| |
| |
| |
boon tweemaal n.a.v. ‘pieter daens’
drs. g.j. van bork
Geboren in 1935 te Schiedam. Studeerde H.B.S.-A, Middelbaar Nederlands A & B en deed doktoraaleksamen Nederlandse taal- en letterkunde. Was één jaar leraar Nederlands aan het Gooisch Lyceum te Bussum en is momenteel wetenschappelijk medewerker voor Moderne Letterkunde aan het Instituut voor Neerlandistiek van de Gemeentelijke Universiteit van Amsterdam.
Schreef: Louis Paul Boon: De Kapellekensbaan en Zomer te Ter-Muren, in 1968 verschenen als speciaal nummer van het tijdschrift ‘Mep’. Is redaktielid van de Bibliografie van de Nederlandse taal- en letterkunde en van het taal- en letterkundig tijdschrift Spektator.
Adres:
Waldecklaan 20, Bussum, Nederland.
| |
1. het literaire aspekt
Omdat Boons nieuwste boek in dit tijdschrift vanuit twee verschillende gezichtspunten wordt besproken - een historisch en een literair - en ik in deze recensie het literaire aspekt voor mijn rekening zal nemen, ben ik in het hier volgende niet of nauwelijks op de inhoudelijke kant van het boek ingegaan, maar voornamelijk op de vormtechnische kwaliteiten.
Uit vrijwel al Boons werk blijkt een grote voorkeur voor het levensechte, het dokument dat hij liefst zonder literaire stoffering zou zien afgedrukt. Hij heeft daarmee geëksperimenteerd in het tijdschrift Tijd en Mens en hij heeft dokumenten een plaats gegeven in zijn romans Menuet en De Kapellekensbaan / Zomer te TerMuren evenals in het gedicht De kleine Eva in de Kromme Bijlstraat. Tenslotte speelde het dokument een belangrijke rol bij de totstandkoming van de vier deeltjes Reservaat. Steeds weer was en is bij Boon de hem onmiddellijk omringende werkelijkheid het vertrekpunt voor zijn inmiddels omvangrijke werk, maar ondanks zijn voorliefde voor de direkt aansprekende realiteit van het ‘document humain’ blijft Boon toch teveel kunstenaar om zijn materiaal onbewerkt weer te geven. Dat kon hij niet in De Kapellekensbaan / Zomer te TerMuren, dat kon hij niet in Reservaat en dat blijkt hij evenmin te kunnen in zijn laatste ‘roman’: Pieter Daens.
Ook in dit volledig op historisch feitenmateriaal gebouwde boek over het sociaal ontwaken van het stadje Aalst aan het eind van de 19e en het begin van de 20e eeuw, kiest Boon een literair procédé om de stof aan de lezer aan te bieden en wel het ik-standpunt van een van de belangrijkste protagonisten van het verhaal: Pieter Daens.
Ongetwijfeld heeft een grote mate van af- | |
| |
finiteit met Daens Boon ertoe gebracht het boek deze autobiografische vorm te geven. Een dergelijk vertellers-standpunt levert de auteur zowel voordelen als beperkingen op. Een van de belangrijkste voordelen die het Boon oplevert, is ongetwijfeld het feit dat het hem veroorlooft om Daens een eigen en niet te miskennen subjektieve visie te laten geven op de gebeurtenissen van die dagen. Daarmee is dan tevens een gevaarlijk nadeel gegeven: op grond van dit argument kunnen de feiten van de roman gemakkelijk als subjektief of als geromantiseerd weergegeven, worden afgedaan. Boon zelf heeft meermalen op dit gevaar van de literaire vormgeving gewezen, o.a. in zijn ssayistisch proza in Geniaal... maar met te korte beentjes.
