Ons Erfdeel. Jaargang 15
(1972)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 92]
| |
beeldende kunstNine Flemish Painters.De tentoonstelling ‘Ensor to Permeke. Nine Flemish Painters’ in de Royal Academy of Arts te Londen (25-9 tot 2-11-1971) toonde 21 werken van Brusselmans, 24 van G. De Smet, 106 van Ensor, 20 van Evenepoel, 46 van Permeke, 32 van Spilliaert, 32 van Tytgat, 24 van Van den Berghe en 23 van Wouters, samen 328 werken.
Een uniek, prestigieus en koherent ensemble. De inrichters die geleerd hadden uit hun ervaringen met een soortgelijke tentoonstelling in de Orangerie te Parijs, brachten het aantal kunstenaars tot negen terug, elk met hun allerbeste werken. De selektie te Londen was meer verantwoord en overtuigender dan te Parijs.
De publieke belangstelling, die beneden de 20.000 bezoekers bleef, was biezonder gering. Dit was o.m. te wijten aan de gebrekkige informatie van het Londens publiek over onze kunst.
Het boek Flemish Art from Ensor to PermekeGa naar eindnoot(1), verschenen ter gelegenheid van de tentoonstelling, is het eerste belangrijk boek in de Engelse taal over het Vlaams Ekspressionisme. Niettemin was de tentoonstelling, te meten aan de reakties en het entoesiasme van de kunstkritiek, een biezonder groot en, in deze mate, onverhoopt sukses.
De Engelse pers stelde zelf de kontradiktie vast.
Een grotendeels gunstig kommentaar schreef Chr. Neve in Country Life, die een vergelijking trok met sommige romans die biezonder geprezen worden door de kritiek maar, hoe dan ook, nauwelijks gelezen worden. De oorzaak is volgens hem de tegenzin van het Engelse publiek in het ekspressionisme en de verwarrende uitwerking van Van Gogh daaromtrent.
In The Sunday Times stelt John Russell dat de Britten wel Van Eyck en Van der Weyden kennen, alsmede de avant-garde Wide White Space Gallery in Antwerpen, maar dat zij weinig weten over wat tussen deze uitersten ligt.
België is het dichtstgelegen en meest bevriende land van Engeland. Maar van al onze Europese buren, is zijn kultuur bij ons het minst bekend.
‘Deze grote en betekenisvolle tentoonstelling is een kultureel gebeuren van de eerste rang’, oordeelde Marina Vaizey in The Connoisseur.
Iets dergelijks schreven ook andere kritici: ‘A wealth of brilliance’ (A.P. Maguire in Yorkshire Post); ‘A surprise to many people’ (Guy Manners in Investors Chronicle); ‘The show has certainly made an impact, if not a conquest’ (Art & Antiques Weekly). Tenslotte betekende voor Michael Webber (Arts Review) de tentoonstelling een keerpunt in de appreciatie van de Moderne Vlaamse Kunst.
Het is een aanzienlijk winstpunt dat de kritici herhaaldelijk de eigen geaardheid van de Vlaamse Kunst onderstreept hebben:
‘It is confidence in material nature as reality, and in Man as the centre of it, which gives this remarkable show its strenght’ (Nigel Gosling in The Observer).
‘The exhibition as a whole reveals, nationally speaking, a school with a character of its own’ (William Gaunt in The Times). ‘The Academy exhibition concerned not only with a movement virtually ignored in Britain, but also with painters who are either totally unknown or seriously undervalued’ (Frank Whitford in het Amerikaanse tijdschrift Art Gallery).
Carol Kroch (Daily Telegraph) ziet in de Vlaamse Kunst twee kenmerken: ‘1. Neurotic fantasies, emotive distorsions, to express the grotesque and absurd lurking behind appearances; a predilection for the mystical and macabre (Bosch & Breughel) 2. Het sereen Noors Realisme (vroege Ensor, Evenepoel en Permeke).’
De mooiste lof komt van Michael Sheperd in The Sunday Telegraph: ‘It is a timely reminder on a most generous scale, when belittling attitudes are thriving in art, that humanity is still a major theme of art.’
