| |
| |
| |
het politieke beeld van het noorderdepartement aan de vooravond van de wetgevende verkiezingen in frankrijk
bernard toulemonde
Geboren in 1939 te Ariën aan de Leie (Airesur-la-Lys). Hij studeerde aan de Rijselse universiteit waar hij achtereenvolgens het Diplôme d'études supérieures de Droit Public (1966) en het Diplôme d'études supérieures de Science politique (1967) behaalde en in 1971 promoveerde tot Doctor in de Rechten. Voor het Centre National de Recherche Scientifique (C.N.R.S.) verrichtte hij wetenschappelijk werk over de organizatie van het wetenschappelijk onderzoek in België.
Hij is tans Assistent Publiek Recht aan de universiteit van Rijsel II.
Publikaties: L'attitude de la République populaire de Chine à l'égard de l'O.N.U. (Notes et études documentaires no 3497, La Documentation française, 1968), Les libertés et franchises universitaires en France (Revue des Droits de l'Homme, no 1, 1971, p. 5-52), Les libertés et franchises universitaires en France (Rijsel, 1971, doktoraatstezis).
Adres:
19, boulevard de la liberté, F-59 Rijsel.
Zowel de politieke partijen als de politieke waarnemers kijken met de grootste belangstelling uit naar de komende wetgevende verkiezingen in Frankrijk. De regering kan tans immers rekenen op een meerderheid van 360 van de 487 zetels en zo'n komfortabele pozitie is een Franse regering nog nooit tevoren te beurt gevallen. Het is erg onwaarschijnlijk dat de komende verkiezingen nog zo'n aanzienlijke meerderheid zullen opleveren. Men moet hierbij denken aan de slijtage die elke machtsuitoefening ondergaat en aan de uitzonderlijke omstandigheden waarin de verkiezingen van 1968 verlopen zijn. Da vraag kan zelfs gesteld worden of de meerderheidspartijen nog over een meerderheid zullen beschikken en of hierdoor de werking van de instellingen van de Ve Republiek niet ernstig in het gedrang zal komen. Dat het referendum van 23 april 1972 zulke zwakke rezultaten opleverde, is ongetwijfeld een lelijke streep door de rekening van het Franse Staatshoofd en zijn Regering. Een aanmoediging zit er zeker niet in om vóór de lente van 1973 vervroegde verkiezingen uit te schrijven, een bedoeling die men de Franse Prezident nog vóór het referendum kon toeschrijven. Het sukses van de instrukties om zich bij het referendum te onthouden of tuis te blijven (46% van de ingeschreven kiezers) en in mindere mate het sukses van de neen-stemmers (32% van de uitgebrachte stemmen), vinden bij een nader onderzoek minder een verklaring in de oppozitie tegen het principe van verruiming van de Gemeenschappelijke Markt als wel in overwegingen die verband houden met de binnenlandse politiek. De houding van een aantal kiezers was ingegeven door de ekonomische en sociale konjunktuur die tot uitdrukking
| |
| |
komt in de stijgende werkloosheid en de ontevredenheid van sommige sociale groepen (handelaars en ambachtslui, wijnbouwers en kleine landbouwers). Als gevolg van de internationale monetaire situatie blijven de vooruitzichten op ekonomisch gebied somber.
Juist door de samenstelling van zijn bevolking reageert het Noorderdepartement als een zeer gevoelige barometer op die sombere vooruitzichten. Een analize van de politieke situatie in dit departement is dus van groot belang. Alvorens het sociaal-ekonomisch en politieke kader uiteen te zetten waarin de wetgevende verkiezingen zich zullen afspelen, moet ik eerst de juridische spelregels behandelen. Die hebben immers een duidelijke invloed op de verkiezingsuitslagen.
| |
Het juridisch mechanisme.
Tijdens de IVe Republiek verliepen de verkiezingen volgens het stelsel van de evenredige vertegenwoordiging. Generaal de Gaulle heeft in 1958 het meerderheidsstelsel opgelegd om een einde te maken aan het ‘partijenregime’ en aan de onstabiliteit van de regeringen. Een zelfde sisteem is van toepassing bij de verkiezingen voor de Departementale Raad die belast is met het beheer van een departement. De senatoren daarentegen worden verkozen op bazis van een evenredige vertegenwoordiging, zij het door de volksvertegenwoordigers, de departementale raadsleden én de afgevaardigden van de gemeenteraden.
