Ons Erfdeel. Jaargang 15
(1972)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 104]
| |
beeldende kunstMelle.De schilder Melle.
De drommen, die in de maanden februari en maart naar het Stedelijk Museum van Amsterdam trokken, aangelokt door de eerste grote museale ekspositie van de Amsterdamse schilder Melle (op een nog nadrukkelijk eksentrische jubileum-ekspositie 1968 in Enschede na), belichaamden minder dan het leek de late erkenning van een tot zijn zestigste jaar en later miskend gebleven unieke figuur, te etiketteren als ‘de enige grote Nederlandse surrealist’. Het was meer het van binnen naar buiten slaan van een belangstelling, die in een kleine, maar wereldwijde kring van verzamelaars en bewonderaars al vele jaren had bestaan, naar een groter publiek, plotseling bespeeld door de massa-media van dagblad tot televisie, wat zelf weer het gevolg was van het verdwijnen of verzwakken van seksuele taboes in Nederland. Zelf had ik Melle, samen met de seksuoloog-verzamelaar C. van Emde Boas, al jaren geleden met sukses geïntroduceerd op een van de door René Huyghe geleide Rencontres de Bordeaux, gewijd aan het fantastische in de kunst. Het sukses was namelijk, dat Huyghe aan Melle spontaan een tentoonstelling in het Louvre aanbood, voor een levend kunstenaar toen een unikum. Maar het was Melle, die weigerde, te vaak gekwetst bij vorige pogingen hem in de openbaarheid te brengen, op een paar intieme eksposities na. Uiterlijk en oppervlakkig het meest opvallende aan de schilderijen, akwarellen, pastels en tekeningen van Melle is immers het dominerende aandeel van geslachtsorganen, mannelijke en vrouwelijke, in de opbouw van zijn fantastische komposities, zij het in een weinig vrolijke en erotisch opwindende teneur. Melle bleef tot op heden voer voor insiders, onder wie uiteraard seksuologen en psychiaters, en het valt niet te verwonderen, dat het Zweedse echtpaar Kronhausen, onvermoeibaar in de weer, waar het erotische kunst betreft,
Perpetuum (1966) door Melle.
hem al direkt met vreugde in hun tentoonstellingen en publikaties betrokGa naar eindnoot(1). Maar wat dekt eigenlijk het begrip ‘erotische kunst’ buiten de gevallen, waarin welbewust naar een erotiserende werking bij de beschouwer wordt gestreefd? De aanwezigheid van primaire en sekundaire geslachtskenmerken of van seksuele handelingen kan op zichzelf bezwaarlijk erotisch heten, zeker niet bij een kunstenaar als Melle, bij wie het seksuele veeleer in het teken van een wat tragi-komische, klowneske absurditeit staat. Zelf pleegt hij alle diepte-psychologische interpretaties weg te wuiven met de opmerking, alleen datgene te schilderen wat hij mooi vindt. Maar hij is tegelijk intelligent genoeg om te weten, dat de schoonheid van zijn wereld allerminst korrespondeert met de schoonheids-estetiek der traditionele schilderkunst, van de Grieken tot de renaissance, de | |
[pagina 105]
| |
barok en de nabloei tot de negentiende eeuw. Wie de werken van Melle wil lezen en verstaan, zoals zijn vertellende schilderijen gelezen willen worden, komt voor een heel ander kompleks van beeldelementen en betekenissen te staan dan voor de onmiskenbare seksuele obsessie, welke er slechts een onderdeel van vormt. Laten we daarom bij zijn jeugd en de stad van zijn jeugd en verder leven, Amsterdam, beginnen, als een niet te verwaarlozen sleutel. Melle groeide op in de proletarische, arme oostelijke havenwijken van Amsterdam, de ‘Eilanden’, als de zoon van een sociaal bewuste zeeman en een moeder, die als wasvrouw voor de beter gesitueerden mee de kost moest verdienen. Hij noemt zijn jeugd gelukkig, omdat het een goed gezin was, maar hij was al vroeg het afzonderlijke jongetje, dat alles zag en rook. De geur van de bedsteden, de armoede, de aftakeling van levens in een oudemannenhuis uit die jaren, het bloederige van een abattoir, de stank, het leven in te kleine ruimten, de kleine werven, alles, van het weerzinwekkende en angstaanjagende of vreemde tot het mooie en goede. En het keerde alles in zijn latere werken, vooral zijn gekompliceerde schilderijen en akwarellen, terug: van de meest traumatische ervaringen tot de schoonheid van het oude Amsterdam, van Zuiderzeestadjes of van de lage polders rondom. Het is niet te ver gezocht, in Melle ‘de’ hedendaagse schilder van Amsterdam te zien, en meer dan dat: als verteller in een algemeen verstaanbare beeldtaal een voorbeeld van wat hedendaagse ‘volkskunst’ zou kunnen zijn, een waarachtig proletarische kunst zij het dan ver van wat elders officieel socialistisch rea-
Melancholie (1967) door Melle.
