Ons Erfdeel. Jaargang 15
(1972)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermdEen Hollander ontdekt Vlaanderen.De lange voorgeschiedenis van Bomans' boek ligt in de schaarse gelukkige en de talloze ongelukkige feiten die een definitieve afscheiding veroorzaakten tussen het noordelijk en zuidelijk Nederlandstalige gebied in Europa. Na 15 jaren Verenigd Koninkrijk was 1830 daarin het eindpunt. Een zekere eenheid die men als vanzelfsprekend zou kunnen betitelen, werd nooit door de feiten bewaarheid. Er heerst integendeel een heel gamma van verschillen. Enkele recente publikaties kwamen hierop terug en belichtten voornamelijk twee aspekten: 1. Kan het heus niet anders en beter met de kulturele eenheid? 2. Vanwaar de houding meerderwaardigheid - minderwaardigheid, en gaat deze vandaag nog op? Hoe kunnen we onderlinge verschillen herleiden? De bruggen lijken dus niet definitief opgeblazen.
Godfried Bomans' Denkend aan Vlaanderen zette aldaar, in 1967, heel wat kwaad bloed wegens de toon van verbazing en nieuwsgierigheid vanwege de wat hooghartige bezoeker die met veel fantasie en overdrijving enkele anekdoten opblies tot een zogenaamd ‘portret’. Men had anders verwacht van wie toen al voor een vriend van Vlaanderen doorging. In ‘Vergeet niet te lezen’ werd Bomans toen gevraagd of hij ‘wel de waarheid verteld’, had. ‘Dat’, was zijn typisch en gevat antwoord, ‘is iets waartoe ik mij nog nooit verlaagd heb!’
In 1968 werd in Gaston Durnez' Denkend aan Nederland de persiflerende en geringschattend aandoende toon omgebogen naar een duidelijke bewondering doorstroomd met schamperheid en melancholie. In 1970 publiceerde Karel Jonckheere het sluitstuk Denkend aan de Nederlanden, nadat in 1969 van hem reeds verscheen Leer ze mij kennen... de Vlamingen, ter intentie van een Nederlands publiek. Beide munten uit door een uitgebreide geschied- en letterkundige dokumentatie, levendig geïnterpreteerd en verwoord, de nodige aforismen à la Jonckheere inkluis, met een rijke bloemlezing van oude en recente vooroordelen aan ons adres. Jonckheeres inzet op dit gebied staat borg voor een omstandige uiteenzetting van feiten en een nuchter konstateren van wat er misliep en welke oorzaken bijdroegen tot het misverstand.Ga naar eindnoot(1) 1971: 25-jarig bestaan van het Belgisch-Nederlands Kultureel Verdrag, in het kader waarvan de BRT twee informatieve reeksen programmeert: ‘Kijken naar Nederland’ en ‘Een Hollander ontdekt Vlaanderen’, oorspronkelijk bedoeld als ‘Een Nederlander ziet Vlaanderen’. Kandidaat ‘eksplorateur’: Godfried Bomans. Na de hoofdzakelijk kritische en negatieve reakties in de pers, liet Bomans weten dat de gesprekken in boekvorm beter zouden aankomen, dat er verkeerd geknipt en niet behoorlijk gemonteerd werd. Nu het boek er ligt, kan nagekeken worden in hoeverre de geuite kritiek geldig blijft. Bomans' schielijk overlijden op 22-12-1971 houdt helaas een abrupt afknappen van de verdere dialoog in, die hij zelf wenst, en die nu wordt scheefgetrokken. Na dit voortijdig verscheiden is men minder geneigd tot het uitkammen en napluizen, het zoeken naar zwakke plekken en eventuele kontradikties. Hoe dan ook, voelt men aan, een vriend van Vlaanderen is heengegaan, een apart figuur in de | |
[pagina 147]
| |
Nederlandse letteren en journalistiek, wiens uitgesproken persoonlijkheid op algemeen levensbeschouwelijk vlak tot een breder televisiepubliek was doorgedrongen. En men blijft bevreesd hem onrecht aan te doen, omdat Bomans toch steeds méér is dan men op het eerste gezicht vermoedt.