Bij de wetgevende verkiezingen wordt het uninominaal meerderheidsstelsel toegepast, eventueel in twee stembeurten. Een kandidaat die in de eerste stemronde de absolute meerderheid van de uitgebrachte stemmen op zijn naam kreeg, is verkozen. Een tweede stembeurt is in dit geval overbodig. Maar wanneer geen enkele kandidaat de meerderheid behaalt, heeft een herstemming of tweede stembeurt, ballotage genoemd, plaats, waarbij de zetel toegewezen wordt aan de kandidaat die nu het grootste stemmenaantal verwerft.
Het voordeel van dit sisteem is dat het ontstaan van een meerderheid in de Nationale Vergadering begunstigd wordt. Nadelig is dan weer dat het op erg onvolmaakte wijze de publieke opinie weerspiegelt en sommige partijen begunstigt ten nadele van andere, wat men op een driedubbel vlak weerspiegeld vindt. Verkiezingen volgens dit meerderheidsstelsel leiden tot de uitschakeling van de kleine partijen. En deze tendens wordt nog versterkt door een in 1966 ingevoerde regel die bij de tweede stemronde de partijen uitschakelt die tijdens de eerste ronde niet minstens 10% van de stemmen behaalden in het kiesdistrikt. In het Noorderdepartement blijven partijen zoals de P.S.U. en het Democratisch Centrum van Lecanuet, die tans nogal zwak zijn uitgebouwd, buiten kompetitie, ofwel behalen ze geen enkele zetel. Een tweede gevolg is dat de grote partijen en heel in het biezonder de op het politieke schaakbord niet ekstreem gesitueerde partijen begunstigd worden. Zo is het te verklaren dat de U.D.R. in 1968 na de herstemming op 2/3 van de te behalen zetels in het Noorderdepartement beslag legde, hoewel deze partij bij de eerste stembeurt minder als de helft van de uitgebrachte stemmen achter zich kreeg. Zo ook stemmen de socialistische kiezers niet in blok voor de kandidaat van de kommunistische partij (ekstreem links).
| |
| |
Waar de socialistische F.G.D.S. (de vroegere S.F.I.O.) in 1967 zijn kiezers opriep om in het Noorderdepartement voor de kommunistische partij te stemmen, hebben al naar gelang de kiesdistrikten 3 tot 10% van de socialistische kiezers die richtlijnen niet gevolgd. Tenslotte moeten de partijen zich hergroeperen en overeenkomsten afsluiten met het oog op de tweede stembeurt. Dit geldt heel in het biezonder voor de linkse krachten die over verschillende partijen verdeeld zijn. De kommunistische partij die in 1958 geizoleerd stond van de rest van links, behaalde toen geen enkele zetel in het Noorderdepartement, ook al kreeg deze partij toen meer als een vierde van de stemmen op haar naam. 1967 bracht een revanche. De linkse partijen hadden akkoorden afgesloten en behaalden 2/3 van de zetels in hetzelfde departement.
