Ons Erfdeel. Jaargang 15
(1972)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermdDiagnose Brussel.Dat de Brusselse samenleving in de loop der laatste anderhalve eeuw steeds meer verziekt is, is een door niemand te ontkennen realiteit. Voor diverse deskundigen is deze werkelijkheid aanleiding geweest er het hunne over op te merken. Karel Hemmerechts schreef zijn Het Triëst van het Noorden, Lindemans bezag Het vraagstuk Brussel uit Vlaams oogpunt en Karel de Witte was van oordeel, dat Brussel open stad moest zijn. Onlangs is deze rij van recente publikaties aangevuld door Dirk Wilmars, bekend als de schrijver van De psychologie van de Franstalige in Vlaanderen. Bij de Standaard Uitgeverij verscheen nu van zijn hand Diagnose BrusselGa naar eindnoot(1). Zoals het woord ‘diagnose’ al aangeeft, doet hij in deze pennevrucht een poging het ziektebeeld van de Belgische hoofdstad vast te stellen. | |
De minachting.Naar de mening van de schrijver is het Brussels probleem in de grond van de zaak een psychologisch probleem. Dit komt het sterkst tot uiting in de wijze, waarop het overgrote deel van de bevolking van deze stad de taal van de meerderheid van de landsbevolking minacht. Met een keur van feitenmateriaal toont Wilmars aan dat elke Brusselse poging tot ontkenning van deze minachting al bij voorbaat vruchteloos is. Het is op grond van deze feiten dat hij komt tot een eerste diagnose: ‘Het is het beeld uit het verleden, dat in de geesten van de Brusselaars is vastgegroeid’. Kenmerkend voor deze minachting is, naar het oordeel van de schrijver, de sterke veralgemening, zowel naar de kant van de verachters (iedere weldenkende Brusselaar beweert dat de Vlamingen minderwaardig zijn; het zal dus wel zo zijn) als naar die van de verachten (de hele Vlaamse gemeenschap krijgt het etiket der minderwaardigheid opgeplakt). Deze minachting blijkt zijn voedingsbodem te vinden in het waandenkbeeld, dat de Brusselaar meent meer waard te zijn dan welke Vlaamse landgenoot ook; zichzelf heeft hij voorzien van het stempel der meerderwaardigheid door zich te laten verfransen. De diagnose, die de schrijver op grond hiervan stelt, sluit nauw aan bij de eerste. ‘De Brusselaar leeft met een beeld dat niet beantwoordt aan de werkelijkheid (de Vlaamse nar is ten grave gedragen) maar enkel aan zijn diepe verlangens’. Duidelijk laat de schrijver zien dat deze minachting niet van vandaag op morgen is ontstaan. De oorsprong zoekt hij in de beginjaren van de Tachtigjarige Oorlog. Doordat Spanje uiteindelijk zijn greep op de Zuidelijke Nederlanden had weten te behouden, ontstond er een in hoge mate onveilige toestand, waaraan alleen maar te ontkomen was | |
[pagina 149]
| |
door uitwijking naar het vrije Noorden. Voor Vlaanderen betekende deze uittocht der elite, dat het het land werd van radikale tegenstellingen. Aan de éne kant stonden de Franssprekende adel en rijke burgerij en aan de andere zijde de onderste sociale laag van de bevolking, waarvan het merendeel ongeschoold en ongeletterd was. Alleen de vorming van een nieuwe elite in het Vlaamse landsdeel zou in staat zijn dit verval te stuiten. Dank zij de Vlaamse Beweging is dit een feit geworden. Helaas geldt deze vaststelling niet t.a.v. het gebied van Brussel-Hoofdstad. | |
Verfransing van Brussel.In de volgende hoofdstukken gaat de schrijver dieper in op de verfransing van Brussel. Vragenderwijs stelt hij, dat deze verfransing te wijten is aan de bekoring die uitging van de taal ‘die aan het meest verfijnde hof ter wereld werd gesproken’, n.l. het Boergondische. Al mag dan de verfransende invloed gering geweest zijn, wel dateert uit deze tijd de bewondering van de gezeten burgerij voor de Franse kultuur, een bewondering, die aanleiding zou geven tot tweetaligheid, die voor verfransing een uitstekende voedingsbodem zou blijken te zijn. Een