De man in de klomp-boot op de kaft tuurt door een kijker naar de inhoud van het boek. Gelukkig keert de boot niet huiswaarts met een of andere leeuw wapperend in de mast; de vlag zou wel eens de lading niet kunnen dekken. We vernemen dat de BRT de meeste geïnterviewde personaliteiten aanwees. Vandaar dat voornamelijk een aantal achtbare figuren uit het openbaar leven paraderen, die naast wat ze werkelijk te zeggen hebben, veelal het show-element beheersen. Vandaar ook een zekere politieke en ideologische dosering. Curriculum vitae met funkties, publikaties en foto, gaat een door Bomans geschreven portret vooraf. Een globale indruk i.v.m. de interviews is die van een zekere oppervlakkigheid. Onmiddellijk dient toch Bomans' kunst van het interviewen te worden geprezen, met het handig ondervangen der antwoorden en de kunst van het understatement. Maar 32 personen interviewen in zo'n kort tijdbestek lijkt toch té veel. Onderwerp en persoon vallen niet steeds samen. Het gesprek wijkt vlug af. Ongeveer alles staat er wel in, maar te fragmentarisch, te algemeen, te kunstmatig aangebracht, soms wel, veelal niet, genuanceerd. Kwantitatief gezien staan Brussel, luchtvervuiling en verwording van het landschap, het ABN (zijn er geen dialekten in Nederland?) en het kumuleren van funkties vooraan. Taalwetten, wetontduiking, urbanisatie, grondspekulatie, pendelarbeid, invloed van de Kerk, kollaboratie, overheidsinmenging en machtskoncentratie, partikularisme, gemeenschapsleven worden vermeld, vaak vergezeld van een boutade, zelden uitgediept of teruggeplaatst in een historische of sociologische kontekst die signifikatief kan zijn voor Vlaanderen. Behalve een statistiek en het konstateren van de versnippering der Vlamingen, vernemen we alleen dat er wat betreft Brussel optimisten en pessimisten zijn. Théo Lefèvre weet toch héél goed welke de rol is van 1963 voor de evolutie van de hoofdstedelijke situatie. Frans Van Isackers visie op het kollaboratieprobleem had Coppieters' voortreffelijk beeld kunnen aanvullen. Bij Mgr. De Smet noch bij Prof. Dondeyne komt het konfessionele probleem ter sprake. Als aktief betrokkene bij de kulturele eenheid weet Marnix Gijsen - zelf auteur van Ons Volkskarakter en Het Vlaamse Genie - toch zeker méér te zeggen; hij kreeg slechts de gelegenheid achteraf in een lokale krant als ‘kandidaat-pitchproever’ te worden betiteld. Uiteraard waren Jaap Kruithof en Paul de Wispelaere het meest kritisch ingesteld, de ene betreffende vragen van eigen bodem, de andere over Nederlandse vooroordelen en klichees aan ons adres én over de buitenlandse kijk op onze literatuur. Ergerlijk wordt op de duur Bomans' gejammer over stilte en mooie hoekjes. Beter dan wie ook weet een Nederlander hoe de naoorlogse periode zich kenmerkt door de omschakeling van de agrarische gemeenschap naar de industriële, wat als gevolg heeft de verhoging van de levensstandaard én de ontsluiting van de kultuur voor een bredere volksklasse, wat in Vlaanderen zeker zijn betekenis had. Gerard Walschap en André Demedts, die beide stadia aan den lijve ondervonden, hebben daar reeds herhaaldelijk op gewezen. De problemen die dit alles met zich meebrengt, zullen wel niet typisch Vlaams zijn... en waar Bomans zonder repliek een student laat zeggen dat ‘gans West Europa één grote stad aan 't worden is’, betekent