Dit risiko wordt maar gedeeltelijk opgeheven door het feit dat Boon gedwongen wordt de gebeurtenissen telkens te laten zien door de ogen van de tijdgenoot. Dat dwingt hem slechts tot op zekere hoogte tot het objektiveren van zaken die wij nu, achteraf, als schandelijker zullen ervaren dan de tijdgenoot in veel gevallen zelf gedaan zal hebben. Een ander voordeel van de autobiografische vorm is dat de verteller de afloop van het verhaal kent, een aspekt dat hij met de auteur Boon deelt. Dat stelt hem in staat vooruit te lopen op bepaalde ontwikkelingen en de feiten telkens te plaatsen tegen de achtergrond van de afloop ervan. Een beperking van de ik-romanfiguur is vaak het feit dat hij slechts op de hoogte kan zijn van door hemzelf beleefde feiten. Boon kon dit procédé niettemin zo gemakkelijk hanteren omdat de dingen die Pieter niet uit eigen ervaring kende, bekend konden worden verondersteld op grond van diezelfde gedrukte bronnen, die Boon voor de rekonstruktie van het gebeuren hanteerde. Ongetwijfeld las Pieter Daens de Vooruit en de andere bladen waaruit Boon putte. De autobiografische vormgeving ontslaat Boon echter tegelijkertijd van de plicht dit bronnenmateriaal in een uitvoerig notenapparaat aan te bieden. Want hoe uitvoerig zou een dergelijke verantwoording van het boek wel niet geworden zijn? Wel geeft Boon achterin het boek een lijst van door hem geraadpleegde geschriften en archieven.
Men heeft na het verschijnen van Het nieuwe onkruid telkens weer in kritieken kunnen lezen dat Boon tammer was geworden, dat hij aan felheid en sociale bewogenheid zou hebben ingeboet. Dat mag misschien ook voor Pieter Daens gelden voorzover het de stijl van het boek betreft, die noch grimmigheid, noch ook de verontwaardiging kent die veel van het vroegere werk van Boon kenmerkt. Maar minder sociaal bewogen zal men Boon niet meer kunnen noemen na dit omvangrijke stuk sociale geschiedenis. Blijkt die grimmigheid dan misschien niet uit de stijl, dan toch zeker uit de hardnekkigheid waarmee Boon tot in de kleinste details deze episode uit de ontvoogding van de arbeiders uit Aalst rond de eeuwwisseling heeft beschreven. Dàt te beschrijven is ook zijn eerste doelstelling, zoals ook uit zijn Woord vooraf blijkt:
‘Dit boek is de vrucht en de last van een vijf jaar lang doorploegen van dag- en weekbladen, gaande van de jaren 1865 tot en met 1918, en van vele archieven en boeken, op het onderwerp - de sociale en politieke strijd in het fabriekstadje Aalst - betrekking hebbend. Alles bij elkaar werden het zestienhonderd dichtbeschreven vellen, met feiten en jaartallen die geen
| |
| |
mens konden interesseren. Drie maal opnieuw werd het hele boek herschreven, eerst onder titel Fabriekstad Aalst, en nu met uiteindelijke titel Pieter Daens’ (p. 7).
Voortdurend steekt dan ook die oorspronkelijke opzet - die inderdaad beter gedekt
werd door de titel Fabrie kstad Aalst - door het autobiografische karakter van het boek heen. Boon geeft een levensbeschrijving van Pieter Daens voo rzo ve r die van belang is voo r de beschrijving van de politieke en sociale strijd te Aalst. Over Pieters privéleven bijvoorbeeld horen we vrijwel niets. Slechts terloops horen we iets over de vrijage en het huwelijk van Pieter Daens' dochter Anna en dan nog alleen omdat ze trouwde met een jongere partijgenoot van hem die samen met hem verschillende partijbijeenkomsten bezoekt (p. 427). Daarvoor is van Anna vrijwel nergens sprake geweest. Zoveel te meer horen we over de socialistische partij in Aalst en Gent, en de kopstukken daarvan. Zoveel zelfs dat Boon Pieter Daens hierover een verontschuldiging in de mond legt:
‘Neem het me dus niet kwalijk, dat ik ook hùn geschiedenis op de voet volg, want zeer dikwijls bereden we dezelfde weg en raakten onze wielen elkaar’ (p. 209).
De hoofdstukindeling die Boon het boek heeft gegeven, bestaat uit verslagen of kronieken van Pieter Daens die telkens een vol jaar omvatten. De eerste vijftig jaar van Daens' leven echter worden door Boon in één hoofdstuk samengevat omdat ze voor de sociale en politieke strijd van Aalst van minder belang zijn. Dus ook hierin breekt de oorspronkelijke opzet van het boek nogmaals door.
Die hoofdstukindeling in afzonderlijke jaren brengt verplichtingen met zich mee. Het betekent voor de auteur dat hij bij een zo strak hanteren van de vormgeving telkens over voldoende stof van enige importantie zal moeten beschikken om het vol te kunnen houden. Ik vind dat Boon in die opzet niet steeds geslaagd is. Sommige hoofdstukken moeten het teveel hebben van opvullende anekdotiek die de
| |
| |
stroom van het verhaal alleen maar onderbreekt.