tweede faktor die in dit proces van belang is geweest, is het kultureel luchtledige, dat de grote uittocht in Vlaanderen had doen ontstaan. Eind 16e, begin 17e eeuw wordt dit de aanleiding tot een zeer merkwaardige strijd: twee vreemde kulturen (de Franse en de Spaanse) dringen Zuid-Nederland binnen en trachten ieder voor zich dit gebied te veroveren. De meeste kans van slagen leek aanvankelijk weggelegd voor de Spaanse kultuur. Dat uiteindelijk de verspaansing niet gelukt is, is volgens de schrijver allereerst te wijten aan het feit dat er zich geen Spaanstalige elite vormde die kon dienen als een bruggehoofd; de tweede reden is, dat de Franse kultuur in het Zuiden niet zo vreemd was als de Spaanse. In het midden van de 17e eeuw krijgen de Zuidelijke Nederlanden kort na elkaar twee vloedgolven van Franse inwijkelingen te verwerken. Veelzeggend is dat uit deze tijd de eerste grote klacht dateert over de snel toenemende verfransingsdruk in Brussel. Voor het eerst wordt uitgesproken dat Brusselaars zich ervoor schamen dat ze Vlamingen zijn; liever spreken ze slecht Frans dan zich uit te drukken in hun eigen taal. Dit brengt de schrijver tot de diagnoses: ‘Zich schamen voor zijn taal wordt een constante in de psychologie van de Brusselaar’ en ‘Door Frans te willen spreken, schaarde men zich aan de zijde van de sociaal sterkste’. | |
Franse bezetting en Hollands bewind.Gedurende de Franse bezetting krijgen de Brusselaars op een presenteerblad aangeboden, waar hun hart naar uitgaat. De keerzijde is, dat zij, die het voor het Vlaams blijven opnemen, steeds meer terecht komen in het hoekje van de achteruitstelling en verdachtmaking. Het worden, aldus de schrijver, ‘de verschoppelingen van de maatschappij’; het Nederlands was in het Zuiden buiten de kulturele werkelijkheid komen te staan. Vervolgens gaat de schrijver in op de motieven die de Brusselaar de partij deden kiezen van de sterkste. Met deze ‘sterkste’ bedoelt hij niet uitsluitend de Franse bezetter, maar evenzeer het verfranste bestuur en openbare leven. Het is tegen deze achtergrond dat hij komt tot de vaststelling van de diagnose, die door mij wordt beschouwd als het centrale gegeven van dit werk: ‘In de kern van het Brusselse taalprobleem vinden wij de angst van de zwakke die veiligheid zoekt en zich daarom aan de zijde van de sterkste schaart. Als men daar niet van overtuigd is, zal men nooit het Brusselse probleem goed kunnen begrijpen’. Zo groot in Zuid-Nederland de sympatie was geweest voor de door de bezetters getroffen maatregelen, zo slecht werd de kultuurpolitiek van Willem I onthaald. Naar de mening van de schrijver heeft deze koning de fout gemaakt de Zuidnederlander het Hollands te willen opdringen, in plaats van bestaande resten van Nederlandse kultuur nieuw leven in te blazen. Het gevolg hiervan is geweest, dat met name Brussel, de toch al zo sterke Franse druk van de hogere kringen op de lagere in het geheel niet verminderde. | |
Brussels nationalisme en provincialisme.De schrijver komt tot de slotsom dat aan de regel volgens welke het geloof in de minderwaardigheid van anderen het slechte nationalisme zich kenmerkt, het nationalisme zoals dat in de vorige eeuw in Brussel opgang maakte, volkomen beantwoordt. De Brusselaar vereenzelvigde zich met heel België waardoor verfransing een bij uitstek patriottische aangelegenheid werd. En wat daarmee niet instemde, b.v. door blijk te geven van Vlaamsgezindheid, werd gebrandmerkt als verraad. Heel sterk ontwikkelde zich bij de z.g. Franstalige Brusselaar de levenshouding, dat hij zijn Vlaamse verleden ging doodzwijgen. Daar de ‘oude smet’ onbewust tóch blijft nawerken en hij zich dus nooit helemaal rus- | |
[pagina 150]
| |
