film
Over autenticiteit...
Hoe autentiek is de ‘kleinkunst’? In hoeverre is het een uiting van burgerlijk schijnvertoon, kultureel snobisme, een door wereldvreemde artistiekelingen beoefend genre dat nauwelijks de realiteit raakt? Is er een evolutie van bespiegelde, poëtische ‘chansons’ naar pamflettaire schotschriften? Op het eerste gezicht lijkt het er wel op dat chansonniers uit hun tent van artistieke vrijblijvendheid moeten komen, willen ze zingend aan de kost blijven raken. De situatie is echter ingewikkelder dan ze, oppervlakkig beschouwd, lijkt. Immers: de hele diskussie rond het tema ‘engagement’ in liedjes, in literatuur (film, beeldende kunst, enz.) is niet met kreten af te ronden. Het Nederlands toneel werd onder tomaten bedolven, tot Hugo Claus Vrijdag schreef. De chansonniers stoppen hun liedjes vol luchtvervuiling en Vietnam, maar Julos Beaucarne staat in de Munt met één voet op een stoel en hij zingt gelijk hij gebekt is, en de kritici vragen zich verbaasd af hoe dat dan zit met die ‘eigentijdse sound’ die zo nodig moest. Wie geduld genoeg heeft, zal ontdekken dat de hele vraag blijft: staat er een vent en heeft hij iets te vertellen? Belangrijk vind ik wél de pogingen om de ‘tegenkultuur’ in de kleinkunst een kans te geven. De kulturele chansonnier moet weer een liedjeszanger worden en de straatzanger moet de podia op. Laat Kleinkunst maar kleinkunst worden; een ‘troubadoursavond’ moet een fijn feest zijn, geen kulturele Gebeurtenis; het lied moet naar kermis en kroeg. In deze evolutie past precies de ‘herwaardering van de smartlap’, niét de ‘Vlaamse schlager’ die momenteel de hoogste toppen van onbenulligheid raakt, wél de liedjes van Lundström, e.a. De vergissing van velen is echter dat ‘het lied dichter bij het volk brengen’, meteen ‘minder behoefte aan
vakmanschap’ inhoudt. Er wordt door de Vlaamse kleinkunstenaars nogal wat geklungeld! De klungelaars onderschatten echter het volk dat zij beweren te dienen. Het publiek is immers niét gediend met artiesten die er maar een potje van maken. Alle groten uit het vak zijn keiharde werkers. Nu wordt er duchtig geïmproviseerd; elektriciteit is belangrijker dan kunde. Velen uit het vak hebben te weinig zelfkritiek en teveel eigenwaan. Een ‘grote’ is nooit tevreden, de kleinen zijn het helaas veel te vlug. Vandaar de inflatie van de kleinkunst. Wie geleerd heeft rondom zich te kijken, weet dat er b.v. ook in de literatuur, onbekwame lieden gedurende een bepaalde tijd in de spots van de publiciteit staan omdat ze clever en handig zijn. Na verloop van tijd worden ze onverbiddellijk ontmaskerd, en wel op het ogenblik dat het publiek door heeft, dat achter de glans, de glamour, het imago van rebel of stoere knaap, onkunde en onbenul schuilt. Mytevorming is alleen maar mogelijk als er ook nog talent aanwezig is. Is dit niét het geval dan verdwijnen de ‘artiesten’ vlug in de mist van hun myte.
De situatie op dit ogenblik in Nederland en Vlaanderen? Nederland blijft chanson-arm, Vlaanderen heeft geen kabaret. In Nederland, dat een kritische televisie, radio en pers heeft, wordt kabaret hoe langer hoe meer vrijblijvend. Vlaanderen mist alle zin voor satire. Magesien van de BRT is een hutsepot van lolbroekerij en mislukte hekeling. Het publiek leest geen kranten, wil niet geïnformeerd worden. En de media slagen er hoe langer hoe beter in verdoezelend te werk te gaan. Wat er over radio en televisie in de regeringsverklaring staat is daarenboven niet geschikt om de kritische zin van journalisten en programmamakers te bevorderen, integendeel. Er dreigt een regelrechte machtsgreep naar de ‘voorlichtingskanalen’. Het zal ieder zijn waarheid zijn, maar die van de regering het eerst, als de plannen ooit uitgevoerd worden. De demokraten van de BSP zijn de meest hongerige partners. Het is wel een beetje beangstigend voor de demokratie, maar wie, in dit land, ligt daarvan wakker?
Jaak Dreesen