Ik schreef al dat de grimmigheid die Boons vroeger werk kenmerkte niet in de stijl tot uitdrukking komt. Het hele werk ademt een zekere gemoedelijkheid, soms zelfs een wat al te simpele zachtmoedigheid. Uiteraard is Pieter Daens voor een belangrijk gedeelte debet aan deze gemoedelijkheid. Maar Boon laat niet na dat te versterken door telkens en telkens weer te herhalen dat Pieter de dingen liever met een grapje afdeed dan met een hard woord. Ook in negatieve zin wordt dat herhaaldelijk geformuleerd, zoals bijvoorbeeld in de verwijten over het humorloze van de jongere generatie socialisten, zoals Podevijn en Nichels (p. 130 en 280).
Er komen meer van dit soort herhalingen in het boek voor. Over Jan Bijl wordt meer dan eens verteld dat hij ‘het veilige en vertrouwde bestaan in zijn geboortestadje had moeten opgeven’ (p. 90). Bovendien, zo veilig was dat bestaan dan blijkbaar niet.
Zo wordt ook de toekomstige ruïnering van Pieter Daens enkele keren voorspeld. Om de spanning te verhogen is het vermelden daarvan op zichzelf niet verkeerd, maar het gebeurt wat al te dikwijls.
In een interview met Bert Brouwers in De Nieuwe Linie van 28 oktober 1971 draait Boon op een bepaald moment de rollen even om en vraagt hij de interviewer Brouwers wat bezorgd naar diens reaktie op het boek. Brouwers antwoordt daarop het volgende:
‘Als je me dat op de man af vraagt, schiet me allereerst dit te binnen: het boek boeit op elke bladzijde door z'n menselijkheid. Pieter Daens (m.a.w.L.P. Boon) heeft zelfs met z'n meest verwerpelijke tegenstrever - de genadeloze conservatief Woeste - compassie als deze, precies omdat hij afgeleefd dat wil zeggen ongevaarlijk geworden is, helemaal alleen naar het station sukkelt (...).’
Dat is precies wat Boons visie op deze periode zo leesbaar maakt, de menselijkheid van zijn persoonsbeschrijving, die veel meer dan de reeds eerder genoemde gemoedelijkheid de lezer in een levenswarm kontakt met deze ‘personages’ brengt. Weliswaar komt die menselijkheid uit de mond van Pieter Daens, maar het is Boon die kiest wat hij Daens zal laten zeggen. Ondanks de bezwaren die men tegen het boek kan aanvoeren in vormtechnische zin, is Pieter Daens vooral om die reden een typisch Boon-boek geworden, dat ik ondanks de enorme omvang (660 pagina's) tot het eind toe geboeid heb gelezen. Dat komt natuurlijk ook doordat het onderwerp ervan uitermate boeiend is, want tegelijkertijd speelt ook in dit boek van Boon het eksemplarische van de sociale strijd in Aalst zijn rol mee. Ondanks het specifieke karakter van het Daensisme en het plaatsgebondene ervan, herlas ik in het drama van Aalst het drama van het sociaal bewustwordingsproces van de arbeidersmassa aan het einde van de 19e eeuw in geheel West-Europa. En ook dat is niet in de laatste plaats de verdienste van Louis Paul Boon.
Amsterdam, 4 januari 1972.
| |
| |
| |
2. het historische aspekt
prof. dr. karel van isacker
Geboren in 1913 te Mechelen. Licentiaat in de wijsbegeerte en de teologie, doctor in de wijsbegeerte en letteren, doctor in de moderne geschiedenis. Hoogleraar aan de Universitaire Fakulteiten te Antwerpen voor hedendaagse geschiedenis. Publiceerde onder meer: Werkelijk en wettelijk land (1955), Het Daensisme (1959), Averechtse democratie (1959), De Antwerpse dokwerker (1963), Afscheid van de Havenarbeider (1967).
Adres:
Prinsstraat 13, 2000 Antwerpen.