De show werd gestolen door Ensor. In het buitenland kon men tot nog toe de moderne Belgische kunst samenvatten in de namen: Ensor, Magritte en Delvaux. De kennis van onze kunst in het buitenland is afhankelijk van onze wetenschappelijke publikaties in vreemde talen over eigen kunstenaars, goed voorbereide tentoonstellingen met degelijke informatie, het werk van de galeries, de public-relations van onze eigen musea. Men heeft altijd zelf schuld aan de miskenning van de nationale kunst. Sommige kritici herinneren er vanzelfsprekend aan dat Ensor ‘a Scottish Belgian’ is (Daily Telegraph).
Sommige recensenten spreken uitsluitend over Ensor (Caroline Tisdall in The Guardian).
De meesten zien in Ensor: ‘An artist of world stature’ (W. Vai- | |
[pagina 93]
| |
zey). Art & Antiques Weekly heeft het over zijn ‘Grim fascination’. In een entoesiast en lyrisch artikel stelt Richard Cork (Evening Standard) dat elke grote doorbraak in de kunstgeschiedenis verwezenlijkt wordt door mensen die in staat zijn: ‘to draw on a formidable amount of intellectual power in their search for a new way of seeing’.
Voor R. Cork is de Intocht van Kristus te Brussel, een werk dat voor het eerst in Londen getoond wordt, een der absolute meesterwerken met een niet te miskennen overtuigingskracht en zekerheid: ‘A milestone in the development of modern art, that own absolutely nothing to the steady, affirmative process of refinement we so admire. Indeed Ensor realised such a prophetic statement through channels diametrically opposed to the exercising of a positive, questing intelligence.’
Dit Grand - Guignol - schilderij daagt elke rationele interpretatie uit, maar smeedt meteen een pikturale taal die de geboorte aankondigt, twintig jaar later, van het Ekspressionisme. Deze klank vindt men eveneens bij andere auteurs:
‘The Entry... is a statement with the scale and sweep of Seurat's “Baignade” or “The Bathers” of Cézanne’ (Edward Lucie-Smith in Sunday Times).
Geschilderd in 1888 toen Gauguin nog steeds eksperimenteerde met syntetisme, anticipeerde het zo menige moderne obsessie dat het mag beschreven worden als het eerste ekspressionistisch schilderij (Frank Whitford).
Ensor maakt de tentoonstelling tot een ‘must’ voor elke kunstliefhebber (E. Lucie-Smith). Volgens Peter Hopkirk in The Royal Academy, Londen: Flemish Art from Ensor to Permeke, 27 okt. 1971. Van links naar rechts: G. van der Espt, kulturele raad, Koning Boudewijn, Koningin Elisabeth II, Sir Thomas Monnington, president Royal Academy.
Times verbaast The Entry..., de kunsthistorici omdat het zo ver op de tijd vooruit is.
Het zijn uitzonderingen die afbreuk doen aan deze lofuitingen. N. Gosling: ‘He remains, I think, a minor eccentric.’ En over de Intocht: ‘A lamentable botch.’
Heel dicht op Ensor en door sommigen boven hem gewaardeerd volgt Permeke. Ray Rushton, Journal of the Royal Society of Arts, spreekt over ‘The two giants, Ensor and Permeke’.
Maar volgens N. Gosling staat Permeke boven deze tentoonstelling als een kolossus. Chr. Neve getuigt dat Permeke ‘in the long run is irresistible’.
Wat in Permeke aangevoeld en bewonderd wordt is ‘The dignity of mankind’ (M. Webber).
Volgens Robert Melville, in New Statesman, is Permeke een groter kunstenaar dan Ensor. Ook N. Gosling denkt er zo over. Zijn werk schijnt hem een vervolg op de vroege werken van Van Gogh. Men zou zich kunnen indenken dat Van Gogh zo verder zou gewerkt hebben indien hij in Nederland was gebleven.
N. Gosling ziet hem ook als een soor Léger zonder de geometrie. M. Bruce Milne (The Christian Sclence Monitor) vergelijkt de monumentale kwaliteit van Permeke met die van Henry Moore en de gele landschappen herinneren hem aan een min getormenteerde Van Gogh.
Opmerkelijk is wat N. Gosling schrijft naar aanleiding van Permekes ‘Gedwongen medelijden’: Hoe gemakkelijk realiseert hij wat onhandige sociaal-realisten vruchteloos trachten te verwezenlijken.