Men moet er ook nog rekening mee houden dat dit meerderheidsstelsel uninominaal is, (d.w.z. dat per kiesdistrikt 1 kandidaat verkozen wordt. Nu zijn sedert 1958 voor de wetgevende verkiezingen speciale distrikten uitgestippeld door het Ministerie van Binnenlandse Zaken. Ze beantwoorden aan geen enkele gewone administratieve omschrijving, maar groeperen over het algemeen verschillende kantons. Het Noorderdepartement is op die wijze verdeeld in 23 kiesomschrijvingen. De begrenzing van ieder distrikt is heel belangrijk: dank zij handig knipen plakwerk is het mogelijk de ene partij meer te begunstigen als de andere. Bij nader toezien komen nog belangrijke ongelijkheden aan het licht wat betreft het aantal ingeschreven kiezers per distrikt. Dat aantal varieert van om en nabij de 40.000 (38.343 kiezers in 1968 voor het 21e kiesdistrikt, Avesnes-Trélon-Solre le Château; 40.772 kiezers voor het 12e kiesdistrikt, Bergen-Kassel) tot meer als het dubbele (88.290 kiezers voor het 11e kiesdistrikt Duinkerke-Grevelingen; 76.887 kiezers voor het 7e kiesdistrikt, Robeke Oost-Lannoy). Het is een voor de hand liggende konkluzie dat de volksvertegenwoordigers al naar gelang de belangrijkheid van hun kiesdistrikt een sterk verschillend aantal kiezers vertegenwoordigen. En er zijn nog scherpere wanverhoudingen bij de verkiezingen voor de Departementale Raad. Die hebben plaats in het kader van een administratieve omschrijving, namelijk het kanton, waarvan de grenzen al decennia geleden vastgelegd en niet meer gewijzigd zijn. De agrarische kantons waarvan de bevolking in aantal gelijk blijft of achteruit gaat, zijn sterk bevoordeeld ten nadele van de stedelijke kantons waarvan de bevolking snel groeit. Als voorbeeld kunnen we het kanton Kassel nemen dat met zijn 5.500 ingeschreven kiezers recht heeft op een departementaal raadslid, net als het kanton Haubourdin met zijn 47.000 kiezers! Het verkiezingsstelsel en de manier waarop de kiesdistrikten vastgesteld worden, zijn
dus belangrijke elementen om de verkiezingen te begrijpen. Ze kunnen de uitslagen grondig beïnvloeden. Maar de dieper liggende politieke tendenzen van ons departement kunnen alleen verklaard worden door de sociaal-ekonomische gegevens.
| |
Het sociaal-ekonomisch kader.
Het Noorderdepartement staat bekend om zijn industrie. Het gebied van Rijsel-Robeke-Torkonje-Armentiers met zijn tekstielnijverheid (wol en vlas) is zonder weerga in Frankrijk. Dan is er het steen- | |
| |
De elektorale invloed van de linkse partijen (donkere arcering) en van de rechtse en centrumpartijen (wit of lichte arcering) bij de wetgevende verkiezingen van 1962 (eerste stembeurt). De percentages zijn niet berekend op bazis van de Assemblée-kiesdistrikten, maar van elk kanton afzonderlijk om nauwkeuriger de politieke richting in 1962 te kunnen weergeven.
koolbekken dat ter hoogte van Dowaai en Valencijn het departement kruist. En tenslotte zijn er belangrijke metaalindustrieën tot ontwikkeling gekomen in de streek van Rijsel, Duinkerken en Valencijn en in het bekken van de Samber. Deze industrializatie is een determinerende faktor in de samenstelling van de bevolking van het departement.
Het hoge percentage loontrekkenden (82% van de aktieve bevolking) overtreft het nationale gemiddelde (76%). Nog belangrijker is dat een karakteristiek van het Noorderdepartement te vinden is in de samenstelling van deze groep van loontrekkenden. Een klein aantal is in de landbouw- en handelssektor tewerkgesteld, terwijl daarentegen de loontrekkenden uit de industriële sektor 55% van de totale aktieve bevolking vertegenwoordigen. De cijfers lopen op tot 63% te Robeke en Torkonje en 62% te Armentiers.
| |
| |
We staan daarom voor een departement waarin de arbeidersklasse een aanzienlijke groep vormt. Het is algemeen bekend dat de linkse partijen, en de kommunistische partij in het biezonder, hun militanten en kiezers rekruteren uit de loontrekkenden uit de industrie. De gematigde partijen van het centrum en van rechts worden dan weer gesteund door andere bevolkingsgroepen, o.a. door de landbouwers, die in Binnen-Vlaanderen en in de streek van Avesnes een meerderheid vormen. En als het juist is dat de politieke kaart meestal de aard van de bevolking weerspiegelt, dan zal uit wat hierna volgt blijken dat het Noorderdepartement deze hipoteze bevestigt.
