gevoelen. Eerbied voor grijze haren heeft de avantgarde nooit gekend. Alhoewel er frappante uitzonderingen zijn. Zo vond de Nederlandse avantgarde (Louis Andriessen, Reinbert de Leeuw, David Porcelijn, Peter Schat) het nodig om in een los boekje bij het Aktuele muziek-koncert op 5 juli 1970 in het Holland Festival de figuur van Strawinski ‘in bescherming’ te nemen voor wat zijn meest kontroversiële periode betreft. Aan de orde kwam met name het punt van Strawinsky's melodische kapaciteiten. Voor hen was (en is?) belangrijk dat Strawinsky, die zij een even uitgesproken melodisch komponist vinden, als een Debussy (altijd hele kleine intervallen), zijn melodieën niet vanuit de bas liet bepalen. Het zijn geen harmonische melodieën zoals bijvoorbeeld Schönberg die schreef in het langzame deel van zijn Vierde Strijkkwartet. ‘Je moet er natuurlijk van uitgaan dat Strawinsky de grootste komponist van deze eeuw is,’ stelt De Leeuw en Andriessen vult aan: ‘Als je dat niet doet is het eind zoek’.
Kortom, zoals het pas in de jaren 60 mogelijk was Webern in een redelijk zoeklicht te plaatsen, zo was het nu de beurt aan Strawinsky, die daarvóór steeds was verweten dat hij het in zijn neoklassieke periode lelijk had laten zitten. De algemene opvatting luidde immers: de ont-tona lisering kort voor de eerste wereldoorlog zette tussen de twee oorlogen moeizaam door vanwege een overbelichting op Strawinsky's Bach-met-een-dissonantje, Hindemiths Spielfreudigkeitanneks-nieuwe-zakelijkheid (eigenlijk ook al uitgaand van barokke speelmuziek!) en Bartóks folklorisme-met-Beethoveniaans - universele-trekken.
Wat de Nederlandse avantgarde wilde zeggen is eenvoudigweg: Strawinsky maakte schijnbaar passen op de plaats (om niet te zeggen zoals Schönberg en de zijnen hem verweten: passen terug), wij hebben de waarde van zijn a-romantische, typisch melodische melodieën indertijd niet ingezien, want toen waren we gevangen door: nee, - niet uitsluitend door de Reeks. Dàt is de periode-50 geweest.
Voor een presizering van de periode-60 laat ik nu Peter Schat aan het woord en wel in een programmatoelichting bij zijn Entelechie II uit 1961, een kompositie die konsternatie verwekte op het 3e serie K-concert in het Haagse Congresgebouw op zaterdag 30 oktober '71, een felle publieke reaktie zoals men die in de Nederlandse koncertzalen niet meer was tegengekomen sinds de uitvoering van Jan van Vlijmens Interpolations. Ook nu weer trachtte men met vroegtijdig applaus een einde te forceren.
Nadat we na de oorlog met reeksen en parameters om de oren geslagen waren, zette nu dan de aanval op de (open) vorm in, op de mobiele struktuur: Entelechie II bleef onvoltooid, evenals het toentijds aanbeden momument Le Livre van Mallarmé. In zoverre is Max Neuhaus' voorbeeld van een kompositie voor waterwhistles van 15 uur lengte eigenlijk ook niet zuiver: daaruit spreekt de mentaliteit van de '60-er jaren: het klokje rond schrijven. Schat: ‘24 uren per dag moest zulke muziek duren. Het publiek zou binnenkomen - op de tenen alstublieft - zoals het een Cineac bezoekt. Ploegen musici zouden elkaar afwisselen om een partituur te spelen die steeds anders kon worden uitgevoerd. “Dasselbe immer anders”, met de woorden van Stockhausen, en wat mij betreft: Entelechie na Entelechie zou zich genummerd aaneenrijgen tot een OEuvre, een Opus, een Levenswerk.’
De kritici riepen bij de aangevulde en herschreven komposities (work in progress) van met name een Pierre Boulez: zie je wel? hij heeft geen tijd meer om iets nieuws te bedenken! Kollega komponist-dirigent Bruno Maderna ging nog een stapje verder door àl zijn werken van één moeder-kompositie af te leiden. Het teoretisch probleem was nu, en ik citeer weer Schat ‘de rechtvaardiging voor de uitwisselbaarheid van muzikale strukturen te vinden, want iedereen kon wel de rug van zijn partituren opensnijden, maar dan had je nog geen oneindige, mobiele vorm. De oplossing lag uiteraard in de constructieprincipes van de Reeks, en wij speelden daar een absoluut waardenvrij spel mee, de koele langzame draaiing van en abstract kristal in het licht van een abstractie. Het esotherisch-esthetisch isolement, waartoe Debussy de componisten al had opgeroepen, kozen wij in Darmstadt, Donaueschingen, Domain Musical, gezegende reinculturen van de Reeks’.
De reden waarom de Reeks ook wel in kracht moést inboeten, verduidelijkten de partituren van Yannis Xenakis waarin het glissando (muziek zonder een bepaalde toonhoogte) een grote rol speelde. Zijn werk beïnvloedde in Warschau (Herfstfestival) met name dat van Krzysztof Penderecki. Helaas bleek de Pool niet van plan zijn avantgardistische hoogstandjes te kontinueren: evenals bijvoorbeeld indertijd Vivaldi herhaalde hij zich en dat mag een avantgardist nu eenmaal niet doen. Het begrip konsolideren is weggelegd voor de