| |
| |
| |
[Nummer 3]
omzien in bewondering
25 jaar belgisch-nederlands kultureel verdrag
joris de deurwaerder
Geboren in 1935 te Poperinge. Licentiaat Germaanse filologie. Leraar. Publiceerde in de tijdschriften Het Pennoen, Neerlandia, Periodiek, De Vlaamse Gids, De Post van Holland en Spieghel Historiael. Is als vast medewerker aan dit tijdschrift verbonden en verzorgt een kroniek over Beneluxaktiviteiten.
Adres: Sparrebosdreef 2, 9620 Zottegem-Elene.
| |
Het begin.
Op 16 mei 1946 ondertekenden in Den Haag de Nederlandse minister van Royen en de Belgische ambassadeur Nemry een diplomatiek stuk dat in het Belgisch spraakgebruik voortaan ‘Kultureel Akkoord’, in Nederland ‘Kultureel Verdrag’ zou genoemd worden.
De nieuwsgierige lezer van 1971 die de nog bloedarmoedige Vlaamse krantjes van het voorjaar 1946 inkijkt, treft het hoe veelvuldig en spontaan in die dagen het verlangen naar informatie over en kontakt met het noorden er verwoording vindt. Dit verlangen is te verklaren uit het in bittere oorlogsjaren gegroeid inzicht dat België en Nederland meer dan ooit op elkaar zijn aangewezen op blijvende samenwerking ter oplossing van de problemen van de naoorlog, om na de beslotenheid van de bezettingsjaren de ramen wereldwijd open te gooien. Verlangen dat bovendien stoelt op de gedachte dat de samenwerking tussen de beide landen de engekonomische bedoelingen van de pas tot stand gekomen Benelux moet overschrijden. ‘De Nieuwe Standaard’ noemt de tentoonstelling ‘Van Jeroen Bosch tot Rembrandt’ een eerste stap tot een nieuw kontakt en verslaat uitvoerig een lezing van Bernard Verhoeven te Leuven. In een voor die dagen scherpe verklaring van het Willemfonds over het taalvraagstuk (Brussel!) toont de leiding zich zeer verheugd over de ondertekening van het akkoord. Einde maart 1946 stichten Amsterdamse akademische kringen een steunkomitee om de kulturele uitwisselingen tussen België en Nederland te begunstigen. En voor het negentiende Nederlands Filologenkongres is er grote belangstelling uit het zuiden: van de 1100 deelnemers zijn er liefst 300 uit België!
Het verdrag van 1946 vervangt sinds 22 december 1947, de dag waarop het in werking trad, een in 1927 door E. Vandervelde en ambassadeur van Vredenburch te Brussel afgesloten kultureel verdrag dat de bedoeling had ‘de intellektuele betrekkingen tussen België en Nederland te versterken’. Dit zou dan gebeuren door uitwisseling van hoogleraren en door de vestiging van twee beurzen ter voltooiing van studie of wetenschappelijk onderzoek in België of in Nederland. Door gebrek aan financiële middelen kwam het nooit tot uitvoering van deze, volgens hedendaagse maatstaven bescheiden, overeenkomst.
De bazis voor de nieuwe start was door de beide regeringen gelegd tijdens hun Londense ballingschap. Aanvankelijk was er alleen de overeenkomst van de ministers Bolkestein en Hoste dat de spelling van het Nederlands door gezamenlijk overleg geregeld zou worden, wat in de spellingregeling van 1946 rezulteerde. In de loop van 1945 begonnen ook de besprekingen ter voorbereiding van het kultureel akkoord. Dit werd reeds op 24 januari geparafeerd door
| |
| |
de ministers Buisseret en Van der Leeuw. Nog voor het akkoord formeel van kracht werd, vergaderde de nieuwe gemengde technische kommissie, geïnstalleerd te Brussel op 8 februari 1946, en minister Van der Leeuw, sekretaris-generaal J. Kuypers en direkteur-generaal H.J. Reinink bereikten op een bijeenkomst overeenstemming over de eerste grote schilderijenuitwisseling tussen België en Nederland.
Het Verdrag heeft tot doel, door bestendig kontakt tussen de beide partijen, de goede betrekkingen tussen de beide landen op het gebied van onderwijs, wetenschap en kunst op een hechte bazis te grondvesten en te ontwikkelen. Zowel in België als in Nederland is het het enige kultureel verdrag dat in een blijvende kulturele toenadering voorziet. Uit de formele vermelding in de 16 artikelen van het akkoord van niet alleen akademisch onderwijs maar eveneens van allerlei andere onderwijsvormen, uitwisseling van hoogleraren en studerenden, beurzen, vakantiekursussen, gelijkwaardigheid van getuigschriften, jeugdorganisaties, konserten, toneelvoorstellingen, voordrachten, tentoonstellingen, film, radio blijkt de ruime - en voor wie een boompje wil opzetten over de uitgestrektheid van de kulturele sektor schier oneindige - afbakening van het terrein dat het verdrag wil bestrijken. Heel belangrijk voor de nederlandstaligen is artikel 13 met de bepaling dat de beide landen overleg zullen plegen omtrent de instandhouding en de ‘uitbreiding’ van hun gemeenschappelijke kulturele belangen in het buitenland. Artikel 13 van het Belgisch-Frans Kultureel Akkoord, ondertekend in februari 1946, heeft het alleen over de ‘vrijwaring’ van gemeenschappelijke kulturele belangen, wat in 1965 aanleiding was tot een parlementaire vraag van de verontruste FDF-parlementariër Defosset. Dit artikel 13 zou tenslotte, na jarenlange aandringen van vele zijden ter erkenning van het Nederlands taalonderwijs in Frankrijk de Gemengde Kommissie toelaten deze aangelegenheid via de beide regeringen tot de Franse overheid te laten doordringen, die er door de wet van 14 september 1970 een gelukkige oplossing aan zou geven.
| |
Bilaterale kulturele samenwerking.