Alice in wonderland (1966) door Melle.
| |
[pagina 106]
| |
Tekening door Melle.
lisme mag heten en paradoksaal tot op heden het domein van een élite van kenners en fijnproevers. Het korrespondeert trouwens volledig met de mens Melle achter het werk, in taal en gedragingen bewust en fier een zoon van het Amsterdamse proletariaat, een sociaal bewuste, die tegelijk nog alles van het Amsterdamse leven om zich heen ziet en ondergaat. Zijn spreekwoordelijke humor, een zwarte humor weliswaar, is daarbij even specifiek als de spontaniteit en heftigheid van zijn emoties, tot tranen toe.
Van zijn ouders heeft hij een gedegen vak moeten leren, de typografie. En als kundige, bescheiden typograaf heeft hij vele jaren aan de socialistische Arbeiderspers gewerkt, waar hij al in de jaren dertig opviel als de man, die in zijn vrije uren paneeltjes schilderde, die ‘aan Jeroen Bosch deden denken’. Van een ontlening kon overigens geen sprake zijn, hoogstens van een kongenialiteit. Want er blijft die onthutsende overeenkomst tussen het enige waarschijnlijke portret van Bosch (weer in enkele van diens schilderijen terug te vinden) en het gezicht van Melle, met iets van de tragische klown, bij wie lachen en huilen even onverbrekelijk verbonden zijn als dood en leven, vruchtbaarheid en verval. Maar nog voor zijn ontdekking binnen kleine kring als schilder was hij al in zijn prille jeugd een bezeten tekenaar geweest, geëksploiteerd door pornografische blaadjes, waarvan de verdiende bankbiljetten, door de jongen Melle nooit op te biechten aan zijn waardige ouders, door hem wel werden besteed, om anoniem noodlijdende anarchistische blaadjes mee in het leven te houden.
Nadat hij tijdens de oorlog zijn werk bij de Arbeiderspers om politieke redenen had gekapt, begint aldus de periode van de vrije kunstenaar Melle na de tweede wereldoorlog, dus betrekkelijk laat, omstreeks zijn veertigste jaar. Wat hij voordien had afgeschilderd en afgetekend is slechts in beperkte mate gespaard gebleven. Nog vele jaren bracht hij zijn tekeningen, duizenden, eigenhandig naar de schuiten van de Amsterdamse vuilnisdienst, tekeningen, waar nu kunsthandelaars op jagen. Hij heeft in die aanlooptijd, samen met zijn eerste vrouw, de danseres Marth, arme tijden gekend, geniet nu als echt proletariërskind van zijn inmiddels bereikte bourgeoiswelstand met schilderijen, vaak al verkocht eer er iets op het doek is verschenen, samen met zijn tweede vrouw Puck, blijft nog altijd zijn stad intens beleven, en heeft de satisfaktie van zijn status als docent typografie en schilderkunst aan de Gerrit Rietveld-akademie, met een invloed die bij vele tientallen jongeren, heel een generatie van ‘neo-figuratieven en -surrealisten’, te bespeuren valt. En daarmee is in de kern de wezenlijke betekenis van zijn leven voor zijn werk geschetst.