Ook andere, minder determinerende faktoren, kunnen de stem van de kiezer beinvloeden. Daartoe behoren religieuze en taalfaktoren, die nauw verband houden met elkaar en met de aard van de bevolking. Op het religieuze vlak heeft de laïciteit, zoals bekend, lange tijd de scheidingslijn tussen links en rechts bepaald. Het is dan ook niet toevallig dat het noorden van het departement, dat samenvalt met het meer kerkelijke diocees Rijsel, ten gunste van de kandidaten van het centrum en van rechts stemt, terwijl het zuidelijk deel, samenvallend met het ontkerstende diocees Kamerijk, liever zijn stem uitbrengt op kandidaten van links. Deze faktor mag ongetwijfeld niet onderschat worden, maar het belang ervan gaat in dalende lijn naarmate het probleem van de laïciteit minder scherp gesteld wordt. Het taalkundige element, waarvan men de invloed wel niet op een precieze wijze kan bepalen, komt tot uiting waar Binnen-Vlaanderen voor konservatieve kandidaten stemt.
Het sociaal-ekonomisch kader zoals wij het omlijnd hebben, geeft al een beeld van de grootste politieke breuklijnen. Het komt er nu nog op aan het politieke kader te analizeren waarin de volgende wetgevende verkiezingen uitgeschreven zullen worden.
| |
Het politieke kader.
De politieke situatie van het Noorderdepartement in zijn geheel is duidelijk af te lezen van de tabel met het stemmenaantal van de diverse politieke partijen bij de wetgevende verkiezingen sedert 1958. Er vallen drie kenmerken uit af te leiden.
Links en rechts evolueren in de richting van twee gelijkwaardige groepen. Dit is nieuw. Want het Noorderdepartement is gekenmerkt door een lange socialistische traditie als gevolg van het aandeel van de arbeiders in de totale bevolking. Tijdens de IVe Republiek, boekten de linkse partijen, de kommunistische partij en de socialistische S.F.I.O. een stemmenaantal dat aanmerkelijk hoger lag als dat van de centrum- en rechtse partijen. Met de Ve Republiek komt een evenwicht tussen beide tot stand: met 589.298 stemmen in 1967 en 548.626 stemmen in 1968 bereiken de linkse partijen (P.C.F. + P.S.U. + F.G.D.S.) 50% van de uitgebrachte stemmen. De centrum- en rechtse partijen kregen dus eveneens 50% van de stemmen achter zich.
Een tweede kenmerk houdt verband met de verhoudingen tussen de linkse partijen onderling. De kommunistische partij is aardig op weg om de eerste plaats over te nemen van de socialisten. Onder de IVe Republiek stond de S.F.I.O. onbedreigd en ver boven de kommunistische
| |
| |
partij. Die voorsprong bleef nog bestaan in 1958. Maar sedert 1962 kwamen de kommunisten op gelijke hoogte en in 1968 overtroefden zij zelfs de socialistische partij. Dat de socialisten hun invloed verliezen kan voor een deel verklaard worden uit een zekere veroudering in de kaders van deze partij, maar is anderzijds ook uit te leggen door de overgang van een deel van hun kiezers naar het centrum en naar rechts (bedienden en kleine handelaars).
Tabel 1. - Rezultaten van de politieke partijen bij de wetgevende verkiezingen in het Noorderdepartement sedert 1958 (1e stembeurt).
|
PARTIJEN |
JAAR |
|
1958 |
1962 |
1967 |
1968 |
P.C.F. |
236.711 |
242.758 |
290.571 (26,04%) |
267.919 (24,30%) |
P.S.U. |
|
3.165 |
30.845 |
S.F.I.O. daarna F.G.D.S. daarna P.S. |
319.061 |
251.231 |
295.562 (26,50%) |
249.862 (22,7%) |
U.N.R. daarna U.D.R. |
234.684 |
345.839 |
411.082 (36,80%) |
489.104 (44,50%) |
M.R.P.-Ind. (Gematigden en Centrum) |
174.131 |
131.856 |
83.653 |
57.915 |
Tenslotte - en dit vormt een derde kenmerk - zijn de kiezers van het centrum en van rechts gehergroepeerd onder de vlag van de U.D.R. De aanzienlijke vooruitgang van deze politieke formatie, die tussen 1958 en 1968 haar stemmenaantal verdubbelde, loopt parallel met de ondergang van de andere centrum- en rechtse partijen (M.R.P. en Onafhankelijken). De U.D.R. heeft bovendien nog de stemmen aangetrokken van sommige kiezers die traditioneel voor een linkse partij stemmen en ongetwijfeld nog meer stemmen van hun vrouwen. Op die manier is de U.D.R. veruit de sterkste partij van het Noorderdepartement geworden.
