kleuren moet delen, stonden niet minder dan drie Nederlandse films. Het was een wanverhouding die alleen door de relatieve kwaliteit van het werk van Delvaux gered kon worden. Overload van de in Nederland werkende Amerikaan Mel Clay stond terecht helemaal aan de staart van het klassement voor de prijs van het publiek. Woensdag van Bas van der Lecq zou zelfs een doordeweeks publiek aan het geeuwen brengen. En ook al hoort men Frans Zwartjes in Nederland steeds met veel omhaal vermelden als een knap filmer, zijn Een septet kon slechts uitwijzen dat hij nog wel even alleen maar een lokale grootheid zal blijven.
Maar hoe weinig gunstig op deze drie Nederlandse en enkele andere films ook gereageerd werd, het bijwonen van deze Cinemanifestatie is zeker een ervaring geworden voor heel wat mensen, in zoverre zij film zien als iets meer dan een middel om de zorgen van donderdag te vergeten en nog niet aan die van vrijdag te hoeven denken. Men komt alvast in kontakt met films die men anders nooit zou zien. Men leert dat er ook nog andere werken zijn dan deze die week aan week in de buurtbioskoop lopen. En men wordt gedwongen zijn beoordelingsnormen volledig te herzien.
Vorm en inhoud, die in de gewone bloskoop tot een zo homogeen mogelijk geheel versmolten worden, om aan de smaak van het publiek tegemoet te komen, worden ter gelegenheid van een filmbad als deze Cinemanifestatie brutaal uit mekaar gerukt. Naast het door de perfektie van zijn vormgeving grenzeloos charmerende Blanche van Walerian Borowczyk, moet men zich ook een oordeel vormen over De boeren van het tweede fort van Shinsuke Ogawa, een verslag over de strijd van de Japanse boeren tegen de uitbreiding van de luchthaven van Tokio. Dat kan men pas als men zich volledig op een andere golflengte gaat instellen.
Al even openbarend was de na een filmweek als deze noodzakelijke vaststelling dat de opvattingen van filmkritici en de faam van regisseurs zeer relatieve waarden vormen. Zo noemt men in de kritiek Rainer Werner Fassbinder de man die de Duitse film zal redden. Zijn Warum läuft Herr R. Amok? rechtvaardigt die aanduiding wel, al vraagt het veel moed van de toeschouwer om deze film tot het einde te volgen, omdat hij op een genadeloze manier gekonfronteerd wordt met de oeverloze verveling die het leven van een brave burger soms gaat kenmerken. Maar Götter der Pest van dezelfde regisseur zal dit reddingswerk nauwelijks een stap verder helpen.
Zich baserend op de naam van de regisseur had men ook hoge verwachtingen van Gas-s-s-s van Roger Corman, maar het werd al evenzeer een teleurstelling. En schrijver Fernando Arrabal bewees met zijn Viva la muerte dat hij ooit wel eens films van Bunuel zag, maar dat het verdomd moeilijk is ze te imiteren.
De konklusie van dit alles werd fijn verwoord door een Leuvens student, die zei dat hij aanvankelijk gepoogd had zijn oordeel aan dat van de kritici aan te passen, maar uiteindelijk was gaan inzien dat alleen de eigen reaktie op een film van enig belang is. Al de rest kan slechts als informatie beschouwd worden.
Het is ook deze opvatting die aan de basis lag van de beslissing om dit jaar geen jury meer aan te stellen, omdat die meestal toch met een kompromis voor de dag komt, maar de prijs te laten toekennen door het publiek. Van deze mogelijkheid om hun stem te laten horen hebben ruim de helft van de toeschouwers gebruik gemaakt.
Er bestond wel even een zekere vrees dat het op filmisch gebied nog sterk onderontwikkelde Antwerpse publiek zijn keuze wel eens op minder juiste argumenten zou kunnen baseren. Maar reeds na de tweede dag bleek duidelijk dat een ruime publieke belangstelling het kwoteringsbeeld helemaal niet scheef trok. De prijs ging uiteindelijk naar Punishment park van Peter Watkins, een futuristisch beeld van een reaktionaire repressie. De prijs van de pers ging naar het reeds vermelde Blanche.
Mijn oordeel over deze Cinemanifestatie 72 is heel wat positiever dan dat over de Internationale filmweek van 1970. Ik heb te Antwerpen cinefielen ontmoet van ver buiten de Sinjorenstad en ook mensen van zeven verschillende nationaliteiten als toeschouwer in de zaal zien zitten. Een dergelijk resultaat alleen reeds bewijst dat er behoefte bestaat aan een dergelijke organizatie. Het is nu de taak van de inrichters zich aan deze behoefte aan te passen en hun manifestatie nog beter uit te werken, van het publiek uit en naar het publiek toe. Als Antwerpenaren dan straks geregeld de kans krijgen tot een konfrontatie met een dergelijk beeld van de internationale film, moet daar wat van blijven hangen en zal over tien of vijftien jaar misschien toch vastgesteld kunnen worden dat alles voor Antwerpen als filmstad niet verloren is.
Edmond De Cleen