Ons Erfdeel. Jaargang 15
(1972)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermdfrans-vlaanderenIn memoriam Jozef Tillie.Haast onverwoestbaar door de kracht van z'n geestdrift en z'n levenslust is Jozef Tillie dan toch bezweken aan een fatale ziekte, ondanks de beste medische zorgen, op 7 december 1971. Hoe afgetakeld op het eind z'n lichaam ook was door ziekte en ouderdom (geboren 29 augustus 1894), het hoofd van deze zevenenzeventigjarige was jong gebleven, tot in z'n laatste weken. Z'n geest bleef aktief en onvermoeid. Om ons tot het laatste jaar te beperken: het is wonderbaar hoe vaak en vinnig hij aanpakte of reageerde. Een herbergnaam in Boeschepe werd opnieuw vernederlandst: hij klom in de pen om de moedigen geluk te wensen, maar ook om toch even te vertellen dat het hem niet aanstond dat de Franse naam er nog bij geschilderd stond. Als ze ‘In 't Voshol’ niet verstaan, zei hij, dan kunnen we nog altijd antwoorden: ‘Ah, vous ne comprenez pas ça? Bon, ça signifie: Au refuge du renard’. Met hetzelfde argument verzette hij zich tegen de vertaling van de naam van de Steenvoordse reus: Jan den Houtkapper. Hij wou niet langer z'n bijdrage voor de feestelijkheden betalen als ze doorgingen met te schrijven over Jean le Bûcheron. Hij had iets van onze Grammens. Toen kwam het feest van de eiken in Eke (8 augustus 1971). Alweer greep Tillie naar z'n pen om burgemeester en bevolking van Eke te feliciteren. Want Jules Boomzaegher, de nieuwe reus, die mocht er zijn. Het was bovendien een vredesfeest, een Europees feest, en dat vond hij puik. Hij was op het feest aanwezig, sprak iedereen aan. Hij jubelde omdat hij weer zoveel Frans-Vlamingen Vlaams hoorde praten. In dezelfde maand had hij voor een Noord-Franse krant op verzoek een artikel geschreven Pourquoi j'enseigne le néerlandais! met een vertaling erbij in het Nederlands. Door onbekende omstandigheden werd de publikatie verhinderd, jammer genoeg. Het loont de moeite om hier een paar uittreksels aan te halen. ‘Ik onderwijs Nederlands omdat ik van de Vlaamse taal houd, de taal van onze voorouders, en omdat ik er de rijkdom en de humor van waardeer in haar kostelijke spreekwoorden.’ En wat verder die aangrijpende woorden tot de jongeren: ‘Als het jullie mogelijk was om je overgrootvader tegen te komen en je zou met hem geen gesprek kunnen voeren, dan zou hij zich voor jullie schamen; en in het laten varen van je taal zou hij een soort verraad ontdekken...’ Die zelfde geestdrift komt eveneens uit in een brief die hij het laatste jaar schreef aan z'n vriend advokaat A. Louf: ‘Al wat ik doe is gans uit liefde voor Vlaanderen en zijn schone taal en mijn enige beloning bestaat in de verspreiding en het herleven van de taal van onze voorouders.’ Verder in die brief klinkt vreugde op omdat precies jonge Rijselse studenten goeie leerlingen waren en bovendien Vlaamsgezind. Op 21 juni 1971 nog schreef hij mij over z'n brief aan de Steenvoordse burgemeester in verband met Van Uxems kapelletje (met vier Nederlandse opschriften binnenin), maar dat bouwvallig wordt, en over het gunstig antwoord dat hij van de burgemeester ontvangen had. ‘Jammer genoeg dat ik niet meer weg kan, schrijft hij, anders zou het voor mij een zeer aangenaam tijdverdrijf zijn over alle zijden en kanten te zwerven om voor alle overblijfsels van ons verleden te zorgen...’ Dat alles en nog veel meer heeft het laatste jaar van Tillie mooi gemaakt en zinvol. Van het vroegere leven van Tillie weten we niet zoveel af. Dat z'n ouders hem in het Frans opgevoed hadden nam hij hun toch een beetje kwalijk. Gelukkig voor hem dat de kinderen op straat Vlaams spraken (op school mocht het niet) en hem zo de kennis van z'n moedertaal bijbrachten, al hebben ze me het eerst de laatste woorden en uitdrukkingen geleerd, vertelde hij guitig. Dat de meeste ouders hun kinderen nog altijd in het Frans opvoeden, vond hij een grote dwaasheid, hij heeft het hun vaak onomwonden gezegd, zo was hij nu eenmaal. Z'n grote | |
[pagina 136]
| |
