(verkeerde noten) zijn aan het dansen. Trouwens, al aan het begin van de avond (bij de uitvoering van Modules I en II van Earle Brown) was er een vreemd opgewonden stemming. Het werd een koncert dat ik niet licht zal vergeten. De les van dit al: specialistische muziek - in dit geval improvisatorisch gerichte - is ook bestemd voor specialistische ensembles. Men moet avantgarde uitingen niet over laten aan anderen dan aan ingewijden, aan musici die er plezier aan beleven, die achter een eksperiment kunnen staan, hun taak in de eerste plaats dienend zien. Vroeger dacht ik daar anders over. Ik meende dat een dirigent met gezag veel kon bereiken en dat met de nodige takt (aanvankelijk voorzichtig programmerend en geleidelijkaan steeds geavanceerder stukken invoerend) de musici tenslotte - er is ook nog zoiets als beroepseer - voor de zaak gewonnen zouden worden. Koncerten als dit wandelkoncert tonen aan dat men het moet zoeken in mobiele ensembles die ingebouwd kunnen worden op de programma's van de gevestigde instituten. Want een publiek dat geïnteresseerd is in eigentijdse kunst mag niet in de kou komen te staan door deze onwil, die eenvoudigweg terug te voeren is op het jarenlang onvoldoende beleid op de konservatoria, waar de moderne uitingen vrijwel niet aan bod kwamen. Gelukkig komt daar nu enige beweging in, maar daarmee wordt uiteraard pas de generatie in de toekomst bereikt.
Ton de Leeuw, per 1 januari 1972 benoemd als direkteur van het Amsterdams Conservatorium, heeft een nieuwe opzet ontwikkeld waarbij de studenten in het eerste jaar een opleiding krijgen die naast de traditionele muziek ook de oude en de eigentijdse onderbrengt. Later maakt men uit dit pakket een beslissend, specialistische keus. De punt van een pyramide. De basis is dus breder dan gebruikelijk. Ook ekstern wil hij het konservatorium een plaats geven: inhakend op de aktuele gebeurtenissen. Inderdaad maken de konservatoria een nogal gesloten om niet te zeggen stoffige indruk. Trouwens ook de universitaire instituten (muziekwetenschap) doen geïsoleerd aan: ook dààr zou men zich meer maatschappelijk kunnen instellen. De tijd lijkt rijp voor een nieuwe benadering. Het muziekleven vraagt er om.
De naam van Ton de Leeuw is ook op zijn plaats in verband met het rumoerige wandelkoncert: er werd de première gegeven van zijn Spatial Music II, speciaal voor deze gelegenheid in opdracht van de N.O.S. gekomponeerd en uitgevoerd door het Nederlands Slagwerk Ensemble en Abbie de Quant, fluit. De komponist verwerkte hier de via komputers gerealiseerde grafieken van Peter Struycken bestemd voor een kalender (Mouton). Zo zijn bijvoorbeeld de witte vakjes stilten en de zwarte in noten uitgewerkt. Als in Stockhausens Carré wordt ook de menselijke stem bij het slagwerk ingeschakeld. Een bandopname van Spatial Music I mengt zich aan het slot, de rol van de fluitiste berustte eveneens op een voorgaande kompositie: Night Music, overigens in een uitgebreider (nieuwe) vorm. De uitvoering vond in drie studio's gelijktijdig plaats, de musici waren met koptelefoons met elkaar verbonden, elf studio-technici kwamen er aan te pas. In studio II was een syntetisator ingeschakeld, in studio V een halfoktaaf-filter en een zg. pompende begrenzer en in studio VIII naast een oktaaffilter nog een golftreinoscillator. Dan kwamen er nog eksitatoren (trilinggevers) bij en ook kontaktmikrofoons ontbraken niet.
Een direkt oordeel wil ik liever niet geven, daarvoor werkte de omgeving met al zijn technische procedures eigenlijk te afleidend. Ook was het erg onrustig, op een wandelkoncert onvermijdelijk: men liep in en uit en ik neem aan dat de technische betrokkenheid de artistieke ontplooiing (de benodigde spanning in de improvisaties) in de weg heeft gestaan. Geen gelukkige omstandigheden kortom. Desalniettemin heb ik geboeid geluisterd, maar vroeg me daarbij af of het werk zou verliezen in een uitvoering op één podium. In ieder geval was deze manifestatie van ‘muziek en grafiek’ (ook in letterlijke zin ditmaal) uniek te noemen en als zodanig het signaleren meer dan waard.
Ernst Vermeulen