Ons Erfdeel. Jaargang 15
(1972)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 115]
| |
Naar aanleiding van Trijntje Cornelis.In 1968 kwam Bredero's Spaanse Brabander Vondel vervangen in de Gouden traditie. E.K. Grootes schreef toen in het programmaboekje: - Een geslaagde opvoering van de Spaanschen Brabander zal de aanzet kunnen vormen van een nieuwe traditie waarin hopelijk het klassieke Nederlandse drama centraal zal blijven staan. Als mogelijke spelen die in aanmerking zouden kunnen komen, noemde hij de rederijkersspelen en stukken van Coster, Hooft, Rodenburg, Asselijn, Langendijk, Rotgans en anderen. Voorwaar een lange rij. Enige tijd gonsde het gerucht: Het wordt Trijntje Cornelis van Huygens. Na enig wachten is het er dan van gekomen: Op 14 januari 1972 bracht het zuidelijk toneel Globe de klucht in première in de stadsschouwburg te Tilburg. Naar mijn mening een zeer verdienstelijke opvoering, met een eksellerende Kitty Janssen als Trijntje. Maar het is aan anderen de spelkwaliteiten te bespreken, het gehalte van de dramatische ekspressie in Noord en Zuid.
Waar het mij om gaat, is de waardering van de Nederlandse dramatische literatuur en de diskrepantie die er bestaat tussen het waarde-oordeel van de toonaangevende Nederlandse literatuurgeschiedenis enerzijds en de frekwentie waarin Nederlandstalige drama's metterdaad op de planken komen.
Dat Trijntje Cornelis als enige, na aarzeling, de bovengenoemde traditie moet voortzetten, mag toch wel enigszins verwonderlijk heten. Ten eerste is het 't enige stuk van Huygens op dramatisch gebied en vervolgens kende hij er zelf niet veel literaire waarde aan toe. Een ‘vodderije’ noemde hij het geheel. Het is de vraag of hij het voor groot publiek bedoeld heeft.
Het oordeel van Knuvelder rechtvaardigt ook al niet veel aandacht voor dit lichtvoetig stuk: ‘Het platte geval is ruig en rauw behandeld in dialekten om van te rillen’. Verder spreekt hij van een ‘volbloedige oubolligheid’, een onpersoonlijk geval en het blijft voor hem onbegrijpelijk dat de hoveling-dichter zich verdiept in mestvaalt-tribulatiënGa naar eindnoot(1).
Men versta mij wel: ik maak er in het minst geen bezwaar tegen, dat Trijntje nogmaals ten tonele wordt gevoerd. Waar de kritieken over de opvoering uiteenliepen van zeer matig tot uitnemend, sluit ik mij aan bij de lovende beoordeling. In de presentatie van Globe bezorgt Trijntje ons een avond met onschuldig plezier en de eertijds zo verfoeide zedenschennerij blijkt nog al mee te vallen.
Maar wel betreur ik het, dat Trijntje Cornelis het Nederlandstalige repertoire uit onze dramatische literaire historie moet vertegenwoordigen, altans waar het gaat om voorstellingen die geheel Noord-Nederland bestrijken (of Trijntje ook nog in België te zien zal zijn, is mij niet bekend, de agenda van Globe vermeldt tot op heden alleen plaatsen in het noorden).
De boven geciteerde schrijvers, die in aanmerking zouden komen om de klassieke traditie voort te zetten, zijn beslist niet op speelbaarheid onderzocht. Het mag waar zijn, dat Hans Combecher in zijn artikel ‘Nederlanders in Duitse, Duitsers in Nederlandse ogen’ gelijk heeft, als hij schrijft ‘De eigen teaters (de Nederlandse dus) wijzen maar weinig eigens aan en het gevoel voor teater, dat in Midden-Europa zo uitgesproken aanwezig is, ontbreekt in grote mate’.
Niet geheel eens ben ik het met zijn uitspraak: ‘Wat ontbreekt is een eigen dramatische literatuur van niveau en de afwezigheid ervan is wel op de eerste plaats terug te voeren tot de sterke invloed van het Calvinisme’Ga naar eindnoot(2).