argument putte hij uit het leven zelf van Paul Hazard en die z'n neef Camille Looten, die naar het getuigenis van Emmanuel Looten geen woord Frans kenden toen ze van Noordpene waar ze woonden naar Arneke naar school gingenGa naar eindnoot(1), en die allebei een ongemene hoogte bereikt hebben in de literair-wetenschappelijke wereld. Op 1 september 1968 heeft Tillie de (eerste) taal- en letterkundige dag in Steenvoorde voorgezeten en georganizeerd: van Emmanuel Looten die er gehuldigd werd kreeg hij tot z'n groot genoegen een mooi gedicht over Steenvoorde. Looten zelf had in z'n dankwoord een toespeling gemaakt op de onheuse houding van z'n vader ‘Frankrijk’ tegenover z'n moeder ‘Vlaanderen’, en graag had Tillie die spreekbeurt van Looten op papier gekregen, iets wat hem niet gelukt is. In 1965 heeft hij met z'n goeie vriend G. Prum het eerste Vlaamse landfeest in Winnezele voorgezeten, waarop z'n leerlingen op het podium oude Vlaamse liederen van het kwezeltje en van de Reuze kwamen zingen. En hiermee komen we aan het hoofdwerk van Tillie sinds 1963: z'n kursus Nederlands. Van André Demedts die hem samen met Luc Verbeke tot het geven van Nederlandse lessen had weten over te halen schreef hij me: ‘de beroemde man die mijn Vlaamse gevoelens verlevendigd heeft’. Over z'n vele goeie leerlingen en z'n suksessen in de wedstrijden kunt u meer lezen in Luc Verbekes artikel over hem in dit tijdschriftGa naar eindnoot(2). Toen hij nog met z'n wagen kon rijden, was hij zo ingenieus om met z'n leerlingen onder de vakantie op bezoek te gaan bij mensen in West-Vlaanderen bij wie ze zich in het ABN spreken konden oefenen. Hij was nog altijd heel dankbaar voor het onthaal dat ze bij die mensen genoten. Ook het laatste jaar waren z'n rezultaten zo goed dat hij zich helemaal niet hoefde te schamen toen de Nederlandse TV hem op heterdaad aan de tand kwam voelenGa naar eindnoot(3). Op het adres van brieven aan hem schreef Emmanuel Looten vaak A Monsieur Till Uilenspiegel, Ons Huisje, Steenvoorde, en niet zonder reden. Als vertegenwoordiger van de Steenvoordse zuivelfabriek had hij eens in een Brusselse winkel smalende uitlatingen moeten horen aan het adres van de Vlamingen, dat het toch geen echte Belgen waren. En Tillie gaf hem gelijk: ‘Het is duidelijk, zei hij, kijk maar naar mij: ik ben een ware Vlaming, maar ik ben zeker geen Belg...’ Tillie hield van grappen. P. Van Damme uit Sleeuwijk kan dat getuigen: elke brief aan hem gericht bevatte een nieuwe mop. Bovendien verzorgde hij sinds eind 1967 het Vlaemsch hoeksje van Tisje Tasje in het Journal des Flandres, La Bailleulloise en l'Indicateur des Flandres, in samenwerking met Dr. Spyckerelle. Het was dan ook terecht dat hij in 1970 tot ridder geslagen werd in de orde van 't Manneke uit de Mane: het ereteken met het zwart-gele lint hangt nog altijd goed zichtbaar in z'n woonkamer: het enigste ereteken dat ik zou willen aanvaarden, zei hij vaak. Ook vroeger had hij altijd iets van een Uilenspiegel en een kontesteerder gehad. Zo vond hij het leuk om onder de Duitse bezetting uit reaktie Engelse les te geven... En vorig jaar vond hij het zo plezierig dat op de quatorze juillet niet alleen zoals gewoonlijk zijn leeuwevlag uit hing maar dat, bij vergissing, op het Steenvoordse stadhuis twee leeuwevlaggen, een Belgische vlag, maar geen Franse driekleur te zien waren. Toen onder de laatste zomervakantie een bepaalde Franse officiële instantie voor de zoveelste keer bij hem op bezoek kwam, dit keer om inlichtingen te vragen over de Cercle Michiel de Swaen (er stond alleen iets over in Le Monde van 4 augustus 1971 in een artikel over les Flandres waarvoor ook Tillie geïnterviewd was), toen moest hij z'n onwetendheid bekennen; maar, zei hij, nu zal ik me toch informeren waarin die groep ter verdediging van het Nederlands in Frankrijk bestaat. Kortom, hij was niet bang van deze officiële dienst, en hun bezoeken betekenden alleen olie op het vuur bij hem. We zouden nog zoveel moeten vertellen over Jozef Tillie. Hij was het die naar aanleiding van een dwaas artikel van kanunnik Coolen Colonisation linguistique niet zonder binnenpret maar toch vol verontwaardiging het ‘dossier Coolen’ verzameld heeftGa naar eindnoot(4). Hij was vaste medewerker aan het Frans-Vlaamse Jaarboekje van Bachten de Kupe. Hij is samen met Jacques Fermaut verantwoordelijk uitgever van de brochure Nous les Flamands de France, die twee jaar geleden verschenen is. Nu is deze open en eerlijke man in diep geloof in de verrijzenis van ons heengegaan. We kunnen z'n invloed op z'n streekgenoten, alle verhoudingen in acht genomen, moeilijk overschatten. Daarom hier dan onze postume hulde, mede als uitdrukking van een persoonlijke vriendschap. C. Moeyaert |
|