Een jaar of twee geleden verklaarde Louis Paul Boon voor de televisie dat hij ‘voorgoed’ de pen had geruild voor het penseel: ‘met schrijven is het afgelopen, voortaan zal ik alleen nog schilderen...’. Boze tongen hebben toen beweerd, dat dit onverwacht besluit was ingegeven door een gevoel van machteloosheid, omdat hij er niet in slaagde een bevredigende vorm te geven aan een door hem geplande sociale geschiedenis van Aalst. Wellicht hadden deze boze tongen gelijk. Men kan dan alleen maar met des te meer bewondering opkijken naar het enorme boek dat nu toch is klaargekomen. Enorm is het boek inderdaad, door zijn omvang - 661 bladzijden! - en door de hoeveelheid werk die er achter steekt: jaren lang, met de taaie vlijt van een mier, heeft Louis Paul Boon uit de kranten en tijdschriften van meer dan een halve eeuw het materiaal bijeengesleept waarmee hij dit verhaal opbouwde.
Niettegenstaande de titel is dit boek geen biografie van Pieter Daens en geen geschiedenis van het Daensisme. Het is veel meer dan dat: het is het verhaal van het lijden en vechten van de Aalsterse volksklasse, vanaf het midden van de vorige eeuw tot aan de eerste wereldoorlog. Dit verhaal laat de auteur vertellen door Pieter Daens. In een interview heeft Louis Paul Boon eens aan Gaston Durnez gezegd dat hij Daens als verteller had gekozen ‘omdat ik veel contact met hem heb. Hij was een gazetschrijver zoals ik. Hij wist op geestige wijze over de dingen te schrijven en hij bezat een nimmer verflauwende liefde voor de kleine man. Ik zag er een beetje mezelf in. Zo ben ik alle teksten gaan bijeenzoeken die van hem komen of die van hem zouden kunnen zijn. Ik heb alle gegevens verwerkt
| |
| |
Pieter Daens.
in het licht van zijn persoonlijkheid.’ Het is inderdaad opmerkelijk hoe goed Louis Paul Boon erin geslaagd is, in de geest en zelfs in de stijl van Pieter Daens te schrijven: indien Daens ooit echt zijn memoires zou hebben opgesteld, dan zouden die er vermoedelijk ongeveer als het boek van Boon hebben uitgezien. Alleen hebben we hier te doen met een soort post-konciliaire Daens die met de jaren mild en verdraagzaam is geworden: zijn diep ingewortelde argwaan voor het socialisme is verdwenen en heeft plaats gemaakt voor begrip en simpatie. En voor velen van zijn onverbiddelijke vijanden uit het konservatieve kamp - een Achiel Eeman, een Leo de Bethune, een Romain Moyersoen - ontwikkelt Pieter Daens in deze ‘memoires’ op de duur zelfs een warme genegenheid, die hij in zijn leven zeker nooit heeft gevoeld. Over één man blijft zijn oordeel hard en bitter: Pieter Van Schuylenbergh, zijn discipel als drukker en als demokraat, die in 1905 de Daensistische beweging verliet en ‘overliep’ naar de katolieke partij. Voor hem vloeit uit de pen die Louis Paul Boon aan Pieter Daens leende, geen enkel goed woord. En ook deze blijvende bitterheid beantwoordt goed aan het wezenlijke karakter van Pieter Daens en verhoogt de indruk van autenticiteit die men uit het lezen van deze memoires meedraagt.
Wat vertelt Pieter Daens in zijn memoires? Hij verhaalt de sociale geschiedenis van Aalst, vanaf het ogenblik dat, rond het midden van de vorige eeuw, het Denderstadje een fabrieksstad wordt - deze geboorte van de fabrieksstad is indrukwekkend beschreven: op de historiografische waarde ervan kom ik straks terug -, tot aan de eerste wereldoorlog: over meer dan een halve eeuw ziet men de kleurige, bewogen stroom van het maatschappelijk en politiek leven zich ontwikkelen.
Opmerkenswaard in deze geschiedenis is de totaalbehandeling van het gebeuren: de stromingen - liberalisme, konservatisme, socialisme, Daensisme enz. - worden niet apart en naast elkaar, maar in één ‘geut’ behandeld en gezien, zoals het in werkelijkheid is geweest. Deze levende eenheid tot stand brengen in een boek is niet zo gemakkelijk als men op het eerste gezicht zou denken: er is veel belezenheid voor nodig en een goed meester- | |
| |
schap over de bijeengegaarde dokumentatie. Door zijn boek heeft Louis Paul Boon bewezen dat hij zich én de belezenheid én de beheersing eigen heeft weten te maken op een manier die men bij hem niet had durven veronderstellen. Persoonlijk meende ik zelfs - laten we eerlijk zijn - dat hij er niet in zou slagen dit boek tot een goed eind te brengen, vooral toen ik hoorde hoe dikwijls hij verplicht was geweest het helemaal te herschrijven. ‘Daar komt niets van’, dacht ik: ‘laat een romanschrijver maar eens ervaren dat het schrijven van een goed historisch werk minstens even moeilijk is als het maken van een roman.’ Nu kan integendeel uit dat geslaagde boek de historikus van de romanschrijver leren, hoe hij aan dor en dood materiaal leven kan geven, door er de bewogenheid van het verzonnen verhaal in te brengen.