Maar door het spel van het verkiezingssisteem en van het opdelen in kiesomschrijvingen zijn de verhoudingen tussen de verschillende krachten in het departement scheefgetrokken bij het verdelen van de zetels. Dat wordt duidelijk als men
| |
| |
het aantal zetels nagaat dat de partijen verkregen bij de wetgevende verkiezingen sedert 1958 (tabel 2). De grote wisselvalligheid die men daarbij konstateert heeft nog twee bijkomende oorzaken. De verdeeldheid in de linkse rangen is fataal. Door het ontbreken van een akkoord tussen de kommunistische partij en de S.F.I.O. bij de tweede stembeurt in 1958, kon links maar een beperkt aantal zetels bemachtigen hoewel de linkse partijen tijdens de eerste stembeurt een duidelijk hoger stemmenaantal behaalden als het centrum en rechts samen. En omgekeerd, als er wel een akkoord tot stand komt, zoals in 1962, en vooral in 1967, zorgt de ‘eenheidsdinamiek’ van links ervoor dat de linkse partijen de meerderheid van de zetels in de wacht slepen. Daarnaast kan een kleine stemmenverschuiving een volledige ommekeer in de verdeling van de zetels tot gevolg hebben. In 1968 verloor links ongeveer 50.000 stemmen in vergelijking met 1967 - wat een gering verlies is. Maar de nederlaag was biezonder ernstig op het gebied van de zetelverdeling, aangezien links nog maar 8 zetels toegewezen kreeg tegenover 15 in 1967. Hier moeten wij de aandacht vestigen op de kapitale rol die gespeeld wordt door de ‘vlottende’ of besluitloze kiezers en door de aanhangers van het centrum bij de tweede stembeurt. Door nu eens voor links, dan weer voor rechts te stemmen beslissen zij over de overwinning van het ene of het andere kamp.
Tabel 2. - Evolutie van de zetelverdeling bij de wetgevende verkiezingen in het Noorderdepartement sedert 1958.
|
PARTIJEN |
JAAR |
|
1958 |
1962 |
1967 |
1968 |
P.C.F. |
0 |
5 |
7 |
5 |
P.S.U. |
|
0 |
0 |
S.F.I.O. daarna F.G.D.S. daarna P.S. |
5 |
7 |
8 |
3 |
U.N.R. daarna U.D.R. |
13 |
10 |
8 |
15 |
M.R.P.-Ind. (Gematigden en Centrum) |
5 |
1 |
0 |
0 |
| |
| |
1968: uitslagen van de verkiezingen voor de Nationale Vergadering in de 23 kiesdistrikten van het Noorderdepartement.
| |
| |
Sedert 1968 is het Noorderdepartement in de Nationale Vergadering dus vertegenwoordigd door 15 U.D.R.-, 5 kommunistische en 3 socialistische volksvertegenwoordigers. Merkwaardig is dat die vertegenwoordiging nogal verschilt van die in de Senaat en in de departementale raad. Door de aard van het kiesstelsel (getrapte verkiezingen en evenredige vertegenwoordiging) heeft het Noorderdepartement 2 U.D.R.-vertegenwoordigers, 3 gematigden en Centristen, 3 socialisten en 1 kommunist in de Senaat. De departementale vergadering (de Departementale Raad) telt 25 U.D.R.-vertegenwoordigers en aanverwanten, 30 socialisten, 13 kommunisten en 2 partijlozen. De linkse partijen die lokaal stevig geankerd zijn kunnen in het kader van de kantons weerstand bieden aan de druk van de U.D.R. Dit algemeen beeld van de politieke situatie in het Noorderdepartement geeft toch nog maar een onvolkomen idee van de realiteit. Een verdergaande analize en een verdeling van het departement in verschillende sektoren, naar hun politieke oriëntatie, dringt zich op. Beschouwt men de kaart van de verkiezingsuitslagen van 1968 en houdt men rekening met de uitslagen van vorige verkiezingen (zie beide kaarten), dan komen 4 verschillende sektoren te voorschijn: de streek van Duinkerke en Binnen-Vlaanderen tot even ten noorden van Armentiers, de Rijselse agglomeratie, de sektor Dowaai-Valencijn, en tenslotte het zuidelijke deel van het departement met het Kamerijkse en de streek van Avesnes.
