schoolvak Nederlands door het uitblijven van de nodige leerkrachten.
Een ‘idealistisch’ taalhistorisch denken, aldus Goossen, dat uit een gelijkheid van naam (theodiscus/diets/deutsch) een gelijkheid van objekt afleidde, heeft tot die verkeerde opvatting geleid. Het argument van het groter aantal gebruikers, van de geografische kern, resp. randgebied, en van de politieke afscheiding van Nederland, kwam zich daar bijvoegen, zonder de taalkundigen echter te overtuigen: ongeacht de taalverwantschap kan een kultuurtaal niet een dialekt van een andere taal zijn en zich niet pas ergens in de loop der geschiedenis van deze laatste gaan afscheiden.
Het Nederlands gaat als zustertaal van het Engels, het Fries, het Neder- en Hoogduits evengoed als deze talen zelf op de splitsing van het Westgermaans terug. De afscheiding van het Hoogduits van het gezamenlijk Westgermaans, door de klankverschuiving, kan daarbij aanleiding geven tot de vraag wie zich toen van wie afgescheiden heeft. Het Nederlands was ook vroeger gestandardiseerd dan het Hoogduits, terwijl het ooit zelfstandige Nedersaksische Nederduits (niettegenstaande een eigen literatuur) terugzakte tot een dialektgroep. Dit laatste bereikt niet meer de rang van b.v. de gestandardiseerde Friese kultuurtaal en a fortiori niet de rang van het Nederlands, dat het Nederduits taalgebied, naast het Hoogduits, kon overkoepelen.
Goossens poneert dat de Duitse taalwetenschap nagelaten heeft het objekt van haar studie juist te definiëren en dat ze onkritisch de dubbelzinnige term Duits gebruikt, die dikwijls gelijkgesteld wordt met Westgermaans en dan het Nederlands omvat. De germanistiek wordt in de praktijk nog geïdentificeerd met ‘Teutonistiek’, d.w.z. Duitse filologie. Daarbij staat en stond het Nederlands (veelal in enkele regels in de handboeken ‘afgehandeld’) veeleer tussen het Frans en het Fries, i.p.v. in tegenstelling tot het Hoogduits. Een korrekte terminologie en onberispelijke handboeken, die een kritische benadering (ook in het buurland) zouden doorstaan, zouden nu het logisch gevolg moeten zijn van het pionierswerk van Dr. Goossens.
Josef Kempen