Onze literatuurhandboeken willen onze middelbare scholieren en onze Nederlandsstuderenden tenminste wijsmaken, dat er wél dramatische literatuur van enig niveau aanwezig is. Over de hoogte van dat niveau wil ik mij niet uit laten, ik meen, dat hier veel te weinig onderzoekingen naar zijn gedaan. Maar ik ben er wel van overtuigd, dat dit niveau heel wat hoger ligt dan Trijntje Cornelis. Als in een standaardwerk over Nederlandse literatuur het de moeite waard wordt geacht een schrijver als Rotgans enkele bladzijden te wijden, om zo maar eens lukraak een voorbeeld te stellen, dan is het toch heel vreemd dat deze auteur nimmer meer op de planken te zien is! - Eneas en Turnus - is Rotgans' meesterwerk. Men leest het geboeidGa naar eindnoot(3). Inderdaad zijn onze literatoren bij dramatisch werk aan het lezen, maar dan ook aan de regisseurs het woord | |
[pagina 116]
| |
of deze stukken ook nog werkelijk speelbaar zijn. Want wat hebben wij aan literatuurboeken vol titels en besprekingen van dramatisch werk, dat nimmer op de planken te zien is? De middelbare schooljeugd moet onze dramatiek leren kennen door lezen. Het door Combecher genoemde Calvinisme als oorzaak van dit euvel in de eerste plaats, zou ik ook nog ter diskussie willen stellen. In ieder geval zou wat zuiverder zijn: het Nederlands Calvinisme, waarbij dan direkt gedacht moet worden aan Doperse invloeden van wereldmijding. Naar mijn mening kan dit de enige oorzaak niet zijn. In Zuid-Nederland is de Calvinistische invloed na de grote uitwijking der Calvinisten toch nihil geweest, ook in Noord-Brabant en Nederlands Limburg heeft het Calvinisme geen stempel op het volksleven gezet. En ook hier zien we geen groots toneel opbloeien, noch in belangstelling voor het schouwburgleven, noch in een groot aantal dramatische auteurs. Maar een nadelige invloed heeft dat neo-calvinisme zeker wel gehad.
Toch wil ik nog een oorzaak aantippen die ook hier een rol gespeeld kan hebben. Als men aan een niet-taalkundig geïnteresseerde vraagt of het Nederlands een grote, dan wel een kleine taal is, zal de ondervraagde direkt antwoorden, dat we een kleine taal als moedertaal voeren. Men kijkt er dan vreemd van op, dat we de derde taal in grootte zijn in de Germaanse taalfamilie met ca. 18 miljoen sprekers. Inderdaad beslist geen wereldtaal, maar in de staalkaart van talen op de wereld ook zeker niet behorend tot de allerkleinsten. Zou ook bij de keuze der op te voeren drama's ons minderwaardigheidsgevoelen ten aanzien van onze moedertaal onze regisseurs misschien parten spelen? Onze literaire handboeken getuigen van een aanzienlijke dramatische produktie. Het kan zijn dat onze literatuur-geschiedschrijvers te chauvinistisch zijn en volkomen onspeelbaar werk toch maar in hun geschriften opnemen. Het kan ook zijn dat volslagen onbekendheid met die drama's onze toneelgezelschappen ervan weerhoudt eens iets uit het stof op te delven. Het vinden van de juiste middenweg ten aanzien van een waarde-oordeel over de Nederlandse dramatiek in Noord en Zuid is zeker de taak van onze regisseurs. Natuurlijk hebben zij ervoor te zorgen dat er opvoeringen komen die in artistiek opzicht verantwoord zijn, waarbij het geen rol speelt uit welk taalgebied het drama afkomstig is. Maar zij hebben evenzeer zorg te dragen voor een verantwoorde keuze uit de Nederlandstalige dramatische produktie uit het verleden en heden. Enkele zeer goede T.V.-uitzendingen rechtvaardigen de hoop dat misschien van deze zijde steun te verwachten is voor dramatiek van Nederlandse oorsprong. Voorlopig is - Trijntje op de mesthoop - voor mij symbool der waardering van onze eigen dramatiek. Maar Trijntje ontwaakt en vindt zichzelven dan weliswaar uytgeplondert en berooid, doch haar veerkracht is niet gebroken en zij neemt schitterend wraak. Moge dit laatste dan symbool zijn voor de toekomst van de Nederlandstalige dramatiek. Piet van Damme |
|