| |
1. Duinkerke en Binnen-Vlaanderen:
Dit gedeelte stemt overeen met het arrondissement Duinkerke. Het is verdeeld in 3 kiesdistrikten en het omvat 14 kantons. Politiek gezien tekenen zich hier twee totaal verschillende zones af. De sterk geindustrializeerde kuststrook vormt een socialistisch bastion: de volksvertegenwoordiger ervan is een socialist en twee van de drie departementale raadsleden zijn socialisten. De tweede zone, een konservatief bastion, vertoont een fel kontrast met de eerste. Hier werd vroeger de oud-Premier Paul Reynaud verkozen. In deze hoofdzakelijk agrarische streek werden twee U.D.R.-vertegenwoordigers verkozen met een duidelijk afgetekende meerderheid en 10 departementale raadsleden die de regering gunstig gezind zijn. Alleen het kanton Broekburg dat aan de kustzone grenst, vormde een uitzondering door een socialistisch departementaal raadslid te verkiezen.
| |
2. De Rijselse agglomeratie:
Traditiegetrouw stemt de Rijselse agglomeratie links, wat voortkomt uit de densiteit van het tekstielproletariaat. In dat linkse kamp heeft de socialistische partij het overwicht op de kommunistische. Die traditie heeft nu de neiging om te vervagen. Aan de ene kant zijn er landbouwzones (zoals tussen Torkonje en Armentiers) waar de linkse ideeën moeilijker binnendringen. Anderzijds wordt het centrum van de steden steeds meer bewoond door de vrije beroepen en ontstaan sommige rezidentiële wijken (Marcq-en-Baroeul, Lambersart). In de tien kiesdistrikten van het arrondissement Rijsel wordt dan ook een hardnekkige strijd geleverd. De socialistische partij behoudt maar één distrikt meer, dat van Haubourdin. De U.D.R. heeft alle andere veroverd, waaronder drie die in
| |
| |
1967 nog een socialistisch volksvertegenwoordiger hadden (Rijsel-Oost, Seclin en Robeke-Oost). In die drie laatste gevallen is het stemmenverschil uiterst gering. Het staat dus nog niet vast dat de socialistische partij definitief uit deze distrikten gebannen is. De socialistische partij is nog altijd lokaal stevig ingeplant met een burgemeester te Rijsel en te Robeke. Voor het overige zijn er op de 23 kantons van het Rijselse arrondissement 10 vertegenwoordigd door socialistische raadsleden, 12 door U.D.R.-raadsleden of aanverwanten en 1 door een kommunist. We staan hier dus voor een weifelende streek waar meerderheid en oppozitie strijden voor de uitbreiding of het behoud van hun invloed.
| |
3. Dowaai en Valencijn:
Dowaai en Valencijn vormen de ‘rode’ arrondissementen van het Noorderdepartement. Door een lange traditie van arbeidersstrijd stemt de bevolking die in de steenkoolmijnen en de metaalnijverheid werkzaam is, voor uiterst links, en dat al sedert 1936. De kommunistische partij haalt het duidelijk op de socialistische. Het centrum en rechts gebruiken de socialistische partij hier soms om de kommunisten de pas af te snijden. Zo is het te begrijpen dat verhoudingen tussen de twee linkse partijen niet het beeld vertonen van een wolkenloze hemel en dat de socialisten heel gerezerveerd zijn als het er om gaat tijdens de tweede stembeurt zich terug te trekken ten gunste van een kommunistisch kandidaat. Dat leidt soms tot scheuringen. Hoe dan ook, de 5 voor de streek beschikbare zetels van volksvertegenwoordiger zijn alle vijf bezet door de kommunistische partij, die het in 1968 evenwel moest beleven dat de U.D.R.-kandidaten ze op de hielen zaten. Om deze situatie te begrijpen moet men rekening houden met twee bijkomende faktoren. Een aanzienlijk aantal socialistische kiezers brengt zijn stem tijdens de tweede stembeurt niet uit op de kommunistische kandidaat. Deze kiezers vluchten liever in de onthouding of durven zelfs voor een U.D.R.-kandidaat te stemmen. Anderzijds kennen de aktiviteiten van de steenkoolmijnen steeds maar een dalende lijn, zodat het aantal mijnwerkers vermindert. Bij de 14 zetels voor de departementale raad, waarover deze sektor beschikt, komt het kommunistische overwicht (7 raadsleden) weer tot uiting. Maar socialisten spelen nog een belangrijke rol met hun 6 vertegenwoordigers, terwijl er ook nog een afgescheurd socialist verkozen is.