Dat Louis Paul Boon in het verbrokkelde verhaal van de Aalsterse sociale ontvoogdingsstrijd eenheid heeft weten te brengen, ligt enerzijds aan de - in mijn ogen briljante - vondst om alle gebeurtenissen door dezelfde man, Pieter Daens, te laten vertellen, die inderdaad in de hele geschiedenis een aparte en centrale rol heeft gespeeld en ligt anderzijds aan het personage dat, buiten de verteller, de hoofdrol in het gebeuren speelt. Dit personage is geen individu, maar een groep: het is het naamloze, arme volk van Aalst, dat maar enkele zeldzame keren door de auteur ekspliciet wordt beschreven, en toch de hele tijd zichtbaar en voelbaar aanwezig is. Louis Paul Boon schetst in zijn boek vele tientallen mensen en organisaties. Die komen en verdwijnen weer in het niet. Steeds aanwezig is echter het volk uit de achterbuurten, dat op bijna elke bladzijde schreit en vloekt en hoopt, en dat blijft vechten ‘tegen armoe en onrecht’ - zoals de ondertitel luidt -, terwijl de fabrieksstad groeit, en alsmaar lelijker en gorer wordt, en de mallemolen van de plaatselijke politiek even dwaas blijft voortdraaien.
Ook de beschrijving van deze tollende mallemolen is merkwaardig, en zou volstaan om dit boek een blijvende waarde te geven: men krijgt hier een soms adembenemend kaleidoskopisch beeld van de stupiede, benepen en onverdraagzame politiek zoals zij een eeuw en een halve eeuw geleden - en nog steeds? - op het lokale vlak in ons land werd bedreven.
Misschien begint de lezer van deze bespreking zich wat onbehaaglijk te voelen bij de al te uitbundige en dus verdachte lof op dit boek. Ik zou deze lof kunnen onderbreken met een paar negatieve bedenkingen: dat het historisch perspektief bij Louis Paul Boon niet altijd korrekt is, dat hij met datums hier en daar een loopje neemt, dat men de waarachtigheid van wat hij schrijft helemaal niet kan kontroleren, omdat er geen enkele verwijzing is, onder welke vorm ook, naar de gebruikte bronnen, dat het ontbreken van een register de bruikbaarheid van het boek in gevoelige mate vermindert... Maar ik ga daar liever niet mee door, omdat het nogal vakidioterig aandoet, en bovendien allemaal van ondergeschikt belang is. Wat ik werkelijk tegen dit boek heb, wil ik op het einde van deze opmerkingen neerschrijven. Eerst zou ik echter nog eens al het positieve willen aanhalen dat de geschiedschrijving aan het boek van Louis Paul Boon dankt.
Waardevol is de uitgebreide dokumentatie die hier werd verwerkt, en die bovendien grotendeels nieuw is. In het woord vooraf
| |
| |
Priester Daens in 1906.
moge Louis Paul Boon er zich van beschuldigen dat hij heel wat vroeger gepubliceerde boeken ‘schaamteloos’ heeft geplunderd. En inderdaad heb ik zelf - met een monkel, Louis!, want het is zo erg weinig - enkele zinnen uit mijn ‘Daensisme’ hier opnieuw en bijna letterlijk uit de pen van de vertellende Pieter Daens zien vloeien. Toch is minstens driekwart van het boek totaal nieuw, en het resultaat van een geduldig en grondig uitpluizen van vele Aalsterse kranten.
In het werk van Boon wordt ook - en bij mijn weten voor de eerste keer - de geschiedenis van de oorsprong en de ontwikkeling van het Aalsters socialisme geschetst, maar dan, zoals ik eerder reeds onderstreepte, in een totaalbehandeling van het hele maatschappelijke gebeuren. En juist deze totaalbehandeling is een beslist waardevolle (en nogal zeldzame) bijdrage tot de geschiedschrijving.
