veel eenheid in de kultuur van de Lage Landen vóór de Burgondiers (p. 42), wat hem er niet van weerhoudt wat verder (p. 50) de Vlaamse primitieven te gebruiken als bewijsmateriaal voor de kulturele evolutie in het noorden. Maar goed, laat ons met hem aannemen dat de Vlaamse primitieven evengoed de voorouders zijn van de latere kultuur in Nederland als Lucas van Leiden of Jan van Scorel. Ze hebben allen, en na hen Bosch en Breugel, de zin voor het detail gemeen, het detail dat ze verheffen tot een hoog niveau van simbolische betekenis.
Van de schilders stapt Shetter in hoofdstuk 5 over naar de geestelijke leiders en keert zodoende terug naar het spelelement in de kultuur. Want was het niet Erasmus die de lof der zotheid zong? En werkten de rederijkers niet een hyperverfijnd raderwerk van spelregels uit voor hun gewrochten? Toen kwamen de godsdienstonlusten aan de evolutie van de kultuur tegelijk een wending en een versnelling geven. Aan de kultuur die van het midden der 16e eeuw af in tweeën splijt en uitgroeit tot twee samenlevingen en twee kulturen (p. 79). De auteur schetst dan de essentie van de Gouden Eeuw en de geboorte van het labiel evenwicht tussen andersdenkenden dat de definitieve plooi zou geven aan Nederlands samenleving, en steunt daarbij op de geschriften van Coornhert, een poging ‘to formulate an ethical philosophy that could serve as a reasoned guide to practical, everyday living’.
De schilders, de rederijkers, Geert Grote, Erasmus, Coornhert, de ontwikkeling van de spelregels is te volgen. Maar het wordt moeilijker. Hier begint Shetter het ontstaan van een algemeen Nederlands te onderzoeken, met het Hollands als basis en met een diepgaande beïnvloeding door het Brabants. Een algemeen Nederlands dat in zijn oorsprong de taal was van een stedelijke bevolking, en speciaal van de elite van Amsterdam, met haar dubbele oorsprong. Op zoek naar bewijsmateriaal voor zijn standpunt probeert Shetter de onwikkeling van de samenleving te volgen in de literatuur en de schilderkunst van de Gouden Eeuw, de Verlichting en de 19e eeuw (Beets en Couperus. Multatuli komt slechts terloops even aan bod). Ik kan niet in detail ingaan op zijn betoog en zal liever proberen weer aan te knopen bij het meesterlijke veertiende hoofdstuk, ‘Contemporary challenges’.
De schrijver zelf keert hier terug naar zijn uitgangspunt, namelijk de rel rond Zo is het toevallig ook nog 's een keer en zet die nu naast de beroering bij het verschijnen van Ik Jan Cremer. Shetter heeft het verleden afgespeurd naar ontstaan en evolutie van de spelregels die, volgens hem, de Nederlandse kultuur meer dan welke andere kultuur ook typeren. Nu gaat hij dat illustreren met overtredingen van de ongeschreven wetten, en met het gebruik van bepaalde goedkeurende of afkeurende adjektieven, waarvan hij schrijft: ‘Understanding of their use (which is not all the same thing as their dictionary meaning) involves familiarity with no less a matter than the role assigned by the culture to the individual and his reactions’.
Het Nederlands heeft, aldus Shetter, een opvallend groot aantal van die woorden die behoren tot de ‘game-playing sort’: hij staat in de tekst stil bij ‘gek’ en ‘vervelend’, en verwijst in de voetnoten onder meer nog naar ‘fatsoenlijk’, ‘naar’, ‘keurig’ en ‘brutaal’. Hij besluit eruit dat de eenvormige zeden, eeuwen geleden geschapen door een zelfbewuste, maar konservatieve middenstand en daarna verder gevormd in de eksklusieve kringen van de Regenten, dat die zeden niet gestorven zijn. Al is er in de loop van de eeuwen onbetwistbaar een evolutie van de moraal geweest, het valt bezwaarlijk te loochenen dat de spelregels ‘remarkably stable’ gebleven zijn en dat ze de kultuur gegoten hebben ‘into a mold of which no member of the culture is unaware’. Dat Jan Cremer probeert het hele systeem om te keren is waar, maar of zijn poging en veel andere gelijkaardige uitdagingen enige serieuze invloed zullen hebben valt nog te bezien. ‘It is, apparently, only by creating well-secured individual bastions all playing by esentially the same rules that the clash of sharply-defined viewpoints inherent in verzuiling can be made productive rather than destructive’.
Voor mijn gevoel kan Shetters benadering niet van een zekere gewildheid vrijgepleit worden. Die gewildheid ten spijt is The Pillars of Society een merkwaardig werkstuk, waarvan ik alleen maar vrees dat het wat veel voorkennis bij de Britse of Amerikaanse lezer zal vereisen. Het vult echter Huggetts The Modern Netherlands prachtig aan, dat precies aan de kulturele kant wat tekorten vertoont. Gelukkig toeval dus dat beide boeken samen op de markt kwamen.
Jan Deloof
The Modern Netherlands, door Frank E. Huggett, Uitg. Pall Mall Press, 5 Cromwell Place, London SW7 - 1971 - 272 blz. - £ 2,75.
∏sp;
The Pillars of Society, Six Centuries of Civilization in the Netherlands, door william Z. Shetter. Uitg. Martinus Nijhoff, 9-11 Lange Voorhout, Den Haag - 1971 - 193 blz. - f 14,40.