote betekenis zijn.
In Nederland kwam er een nieuwe regering met een nieuwe minister van C.R.M., die in het kader van de algemene ekonomische en financiële politiek, een aantal wensen van de omroep onvervuld moest laten, hetgeen talrijke onzekerheden deed ontstaan. Deze omstandigheden hadden tot gevolg dat er geen uitbreiding kwam van de televisiezendtijd, geen uitbreiding van de personeelseffektieven, evenmin een uitbreiding van de regionale omroep en voorlopig ook geen derde televisienet, dat, volgens de nota die minister Klompé daags voor het ontslag van de vorige regering bekend maakte, aan de instruktieve omroep zou voorbehouden worden. Ook de diskussie over het Centraal Antennesysteem of de zgn. kabeltelevisie is door deze omstandigheden nog niet in een beslissend stadium getreden.
Deze moeilijkheden hebben hun weerslag gehad op de betrekkingen, uitwisselingen en samenwerking van NOS en BRT, en komen tot uiting in de vrij sterk gedaalde cijfers van de programma-uitwisselingen tussen beide omroepen, vooral op het gebied van de televisie-spelen en dit ondanks het feit dat in augustus 1971 een akkoord kon gesloten worden met de Nederlandse Vereniging van Toneelkunstenaars, waarbij lagere percentages vastgesteld werden voor de akteurstoelagen bij wederzijdse overname. Wel heeft dit akkoord tot gevolg gehad dat de overname van Nederlandse programma's door de BRT sedert oktober 1971 opnieuw flink is gestegen, waardoor verhinderd kon worden dat de cijfers nog lager zouden geweest zijn, doch deze kentering heeft zich, wellicht wegens de daareven aangehaalde moeilijkheden aan Nederlandse zijde, jammer genoeg niet voorgedaan voor de overname van BRT-programma's door de Nederlandse omroep. Hieruit zouden, indien deze gunstige trend bevestigd wordt, wel eens moeilijkheden kunnen ontstaan van de zijde van de vakbonden die de belangen van de Belgische akteurs verdedigen.
Daar tegenover staat dan weer het verheugend verschijnsel dat de BRT en de NOS, in gemeenschappelijk overleg, elk een serie van vijf programma's over Nederland resp. België hebben gemaakt en uitgezonden, waarmee de omroepen in beide landen eens te meer een bijdrage hebben geleverd tot een beter onderling begrip tussen de bewoners van de lage landen.
Positief is ook de belangrijke mate waarin de Nederlands-Vlaamse co-produkties voor de omroep zijn toegenomen en vooral het feit dat deze coprodukties niet alleen een meer dan incidenteel karakter hadden, maar bovendien tot stand kwamen in de edukatieve sektor, waarover ik het verder nog uitvoerig zal hebben.
Ook in België hebben zich in de jongste twee jaren belangrijke politieke ontwikkelingen voorgedaan die van grote betekenis zouden kunnen zijn voor de verhouding en samenwerking van de Nederlandse en de Vlaamse omroep. De vele diskussies waarvan het Belgisch omroepbestel tegenwoordig het voorwerp is kondigen de grote veranderingen aan die op komst zijn. Niet alleen is de publiciteit op radio en televisie, die naar mijn gevoel in België vooralsnog geen kans maakt, voorwerp van vele debatten, niet alleen wordt de toekomst van de zich snel uitbreidende kabeltelevisie druk besproken, maar vooral heeft de nieuwe in januari aangetreden regering Eyskens bekend gemaakt dat zij het omroepstatuut, waarvan de fundamentele wet nu 12 jaar oud is, wil gaan herzien. In welke zin dit precies zal gebeuren is nog niet bekend, doch het staat vast dat die herziening in de richting zal gaan van een bijna volledige onafhankelijkheid t.o.v. elkaar van het Nederlandstalig en het Franstalig omroepinstituut, omdat dit in de lijn ligt van de grondige wijzigingen die België op staatsrechterlijk gebied de afgelopen twee jaar heeft doorgemaakt. De Nederlandse en de Franse kultuurgemeenschappen in België hebben inderdaad door de jongste herziening van de grondwet een zeer ruime autonomie verworven, in de eerste plaats op wetgevend gebied, inbegrepen het domein van de internationale kulturele betrekkingen. De betekenis hiervan zal onze Nederlandse vrienden niet ontgaan wanneer ik verduidelijk dat de Nederlandse kultuurgemeenschap in België voortaan staatsrechterlijk be-