De streek van Dowaai en Valencijn vormt dus het versterkte kamp van links, meer in het biezonder, een burcht van de kommunistische partij. Het heeft er lange tijd naar uitgezien dat die oninneembaar was, maar de verkiezingen van 1968 hebben aangetoond dat een aanval op dit bastion ooit nog eens interessant kan zijn.
| |
4. Kamerijk en Avesnes:
Naarmate je meer naar het zuiden van het departement reist, wordt het landschap alsmaar groener. De bevolking in de streek van Kamerijk en Avesnes is tewerkgesteld in de landbouw of in de industrie (de vallei van de Samber en Maubeuge). In dit landschap haalt de socialistische partij het weer op de kommunisten. Maar de situatie is verre van duidelijk. De U.N.R. heeft in 1962 een doorbraak geforceerd: ze kreeg twee zetels,
| |
| |
maar moest de drie overige distrikten in handen van de socialisten laten. Maar links kon dank zij zijn vooruitgang in 1967 alle zetels in de wacht slepen: 3 voor de socialisten (Kamerijk, Maubeuge en Avesnes), 2 voor de kommunisten (Le Quesnoy en Le Cateau). De verkiezingen van 1968 leverden het tegenovergestelde rezultaat op: overal (behalve te Kamerijk) haalden het de U.D.R.-kandidaten. Voor die ommekeer is een verklaring te vinden in de heterogene samenstelling van de bevolking, voor de helft loontrekkenden, voor de andere helft landbouwers. Een deel van de bevolking heeft onder invloed van allerlei omstandigheden de socialisten in de kou laten staan en, toen de kommunistische kandidaten het best geplaatst waren tijdens de tweede stembeurt, de socialistische richtlijnen ten gunste van de kommunisten niet opgevolgd. De behaalde overwinningen waren ook hier weer heel klein, wat een bepaalde onzekerheid voor de toekomst insluit. Die onzekerheid is des te groter omdat de linkse partijen op het lokale vlak sterk vertegenwoordigd zijn: van de departementale raadszetels gaan er 11 naar de socialisten, 5 naar de kommunisten en 3 naar de U.D.R.
•
De politieke fizionomie van het Noorderdepartement is dus niet zo eenvoudig als uit een eerste blik op de kaart van de verkiezingsuitslagen van 1968 zou blijken. Er zijn wel enkele bastions zowel van de gematigden (zoals Binnen-Vlaanderen) als van links (Dowaai en Valencijn) waarover weinig twijfel bestaat. Of kan een vloedgolf deze vestingen toch nog doen wankelen? Voor het overige is de situatie vrij onzeker, temeer daar een verschuiving van enkele honderden of zelfs van enkele tientallen stemmen de balans in sommige distrikten kan doen overslaan. Indien in vergelijking met 1968 links 1% van zijn stemmen aan de U.D.R. moet afstaan, wint deze laatste partij er drie zetels bij in het Noorderdepartement. En het zouden er 6 zijn als de stemmenverschuiving 3% bedraagt. In het andere geval, wat tans het meest waarschijnlijk is, wint links er 3 zetels bij als de U.D.R. 1% van zijn stemmen verliest en 8 zetels als de stemmenverschuiving oploopt tot 3%.