In dat werk zullen wij dan duidelijk onderscheid moeten maken tussen de media schilderkunst, akwarel, pastel en tekening, met daarnaast nog grafiek en enkele geborduurde kleden, maar met als meest specifieke polen de schilder en de tekenaar Melle. De schilder Melle ‘schildert eerst appelgroene of appelrode wolkenvegen als een soort grondverf voor gedachten. Starend daarop als naar de flarden van een pipe-dream komen de vertrouwde Melle-vormen op, de zwangere peulen, de muizen, de neushoorns, de al of niet zwangere dood, de oude man in de bedstee, veel goudvinken, veel Melles zelf’ (Dick Hille- | |
[pagina 107]
| |
nius)Ga naar eindnoot(2). De lijst van specifiek Melle-vormen is schier eindeloos uit te breiden, met alle dieren van Artis, met alle grassen en bloemen, die hij met de liefde van een Vlaamse primitief bestudeerde, met alle figuren uit zijn jeugd en verdere leven, met de bomende schuitvaarders door de grachten, de foetussen en pasgeboren kinderen, de uitgeteerde lichamen van de koncentratiekampen, de deerniswekkende menselijke gestalten, de doodshoofden van de vruchtbaarheid, de galgen en guillotines en alle meng-wezens van zijn fantasie. Willen wij Melle voor het gemak en met alle beperkingen van dien rubriceren, dan komen wij minder bij het surrealisme uit, waartoe hij altans historisch nooit heeft behoord, dan bij het fantastische in meer algemene zin. Het fantastische als eigenschap van een verbeelding, waarin vrij van de wetten der natuur alles in elkaar kan overgaan, met elkaar kan versmelten tot een nieuwe eenheid, niet alleen de verschijningswijzen van planten, dieren, mensen en dingen, maar ook nog eens de ruimten en perspektieven, waarin zij verschijnen. De ‘vrije associatie’ als medium voor nieuwe betekenis-relaties, voortgekomen uit het domein van droom, levenssymboliek, visuele inval tot en met de bij hem nooit te verwaarlozen humor. wordt hier tegelijk tot het beginsel voor een pikturale, kompositorische beeldopbouw. Dat Melle van het abstrakte van zijn wolken-fond uit vertrekt om in dunne laceringen en met enkele penseelharen tot een vaak uitermate gekompliceerde beeldopbouw te komen, waar wij bijna eindeloos kunnen blijven lezen en ontdekken, sluit de hechte opbouw van zijn kompositie, niet zozeer
Tekening door Melle.
formeel als in de samenhang van de visuele symboolinhouden, allerminst uit.
Dat alles in elkaar kan overgaan betekent bij hem ook, dat alles, optisch en ruimtelijk en materieel ambivalent als bij een Magritte, transparant kan worden naar andere ruimten, voorstellingen, gestalten en werelden. Zoals een muur, normaal een hechte, stoffelijke afsluiting en grens, in het delirium kan oplossen in een wriemelend, angstaanjagend leven, zo gaan ook bij Melle de wanden van de benauwende alkoven en armoe-interieurs open naar landschappen en gebeurtenissen, bevat een penis een landschap, een landschap weer andere landschappen, kan een klein detail van heel dichtbij plotseling in miniatuur onvermoede vergezichten bevatten in een rijkdom en een overtuigende nieuwe natuurlijkheid als wij bij geen enkele andere levende kunstenaar kennen. Daarbij zijn de dunne schilderwijze en de vaak bitter-zoete of ziek-zoete kleuren volledig efficient, wat zijn uitbeeldingswijze, zijn eigen pikturale taal betreft.
Tegenover deze schilder, wiens werk in feite tegelijk één grote autobiografie is, waarbij naast zijn signatuur dan ook zelden zijn zelfportret ontbreekt, staat dan aan de uiterste andere kant de tekenaar. Want zoals de schilder in eindeloos geduld en nauwgezet, maanden, zo niet jaren aan één doek kan werken, met een produktie die maar enkele doeken per jaar omvat, zo is de tekenaar Melle de onvermoeibare producent van duizenden tekeningen, even direkt en elementair neergeschreven of neergepenseeld als zijn schilderijen het werk van ingespannen koncentratie zijn. Met een sublieme mise en page, een Oost-Aziatische beheersing van het blank papier en het ‘zwijgen’, met een onimiteerbaar handschrift, dat door weinig anderen kan worden overtroffen, doet Melle hier wonderen, ook waar het niet om seksueel geladen fantasieën | |
[pagina 108]
| |
Zelfportret (1956) door-Melle.
maar om eenvoudige grassen of kleine dieren gaat. Hij heeft schetsboeken volgetekend, in arme jaren ook uitgevers-dummies, ontelbare bladen, voor een groot deel aan niemand bekend of hoogstens aan een paar vrienden. Op de olieverven na bewaart hij overigens met een instinktieve hartstocht liefst alles binnen zijn eigen levensruimte, of wil het veilig en gekoesterd weten bij enkele vrienden. En dat geldt dus vooral voor akwarellen en tekeningen. Maar wat er tot dusver en met grote vertraging in de openbaarheid treedt, is voldoende om hem alsnog zijn plaats te geven als de grote Nederlandse vertegenwoordiger van het fantastische in de kunst, in de heel zeldzaam ware zin van het woord ‘uniek’, ondanks zijn immense invloed op een jongste generatie van Nederlandse schilders en schilderessen, zoals die op het ogenblik her en der met hun debuten in galeries uitzwermen. Melles eigen tentoonstelling in het Stedelijk Museum, uitsluitend opgebouwd uit schilderijen en enkele akwarellen, ging na Amsterdam nog naar het Gemeentemuseum van Arnhem (25 maart tot 30 april).
Drs. Hans Redeker |
|