werken van Claus voorkomen. Het is het zoveelste zelfmoordverhaal van Hugo Claus, te vergelijken met ‘De Bruid in de Morgen’, waarin Andrea zich van het leven berooft na haar vergeefse liefde voor haar broer, en met ‘De Hondsdagen’, de roman waarin in het verwarde brein van Philip (‘Hij zag maar zag niet’) Bea uit het raam van de derde verdieping springt ‘van het rode huis Titanic’. Hier in het stuk is het Claude die van het viadukt op de autostrada springt vanwege een onmogelijke homofiele liefde, waardoor hij zich uitgestoten voelt buiten de familieklan.
Er is de vrouw Jeanette, sensueel, avontuurlijk maar nooit bevredigd, een verre zuster van de Malou-figuur uit ‘Suiker’ en verwant aan Elena uit ‘De Dans van de Reiger’. De figuur van Antoine, de man van Jeanette, symbool van verburgerlijking, verwijst weer naar Edward uit ‘De Dans van de Reiger’, en de oudste van de familie, Albert, teleurgesteld en verbitterd, is een soort George Vermeersch-figuur uit ‘Vrijdag’. Temidden van deze Claus-familie Deedee, de pastoor, de vader, de moraal, te vergelijken met de klerus uit ‘Leven -en Werken van Leopold II’. Spil en verbindende figuur van dit alles is Nathalie, de oudste zuster van de familie, huishoudster van Deedee, ‘de vervangster van de overleden moeder, de suikertante. Ondanks haar verregaande kinderlijke onnozelheid voert zij de clan aan’. Aldus de toelichting van Weverbergh in zijn doorwrochte studie over de roman die aan dit stuk ten grondslag ligt: ‘De petroleumlamp en de mot: ik ontleed Omtrent Deedee’ te vinden in Bokboek (Amsterdam, 1965).
Ik geloof trouwens dat dit opstel van Weverbergh Claus goede diensten heeft bewezen bij de omwerking van zijn roman. Heeft de aanduiding van ‘Personae Dramaticae’ in dit essay Claus misschien op de gedachte gebracht om een toneelbewerking te maken? Weverbergh geeft een schematische scène-opbouw in 42 tonelen die Claus natuurlijk heeft teruggebracht tot wat minder korte taferelen. Om de vergelijking met de roman nog even door te trekken: het oorspronkelijk aantal van 10 personen is in het toneelstuk teruggebracht tot 7, waarbij o.a. de ontbrekende Jeanne (zuster van Nathalie) wel gedeeltelijk haar naam en karakter geleend heeft aan de romanfiguur Lotte, die in de toneelbewerking dan ook Jeanette heet, die hierboven reeds werd besproken en in deze opvoering werd gespeeld door Sigrid Koetse.
Claus' hele verbeeldingswereld staat zo op de planken. Het is het interieur van zijn eigen gekreëerde literaire familie, een kollage van zijn personages zoals die overal in zijn werk opduiken. Waarschijnlijk zijn er bij nauwkeurige studie nog meer parallellen te trekken.
Het stuk is ergens wel knap in de onderlinge reakties van de familie-figuren, maar soms ook wat gewild en onnatuurlijk. Het flagellantisme (?) of de geseling van Deedee werd dan ook op de avond dat ik de voorstelling bijwoonde een lachertje. Het wat jeugdige publiek geloofde er niet in, keek er wat raar tegen aan, had trouwens nu en dan toch wat moeite met de voorstelling, zodat Jan Retel (Antoine) Elly van Stekelenburg (Nathalie) in bescherming moest nemen. Hij deed het overigens heel taktvol door tegen een bepaalde groep uit het publiek te zeggen: ‘Laat Mevrouw even uitspreken.’ Tegenover deze negatieve reakties, staan ook zeer positieve. De opvoering op zich was perfekt. De korte scènes liepen vlot in elkaar over, en als ik aan akteurs of aktrices een ereprijs mag geven, dan zeker aan Elly van Stekelenburg die de rol van Nathalie voortreffelijk speelde.
Wie meer over een en ander wil lezen kan ik nog verwijzen naar De Tijd van 20 nov. 1971 waar onder de kop: ‘Begrip en Onbegrip bij Interieur. Hugo Claus en zijn Bewonderaars’, André Rutten nog een overzichtelijke nabeschouwing plaatst bij besprekingen uit de vaderlandse pers.
Piet Simons