tig voelt, gaat hij pogen de sociale veiligheid van zijn nieuwe status te verhogen door ‘een speerpunt tegen de minderheid waar hij zelf eens bijhoorde’ te worden. Een ander gevolg van de verfransing is, dat oorspronkelijkheid in Brussel een zeer spaarzaam voorkomend artikel is. ‘In een nabootsende maatschappij als de Brusselse worden alle creatieve krachten opgeslorpt door de inspanning die geleverd moet worden voor een goede nabootsing’. Ondanks de grootsteedse allures heeft de Brusselse bevolking een sterk provincialistische inslag. Het treffendst komt dit tot uiting in de wijze waarop deze stad bestuurd wordt. Er is geen tweede stad ter wereld waar de macht op een dergelijke wijze versnipperd is. Bepaald kleinsteeds gedraagt de Brusselaar zich als hij doet ‘als één van die mannetjes uit de provincie waar hij op neerkijkt’. Van deze mentaliteit geeft hij bij voorkeur blijk als hij zich kan afzetten tegen het Nederlands. | |
Gebrek aan vrijheid en werkelijkheidszin.De Belgische grondwet mag dan bepalen dat het gebruik der talen in het land vrij is, in Brussel heerst een klimaat waarin geen echte vrijheid kan opbloeien. Slecht taalklimaat en morele dwang zijn de kenmerken van de onvrijheid waarin deze samenleving zich in ongunstige zin onderscheidt van andere stedelijke samenlevingsverbanden. Dit brengt de schrijver tot de uitroep waarin zowel de uitzichtloosheid van de situatie als de gevoelens van machteloosheid en vertwijfeling van de Nederlandstalige Brusselaars onder woorden worden gebracht: ‘Hoe durft men nog van vrijheid gewagen als de gewone Vlaamse man voortdurend gekrenkt en beledigd wordt ter wille van zijn taal’. De schrijver stelt dan ook zeer terecht vast dat het niet van veel werkelijkheidszin getuigt als de bevolking van deze stad zich in meerderheid zo vernederend blijft uitlaten over alles wat met de Vlamingen te maken heeft. Dat gebrek aan werkelijkheidszin wordt het treffendst geïllustreerd door de vele overdrijvingen waaraan de Franstalige leiders in Brussel zich wat graag schuldig maken. De schrijver is van oordeel dat ze onbewust bang zijn de voorrechten, die steeds meer en meer worden aangetast, te zullen verliezen. | |
Besluit.Ik heb in het bovenstaande slechts enkele ruwe schetslijnen van deze uitmuntende studie kunnen weergeven. Zoals een kundig geneesheer het ziektebeeld van zijn patiënt ontleedt, zo heeft Dirk Wilmars op meesterlijke wijze vastgesteld wat de oorzaken zijn van de kwaal, die woekert in de Brusselse samenleving. Bovendien heeft hij ‘naast de analyse van het verschijnsel van de Brusselse wangroei, de lezer een blik op de toekomst doen slaan’. Naar het weloverwogen oordeel van Lode Craeybeckx, burgemeester van Antwerpen, die het dokument van een ‘Woord vooraf’ heeft voorzien, is deze studie alleen daarom al waardevol te noemen. Dat de pijl, die Dirk Wilmars met de publikatie van dit boek heeft afgeschoten, doel getroffen heeft, is wel duidelijk geworden uit de reaktie van Jean van Rijn, de leider van het onlangs bij de Agglomeratieraadsverkiezingen opgetreden Rassemblement Bruxellois; hij bleek verbijsterd te zijnGa naar eindnoot(2). Wie belang stelt in datgene wat er zich in Brussel afspeelt (of moet ik zeggen: voltrekt?) kan deze studie, die een psycho-sociologische benadering van het verfransingsprobleem in de Belgische hoofdstad wil zijn, niet ongelezen laten. Wij, Noordnederlanders, kunnen ons er niet met een schouderophalend gebaar van afmaken, als zou het ons niet raken. Ook het Noorden heeft met de Brusselse situatie te maken. De uiteindelijke afloop van de taalstrijd in het Brusselse zou wel eens bepalend kunnen zijn voor de plaats van het Nederlands in het Europa van morgen. Daarom is het niet meer dan onze plicht naast de Vlaming te gaan staan, als hij het recht opeist, zowel voor zichzelf als voor zijn kinderen in Brussel zijn moedertaal te mogen spreken. Stilzwijgend heeft Dirk Wilmars ons met dit boek aan die plicht willen herinneren. Marten Heida |
|