Een van de beste bijdragen over Permeke is die van Eddie Wolfram in Arts Review waarin hij de ‘Zeug’ ontleedt.
Wat de techniek betreft, ontdekt hij in Permeke een voorloper van De Stael en Tapies. Hij besluit dat zoals bij Rembrandt en Rouault het genie van Permeke aanvangt waar het niet meer mogelijk is te praten over de inhoud en de formele aspekten van het schilderij. Bij Permeke is de vorm een organisch iets ‘that is felt to be absolutely right and not just seen’.
In de Methodist Recorder getuigt D.W. dat het groot Winterlandschap (Antwerpen) behoort tot de grote landschappen van de Moderne Kunst. Over het beeldhouwwerk van Permeke schrijft M. Webber: ‘His sense of the sensual grandeur of the female form leaves Maillol far behind.’
Alleen Paul Overy (Art & Artists) vindt Permeke overschat en kan alleen zijn beeldhouwwerk suksesrijk noemen.
De meeste kritici zien in de | |
[pagina 94]
| |
tentoonstelling twee delen, namelijk ‘The Giants Ensor-Permeke’ en ‘The minor artists’:
‘Pleasures but not discoveries’ (Peter Campbell in The Listener). ‘Small beer’ (B. Dunstan). Een andere klank: ‘It is mainly because of the work of these, who might be called the minor artists, that this exhibition does not become too overpowering’ (R. Rushton).
Zelfs wanneer talrijke kritici hoofdzakelijk de Giants behandelen, vindt men er toch steeds die ook een voorliefde hebben voor een ‘minor artist’.
In de eerste plaats dan Spilliaert: ‘The most surprising artist as yet hardly known outside Belgium’ (M. Bruce-Milne).
‘The most versatile of the artists on show’ (C. Kroch).
Ik denk dat voor de meeste bezoekers Spilliaert de werkelijke charmeur zal zijn, ook indien dit slechts voor enkele van zijn werken geldt. Hij is geen groot kunstenaar, maar de zuivere poëzie van enkele zijner beelden zal lang in ons blijven, nadat de tentoonstelling voorbij zal zijn (R. Melville).
In de Sunday Times Magazine wijdde David Sylvester, organisator van de Magritte-ekspo in de Tate-Gallery 1969, onder de titel ‘The view from the beach’ twee geïllustreerde blz. aan het werk van Spilliaert.
In verband met Spilliaert noemen de Engelse kritici als referenties Art Nouveau, Symbolisme, Munch en Gauguin, Sommigen noemen hem ‘a tender-hearted Munch’, ‘a simplified Gauguin’ (R. Rushton) of ‘Munchs cry defused and elegantly transformed into an Art Nouveau illustration’ (P. Campbell).
Na Spilliaert volgen Evenepoel en Wouters, telkens met de vermelding van hun vroege dood en andere biografische biezonderheden. Over Evenepoel werd in Apollo, in vertaling, een uitgebreid artikel gepubliceerd van M.J. Chartrain-Hebbelinck. In Art & Artists noemt Paul Overy hem ‘an extremely sensitive observer, particularly of children, and his finest paintings could be compared with Manet without discredit’.
Het werk van Wouters is voor P. Campbell een ‘Flashy and coloured-up version of Cézanne, saved from banality by exuberance’. ‘A joy-limpid and radiant, every object painted as an offering of love’ (M. Shepherd).
Wouters ‘combined the luminosity of Cézanne's water-colours with the joie de vivre of Renoir’ (C. Kroch).
Tytgat noemt men: ‘Withy and lighthearted... a delicious discovery’ (Chr. Neve), ‘A painter of great charm’ (Art & Antiques Weekly), ‘A lesser figure, was a self-conscious Primitivist influenced by Chagall, illustrating in pastel colours erotic fantasies - generally about nuns’ (C. Kroch).
De Smet, Brusselmans en Van den Berghe werden weinig of niet besproken. Over De Smet: ‘naive modification’ (W. Gaunt) en ‘Developed from cubistic peasant scenes to coy nudes in the manner of Van Dongen’ (C. Kroch).
