Ons Erfdeel. Jaargang 15
(1972)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermdfrans-vlaanderenFrans-Vlaamse taaltuin 25.Doordat we pas vorige zaterdag kennis hebben kunnen nemen van het laatste van zeven vervolgartikelen van de hand van de eminente historikus (maar o zo zwakke taalkenner) Emile Coornaert, met als titel Naufrage d'une langue, die van 9 januari tot 27 februari in Journal des Flandres (Sint-Winoksbergen) verschenen zijn, zullen we er in een volgend taaltuintje op terugkomen. Alleen al dit: Coornaert erkent wat hij Vlaams noemt als een langue, (taal) en dus niet als een patois zoals zo vaak in Frankrijk gebeurd is. Coornaert erkent niet - wat alle taalgeleerden wel blijken te weten - dat dit Vlaams (hij bedoelt het Westvlaams) een dialekt is van het Nederlands. Vandaar z'n vreemde titel: naufrage (letterlijk: schipbreuk). Coornaert erkent alleen dat het Nederlands, dat nu onder de officiële talen voor het bakkalaureaat opgenomen is - iets waarover hij zich verheugt - zo verwant is met het ‘Vlaams’ dat het mee zal helpen om de historische dokumenten in Rijsel en andere plaatsen in Frans-Vlaanderen te kunnen lezen. Over andere juiste en verkeerde opvattingen in deze artikelenreeks hebben we het dus de volgende keer. Een kort woord ook over een ander dokumentje dat ik van J.L. de Prince uit Watou met dank ontvangen heb en dat handelt over de eventuele ‘Dietse’ oorsprong van het Romaanse Roelandslied (chanson de Roland). Het zwaard van Roeland heet Durendal. Deurendaal is algemeen Westvlaams en naar het getuigenis van J. Fermaut zeker ook in Frans-Vlaanderen bekend. De Bo kent het ook in de betekenis van ‘onversaagde kerel’ en hij wijst erop dat ook Huydecoper (over Melis Stoke II, blz. 583) Durendal al verklaart uit ‘door en al’Ga naar voetnoot(1). Oogwimpers heten in Westkappels ogenbledders, in het Zegerskappels ogenvledders. Aldus J. Fermaut. Vledderings betekenen ‘flarden’ in het Zegerskappels, terwijl bledders of korsebledders Westkappelse koortspuisten zijn. Tenslotte zijn de v en de b allebei zgn. lipletters. Wimper is verwant met wenkbrauw: dit woord is een omvorming van het Middelnederlands wintbraewe, zegt de VriesGa naar voetnoot(2). Zoals zo vaak is dit Middelnederlands het best bewaard gebleven in het Zuidvlaams. Westkappel zegt nog altijd (met de typische verkleinvorm) wienbramtjes (met een geassimileerde t, maar niet met een m). Ogenvledders of -bledders komen niet voor bij De Bo, wel winbrame, maar misschien toch als Frans-Vlaams. Wie weet beter? De Ekelsbeekse zèèsdeGa naar voetnoot(3) heeft Fermaut in Zegerskappel teruggevonden in de vorm van zeesde, en in Westkappel, maar daar als zesde. De inhoud van die maat zou zowat 40 kg zijn (en niet het achtste van 100 kg zoals ik naar ik meen in Ekelsbeke vernomen had...) Vreemd is de b in het Winnezeels slebbe (ABN: slip, algemeen Westvlaams: sleppe). Zoals bij ons betekent slebbe ook het hele hemd, een betekenis die De Bo (s.v. sleppe) ontgaan is. Heel vreemd is ook de Spónsje vliege: de bekende blauwe vlieg die het ABN bromvlieg noemt. Van Dale kent een andere, eksotische, Spaanse vlieg. Ronsjoln is Winnezeels en betekent vreemd genoeg ‘vuil werk doen’, al lijkt het verwant met het algemeen Westvlaams sjoolen of tjoolen, waarvan het Winnezeels het bij ons dacht ik minder bekende tjolóre afgeleid heeft. Persoonlijk ken ik wel dolóre of tjoolder(e). Enne go nooëit de staak uuttrekn da se vóder epplant (h)et. Zo zeg je in sappig Zegerskappels om erop te wijzen dat de zoon z'n vader nooit zal evenaren. Het lijkt goed op nr. 71 en 98 van de Bambeekse uitdrukkingen in de vorige taaltuin. Al voor 1900 heeft een Fransman in z'n reisrelaas over Hondschote op de kermiskramen aldaar ‘aniskoucke’ ontdekt, maar ook ‘kaneelekoucke’Ga naar voetnoot(4). Iemand die vrekkig is tot het bittere eind wordt in Winnezele niet zo netjes maar zoveel te plezierlger afgeschilderd: En is begraavn me se duum in ze gat. | |
[pagina 148]
| |
Nu nog wat Bors van Germain Derue. Daar zeggen ze wel degelijk: me gón te bèrre: ‘we gaan naar bed’. ‘Om de berren om te wendn’ d.i. de bedden omkeren, klinkt in onze oren zó ‘Oud Vlaemsch’... ‘Nog sukke vloog en 'k slen tuus’ zei Germain toen hij op weg naar huis uit z'n krijgsgevangenschap halverwege was. Vreemd dat De Bo ‘vloog’ of ‘vloge’ niet in die betekenis kent, maar dat het wel vermeld wordt bij Verdam in z'n Middelnederlands als ‘vlucht’. Germain kent het zoals ook Tillie b.v. in de zin van ‘tocht’, ‘een eind reizen’. J. Tillie kende het woord paruln ‘lompen’, hoogstwaarschijnlijk hetzelfde woord als prullen. In Wormhout heb ik zo eens kalei gehoord voor ‘klei’. Zou Gezelle gelijk hebben als hij i.v.m. dat laatste woord van svarabhakti spreekt? Hij doet het ter gelegenheid van het woord kanijffel, dat als knijffel bij De Bo genoteerd staat, en dat Gezelle in verband brengt met knife en canif (waarvan mijn Larousse zegt dat het van het Skandinavisch knifr afstamt: je kunt het niet ver genoeg zoeken...). Kent iemand nog meer zulke zgn. svarabhakti-gevallen? We hebben niet veel ruimte meer voor onze Bambeekse spreekwoorden en zegswijzen. Let weer op de spellingsmoeilijkheden van de verzamelaarster. 103 Een wynd deur d'heckens laeten vliegen. ‘Geen wind door de (molen)wieken laten vliegen’, d.i. alle gelegenheden te baat nemen. Tillie dacht nog dat het betekende: ‘niet door de vingers zien’. De als h uitgesproken g wordt gewoon niet gespeld in een en geen. 109 Een uithalder als gy peersen moet. Letterlijk (met m'n ekskuses): ‘een uithaler als hij pissen moet’. Een vrek die niet zo gauw z'n geld boven haalt. Merkwaardige (schrijftaalachtige) werkwoordelijke eindgroep, die in de gewone omgangstaal andersom voor zou komen. Hyperkorrekte spelling van voorlaatste woord... In het Westvlaams wordt de r niet uitgesproken in keersen, leerzen, meerschen enz. Zie De Bo s.l. rs. Klim gerust in uw pen om me terecht te wijzen of aan te vullen. Veel dank bij voorbaat. C. Moeyaert,
|
|