toneel
Lear van Edward Bond.
Edward Bond.
De toneelgroep Centrum heeft kennelijk een kontrakt met Edw. Bond gesloten waarbij is overeengekomen dat zij zijn stukken in Nederland zal uitbrengen. Na ‘Gered’ in 1968 en ‘Smalle weg naar het verre Noorden’ in 1970, speelt de groep nu van hem ‘Lear’. Het is een Brechtiaanse adaptatie van ‘King Lear’ van W. Shakespeare. Evenals in zijn twee vorige stukken is het geweld een kerntema in dit toneelspel in twee bedrijven, verdeeld over 18 episoden. In ‘Gered’ manifesteerde zich dat geweld binnen een groep jonge mensen uit een wat asociaal milieu, zij gooien met stenen een baby dood. Dit is geweldpleging uit verveling, uit rekalcitrantie. In ‘Smalle weg naar het verre Noorden’ ging het om het geweld via diktatuur en onderdrukking. Elke macht leidt tot wreedheid en geweld, en ook in ‘Lear’ speelt dit tema door. Alles wordt opgeofferd om de macht uit te breiden of te veroveren. Lear is aanvankelijk de machthebber die een muur om zijn rijk laat bouwen tegen de vijand maar ook eigenlijk tegen zijn eigen volk, want dat volk wordt opgeofferd terwille van die muur, terwille van die macht.
In de eerste scène wordt een arbeider doodgeschoten die bij de bouw van die muur zou hebben gesaboteerd, in werkelijkheid wordt hij neergeschoten om het volk te intimideren. In de laatste scène, als Lear, ontdaan van zijn macht en dekorum, afgebeuld en tot inzicht gekomen dat geweld en wreedheid geen uitzicht biedt, de muur aan het afgraven is, wordt hij zelf door een soldaat doodgeschoten. En als dan bij de inspektie die daarop volgt zijn dode lichaam onder een stuk zeildoek verborgen ligt en er gevraagd wordt: ‘Wat ligt daar onder dat zeil?’, dan wordt er geantwoord: ‘Bouwmaterialen!’ en daarmee eindigt het stuk.
De mens: bouwmateriaal voor de macht, voor de muur, voor de kooi waarbinnen hijzelf gevangen zit. Tussen die begin- en bijna identieke slotscène zitten 16 episoden vol oorlogsgeweld, dreiging, gruweldaden die de mens de mens aandoet.
De twee dochters van Lear onttronen hun vader en slepen de gevangenen voort. Rebellen staan weer tegen hen op en ook de twee dochters vinden een afschuwelijk einde. Het is met name de 13de scène die een klimaks vormt in de gruwelijkheden: Fontanelle, de ene dochter, wordt neergeschoten en tijdens een sektie op het lijk worden de ingewanden uit haar lichaam gehaald; dit Arrabalesk tafereel verhoogt het kannibalistisch effekt en toont tevens hoe geordend en funktioneel het inwendige van de mens is en hoe chaotisch en ongerijmd zijn uiterlijk handelen. Ook de tweede dochter wordt doodgestoken en via een vernuftig apparaat worden de ogen van Lear verwijderd. Een steeds spookachtiger en mager wordende geest begeleidt de blinde Lear die op zoek gaat naar rust en tenslotte tot het inzicht komt dat naastenliefde en medelijden de mensheid kan redden. Hij wil daarom de muur van machtsvertoon en vijandelijk verweer die hij zelf heeft laten bouwen, afbreken, wat hij met de dood moet bekopen.
Dit stuk is duidelijk een leerstuk; zelf heeft Bond verklaard: ‘Ik hoop dat mijn stukken de mensen er toe zullen brengen naar behoren te leven en anderen geen leed te berokkenen.’
Het geheel werd opgevoerd in een sober dekor met tegen de achtergrond een uit zwarte blokken opgebouwde muur met trappen en uitspringende hoeken. De kostuums zijn sober en als zodanig van alle tijden. Er is een grote bezetting van akteurs en aktrices die zeer gedecideerd, kort en fel bewegen en zo het strakke toneelbeeld bepalen: werkende mensen aan de muur, op en af marcherende soldaten en biezonder suggestief de zich in vele bochten wringende geest die Lear volgt op zijn lijdensweg. Ook de dialogen zijn flitsend, bits en kernachtig.
Toch door de overvloed en de chaos van strijdende en geweldplegende groepen raakt het geheel soms verward. Men krijgt te veel en door die overdaad dreigt een averechts effekt. Een of enkele gewelddaden kunnen schokkend werken, te veel doet iedereen afstompen en men laat het dan maar begaan. Dit is helaas het geval bij berichten over massamoorden en gruweldaden op grote schaal, die krijgen iets van natuurrampen waar men machteloos tegenover staat.