dit alleen dat deze honkvaste jong-Europeër zijn toekomstig vaderland nooit bereisd heeft en dat hij dringend de beschikbare snelwegen die Vlaanderen doorkruisen even te voet moet afleggen. Beter had gezocht kunnen worden het hoe en waarom van de industriële achterstand die we nu aan het inlopen zijn. Dit zal niet alléén liggen aan de ‘opeenvolgende bezettingen’ die wat vaak als alibi worden vermeld maar dit zou uitgebreider belicht hebben waarom de Vlaamse Beweging niet alleen een taalstrijd, maar vooral een sociale strijd is, wat toch tweemaal aangehaald wordt. De korte scènes uit ons gemeenschapsleven en bij de studenten zijn nogal erbarmelijk. Is er een verkeerde formule gebruikt? Was een film met kommentaar beter? We nemen aan dat Bomans dit ernstig voorbereidde... en toch is het alsof een paar essentiële zaken hem ontsnappen, omdat ze hem als buitenstaander wellicht niet treffen of aanspreken. Zijn visie i.v.m. E. Verhaeren en G. Rodenbach (haha! die verwarring met Albrecht!) - en zonder dit op zijn engst te zien - toont aan dat iets essentieels betreffende de specifiek Vlaamse kulturele situatie niet aangevoeld wordt. Er zit natuurlijk heel wat goeds in het boek: het aanklagen van onze kritiekloze informatie, van | |
[pagina 148]
| |
het vertrouwen op hogerhand, van het gebrek aan informatie over Nederland in het onderwijs (schrik voor een politieke schim?), het wijzen op de verschillen Noord-Zuid (met de verrassende bekentenis der Nederlandse intolerantie waar Kijken naar Nederland ons het tegenovergestelde wilde aantonen), op het ontbreken van een bepaald humorgevoel (en toch...) en van vlotte taalbeheersing. Korte interludiumgesprekjes zijn handig aangebracht. Twee prachtige: vier Brusselse meisjes spelen ‘in het frans’ omdat het éne franstalige ‘het niet leren wil’. Waarop Bomans: ‘Dat is eigenlijk een van de meest verhelderende gesprekken die ik tot dusver gevoerd heb’. En de Engelsman: ‘I only speak English here’! De kontakten met de ‘man in de Brusselse straat’ zijn biezonder ontnuchterend. Kwa vorm wezen we reeds op het ondervangen van antwoorden om er dan onmiddellijk een hele sprong verder mee te gaan. Understatement en humor zijn alom aanwezig; Mark Eyskens sprong zelfs lustig een eindje mee. Waar sprookjesschrijver Bomans erop los fantaseert of even doordraaft, is het Bomans op zijn best... en daarmee is juist het dubbelzinnige van dit werk wel geresumeerd. Als Bomans-boek is het wel genietbaar, maar als informatie door de Nederlander (een verkorte versie zond de NOS uit, aangevuld met een repliek van Dré Truyman en Paul de Wispelaere) is het nogal teleurstellend. Naast de vermelde werkjes kan het meditatiestof leveren voor de Vlaming, en op deze wijze is het bruikbaar voor verdere dialoog. Teveel opmerkingen laten doorschemeren dat Bomans kwam zoeken naar wat een soort museum moest zijn, waarvan hij met een zekere spijt het verdwijnen komt vaststellen, hoewel in het Noorden reeds vroeger schoonschip maakte. In het gesprek met Michel van der Plas verraadt hij dit wel eventjes. In het nawoord kunnen we de ietwat ootmoedige bekentenis hiervan appreciëren, en we betreuren dat de uitnodiging ‘tot ziens, dus’ helaas niet meer zal doorgaan. Willy Devos
‘Een Hollander ontdekt Vlaanderen’, door Godfried Bomans. Elsevier Nederland NV - Amsterdam/Brussel - 1971. |
|