Er zijn echter drie faktoren die van doorslaggevende betekenis zijn voor de houding van de kiezers bij de volgende verkiezing. De eerste houdt verband met de mate waarin de linkse partijen een blok vormen. In een departement met een flinke vertegenwoordiging van de arbeidersbevolking is het bewijs geleverd, vooral in 1967, dat de eenheid van links de aarzelende en simpatizerende kiezers kan samenbundelen. De sterke persoonlijkheid van de sekretaris van de socialistische partij, François Mitterand, is het simbool van de linkse eenheid, tenminste als hij erin slaagt de partij te verjongen die in ons departement dikwijls een verstarde en verouderde aanblik vertoont.
Welke houding zullen de kiezers aannemen die voorheen hun heil zochten in het gaullisme omdat de persoonlijkheid van Generaal de Gaulle soms een fascinerende invloed uitoefende of omdat de gebeurtenissen van mei 1968 hen schrik aanjoegen? Zullen zij terugkeren naar de politieke formaties waaruit zij voortkwamen of zullen ze de U.D.R. definitief versterken? Het is moeilijk om vooruit te lopen op de gevolgen van deze tweede faktor. Want als er zich wat afvalligheid
| |
| |
tegenover de U.D.R. voordoet, dan dient er nog rekening te worden gehouden met een omgekeerd verschijnsel, dat van gematigde en centrumkiezers die nogal geirriteerd werden door de personaliteit van generaal de Gaulle en zich nu bij de U.D.R. zullen kunnen voegen, zoals de meeste gematigden en centristen al deden. Het grote vraagteken ligt besloten in de derde faktor: de ekonomische en sociale toestand. De hardwerkende bevolking van het Noorderdepartement reageert op problemen van prijzen en lonen. Ze maakt zich vlug ongerust over de gevaren voor recessie en werkloosheid. Daarom zal de uitslag van de verkiezingen bepaald worden door de ekonomische konjunktuur op het ogenblik zelf van de verkiezingen. Maar voorspellingen op dit gebied zijn erg onzeker; dat weten de ekonomen maar al te goed.
(Nederlandse vertaling door Erik Vandewalle.)
P.C.F. = Parti Communiste Français. Is de voortzetting van de kommunistische partij die in 1920 ontstond door een scheuring in de socialistische partij.
U.N.R. = Union pour la Nouvelle République. Gaullistische partij gesticht in 1958, die in 1962 met een andere Gaullistische partij, de U.D.T. (= Union Démocratique du Travail), versmolt tot één formatie, onder de naam U.D.R.-U.D.T. Op een kongres in Rijsel (november 1967) werd besloten de naam te veranderen in U.D.R. (= Union des Démocrates pour la Ve République).
M.R.P. = Mouvement Républicain Populaire. Kristen-demokratische partij, gesticht in 1944 die in de na-oorlogse jaren ook allerlei anti-socialistische kiezers aantrok. De laatste voorzitter, Jean Lecanuet stichtte in 1966 het Centre Démocratique (M.R.P., onafhankelijken en rechtse radikalen), wat in 1967 leidde tot de opheffing van de M.R.P. en het volledig opgaan ervan in het Democratisch Centrum.
S.F.I.O. = Section Française de l'Internationale Ouvrière. De naam dateert al van 1904 toen diverse socialistische groepen in één partij verenigd werden. In 1965 kwam onder het voorzitterschap van François Mitterand de F.G.D.S. (= Fédération de la Gauche Démocratique et Socialiste) tot stand, een orgaan dat de S.F.I.O. met de meeste niet-kommunistische linkse partijen en groepen verenigde. Hieruit groeide in 1969 een nieuwe partij, de P.S. (= Parti Socialiste).
P.S.U. = Parti Socialiste Unifié. Voortzetting van de P.S.A. (= Parti Socialiste Autonome) die de socialistische tegenstanders van de S.F.I.O.-deelname aan de regering-de Gaulle in 1958 verenigde. De P.S.U. staat ekstreem-links en steunde de revolutionnaire beweging van studenten en arbeiders in mei 1968. Hoewel de P.S.U. als enige linkse partij winst boekte bij de verkiezingen in 1968 verloor zij door het distriktenstelsel haar 3 zetels in het parlement. |
|