Brusselmans herinnerde aan problemen ‘which more abstract workers artists such as Léger have to deal with’ (M. Shepherd). ‘Léger-like style’ (M. Webber).
Tenslotte over Van den Berghe: ‘A Stanley Spencer-ish figure who turned to a blend of surrealistic fantasy’ (M. Webber en R. Rushton).
‘Seems almost three artists in one: extraordinary paintings like The Singing Statue simplified powerful shrieks, with papery, pebbled textures and daunting complex self-portraits surrounded by demons, yet he also painted strongly primitive loving studies of village life and people’ (M. Vaizey).
Wij laten het slotwoord aan Evan Anthony, The Spectator: ‘Deze tentoonstelling biedt een visuele en emotionele ervaring die moeilijk zal geëvenaard worden door een andere verzameling van 328 schilderijen.’ Dit is heel wat.
Nog enkele gegevens:
Michael Mac Intyre en Colin Nears maakten voor de B.B.C. II een zeer mooie Ensor-film (24-9-1971). Een tweede programma (23-10-1971) was gekoncentreerd op Ensor en samengesteld door Humphrey Burton. In de radio moet men het interview vermelden met George Melly in het programma Sean Weekly Arts Review (7-10-1971).
Door talrijke kritici o.m.G. Melly werd vol lof gesproken over de katalogus en de degelijke inleiding van W. Vanbeselaere. Ensor to Permeke werd op 27 oktober bezocht door de Belgische en Britse vorsten.
Ter gelegenheid van de Londense tentoonstelling en na de Mercatoruitgave voor de Parijse ekspo, verscheen opnieuw een enorm omvangrijk boek, nu bij Lannoo, waarvan het belangrijkste kenmerk is dat het met moeite in een biblioteek kan. Het verschijnen, kort na mekaar, van deze twee boeken van hetzelfde | |
[pagina 95]
| |
formaat, met talrijke identieke kleurreprodukties, maar in andere formaten, dus met nieuwe kleurklichees, is bizar.
Welke is de juiste kleur van Le Beau Mariage van F. Van den Berghe? Die van de Lannoo-of van de Mercator-uitgave?
Welke zijn de juiste technieken en maten van een reeks werken van Spilliaert en Tytgat, die nochtans geen dubbelgangers bezitten en in het boek van Parijs en de Londense katalogus totaal verschillend zijn. Slechts één voorbeeld:
Fisherwoman 1912 - Pastel and gouache 88 × 70 (Mus. Oostende)
Femme de pêcheur 1912 - Aquarelle et crayon de couleur 88 × 76 (Mus. Oostende).
Ik betwijfel ten zeerste het nut onze kunst prestige te willen bijzetten door boeken van 1.800 fr. die prestigieus zijn wat het formaat betreft, maar wat lay-out en presentatie aangaat uiterst konventioneel blijven. In beide boeken staan goede teksten die niet door hun wetenschappelijk karakter het kunsthistorisch milieu willen bereiken, maar voor een ruime vulgariserende werking opgevat en geschreven werden.
Zoals de boeken opgevat werden, zijn het kijkboeken waarvan de tekst weinig betekenis heeft. Zou het niet nuttiger zijn, in de Engelse taal, een handzaam, prettig kunstboek uit te geven met moderne lay-out en presentatie, niet duur, met degelijke bijdragen van bekende binnenmaar vooral buitenlandse kunstkritici en kunsthistorici, over de Moderne Vlaamse Kunst, evenals monografieën over Ensor, Permeke, Spilliaert, enz. Onlangs kon men in de pers lezen dat de drukkerij Lannoo de eerste prijs behaalde in een internationale prijskamp voor het meest verzorgde offset-drukwerk, ingericht door een Duitse firma. D.w.z. dat het boek uitgegeven door Lannoo voor de Londense ekspo in offset-techniek mogelijk een vierde van de prijs zou gekost hebben, met de kans een ruim afzetgebied te vinden in de Anglosaksische Wereld. Deze kans hebben we gemist.
Nu wij na Parijs en Londen dromen van New-York en Tokyo, wordt het tijd te genezen van de Vlaamse burgerlijke Larousseepidemie.
Laat ons tenslotte niet vergeten dat na Ensor to Permeke de Vlaamse Kunst niet gestorven is.
K.J. Geirlandt. |
|