Niet alleen voor de geschiedenis van het socialisme is het boek van Louis Paul Boon vernieuwend. Het slaagt er bovendien in, op de nochtans reeds zo vaak behandelde geschiedenis van het Daensisme een nieuw licht te werpen. In de bespreking die ik destijds aan een studie van Lode Wils over ‘Het Daensisme’ wijdde, schreef ik: ‘Het boek van Lode Wils is het zesde over het Daensisme. En toch is het laatste woord nog niet gezegd. Wat nog ontbreekt is een sociologisch onderzoek naar de lokale maatschappelijke verhoudingen te Aalst, naar de diepgewortelde oude vetes tussen de kleine burgers en middenstanders die er de leiding van de christen-democratie in handen kregen, en de welstellende families uit de hogere burgerij die er sinds generaties maatschappelijk en politiek de scepter zwaaiden.’
Door de Pieter Daens van Louis Paul Boon werd deze leemte in onze kennis van het Daensisme ten dele aangevuld. Het boek begint met de beschrijving van de groei van Aalst tot fabrieksstad. Men ziet er de eerste nijveraars aankomen en hun bedrijven oprichten, men ziet ze rijk en machtig worden en geslachten vormen die stilaan een eigen politieke kleur krijgen. Men ziet familieklans ontstaan, rond stoffelijke, maatschappelijke en politieke belangen, die tegen elkaar in het geweer komen, gescheiden door onwil en soms door haat. Zo zijn te Aalst diepgewortelde maatschappelijke vetes gegroeid van families tegen families en rijkdom tegen rijkdom, met - meestal - de politieke
| |
| |
macht als inzet: zij hebben het maatschappelijke gebeuren getekend en bepaald. Geleidelijk is in deze tegenstellingen ook Pieter Daens, met zijn bladen, verstrikt geraakt. De gruwelijke onverbiddelijkheid waarmee, te Aalst, de Daensistische leiders en hun aanhang werden vervolgd, kan men alleen maar vanuit deze achtergrond begrijpen.
Louis Paul Boon heeft in zijn boek niet alles gezegd over deze achtergrond. Maar wat hij ervan vertelt, is belangrijk genoeg om te doen beseffen dat het inderdaad van beslissende betekenis is geweest voor de geschiedenis van het Daensisme, en het antwoord geeft op de vraag waarom de drang naar Vlaamsgezinde en volksgezinde zelfstandigheid binnen de katolieke partij, die in de jaren tachtig heel Vlaanderen bewoog, juist te Aalst tot Daensisme is gekristalliseerd, dat is, tot een zinloze twist tussen katolieken onderling rond de figuur van een om zijn demokratische aktie gesuspendeerde priester.
En tenslotte nog wat venijn in de staart van deze bespreking. Persoonlijk vind ik deze Pieter Daens veel te lang. Het boek is, in zijn huidige vorm, maar een derde meer van de oorspronkelijke versie. En toch had de auteur er beter nog eens ongeveer de helft uit geschrapt: het boek zou er nog heel wat sterker door geworden zijn. Nu verslapt, na de eerste helft, de aandacht, omdat de aanvankelijke bewogenheid van het verhaal langzamerhand verzandt in de menigvuldigheid van steeds maar volgens eenzelfde patroon herhaalde gebeurtenissen.
Niet erg gelukkig ook lijkt mij de kroniekstruktuur waarin de auteur, na een inleidend syntetisch hoofdstuk over de jaren 1840-1884, onverbiddelijk jaar na jaar onder
Louis Paul Boon (foto Walter de Mulder, AMVC).
de loep neemt: aan ieder jaar afzonderlijk wordt een hoofdstuk gewijd waarin de gebeurtenissen volgens een bijna onveranderlijk stramien worden verteld. Ook hierdoor boet het verhaal aan spanning en beweging in: een meer syntetische aanpak zou de epische bewogenheid verhoogd hebben.
Maar ja..., om dit euvel te verhelpen had het boek nog een vierde keer herschreven moeten worden. En vermoedelijk zou dit, zelfs voor een Louis Paul Boon, van het goede teveel zijn geweest.
Louis Paul Boon. Pieter Daens of hoe in de negentiende eeuw de arbeiders van Aalst vochten tegen armoede en onrecht, geïllustreerd met tweeëndertig reprodukties naar tekeningen, foto's en dokumenten. Amsterdam, De Arbeiderspers/Em. Querido N.V., 1971. |
|