Zowel Nederland als België hebben door het afsluiten van meer dan dertig kulturele verdragen vorm gegeven aan hun bilaterale samenwerking met vreemde naties. De programma's voor deze samenwerking worden opgemaakt door Vaste Gemengde Kommissies, die met de uitvoering van de akkoorden belast zijn. Deze programma's worden voor de helft gefinancierd door kulturele fondsen, terwijl de buitenlandse partners instaan voor het ander deel van de kosten. In België neemt de bilaterale samenwerking met Frankrijk en Nederland de belangrijkste plaats in: 25% van het fonds voor de kulturele akkoorden zijn bestemd voor de samenwerking met deze landen.
De Gemengde Kommissie van het Belgisch-Nederlands kultureel Verdrag vergadert in pleno telkenmale als de noodzakelijkheid daartoe zich doet gevoelen, momenteel tweemaal per jaar, om beurten in België en in Nederland, onder voorzitterschap van de kultuurminister van het gastland. Gemengd is de Kommissie in tweeërlei opzicht: door de betrokken regeringen zijn er zeven Belgische en zeven Nederlandse leden benoemd, terwijl in elke delegatie tevens deskundigen uit diverse werkgebieden van het kultureel leven een plaats gekregen hebben. Ter behandeling van vraag- | |
| |
stukken van technische aard kan de Gemengde Kommissie ook subkommissies oprichten. Op dit ogenblik zijn er zo een tiental, met samen zowat honderd leden die zich beraden over gelijkwaardigheid van diploma's en effectus civilisregeling; muziek; eenmaking van de onderwijsterminologie en onderwijsintegratie; volksontwikkelingswerk, jeugdwerk en kultureel grensverkeer; neerlandistiek; het architektenberoep; vakantiekursussen en film.
| |
Het eerste decennium.
Er zou best een nummer van dit tijdschrift te vullen zijn met gewoon een inventaris van de vele plannen en ideeën die dank zij het kultureel akkoord uitvoering hebben gekregen. Tien jaar na de ondertekening van het verdrag reeds verscheen de brochure ‘Tien jaar culturele samenwerking België-Nederland’. De inleiders van dit luksueus uitgegeven geschrift, waarvan de omslag geïllustreerd is met de elkaar omarmende mannenfiguren van het beeld ‘Solidariteit’ van George Minne, zijn Julien Kuypers en P.J. Reinink. Met vreugde stellen zij vast dat in de kulturele samenwerking van België en Nederland een ernstige poging aan de gang is om zoveel mogelijk vensters op het andere land open te zetten. Het ideeënverkeer tussen de beide landen is aanmerkelijk toegenomen, de initiatieven die in het kader van het verdrag tot stand zijn gekomen hebben grote weerklank bij degenen voor wie ze bestemd zijn. Het verslag vermeldt het bestaan van drie subkommissies (effectus civilis, toneel, vakantiekursussen). In de periode 1946-1956 waren reeds 88 Belgische hoogleraren uitgenodigd door de Nederlandse instellingen voor hoger onderwijs, 145 Nederlandse hoogleraren door België. België had 345 beurzen voor totaal 949 maanden aan Nederlandse studenten en afgestudeerden geschonken en Nederland 271 beurzen voor 866 maanden. Sinds 1953 was er een begin gemaakt met de uitwisseling van kweekschoolleerlingen. De eerste vakantiekursus voor Belgische leraren was te Amsterdam geleid door professor Mindera in 1951 en twee jaar nadien kwamen hun Nederlandse kollega's naar België als gasten van dr. H.J. de Vos. Onder impuls van prof. Dr. P. Geyl was ook van wal gestoken met de samenwerking tot herziening van geschiedenis- en aardrijkskundehandboeken. De kranten van 17 juni 1954 hadden de foto gepubliceerd van vier komponisten op de grote lier van het Koncertgebouw, met het bericht dat de Belgisch-Nederlandse
komponistendagen begonnen waren. Reeds in 1946 was er een tentoonstelling ‘Hollandse Schilderkunst van Jeroen Bosch tot Rembrandt’ in het Paleis voor Schone Kunsten te Brussel en in hetzelfde jaar werd in Amsterdam en Rotterdam een verzameling meesterwerken ‘Jan van Eyck tot Rubens’ uit Belgische musea getoond. De toneeluitwisseling startte met de opvoering door KNS-Antwerpen van ‘Spoken’ (Ibsen) te Rotterdam op 18 oktober 1955. Vijf dagen later kwam het Rotterdams Toneel met ‘Thee en Sympathie’ (Anderson) op de Antwerpse planken. Op instigatie van de Gemengde Kommissie werd op 6 en 7 oktober 1951 de eerste Konferentie der Nederlandse Letteren gehouden. Henri Storck bracht in 1952 Belgische en Nederlandse kineasten bijeen op het filmfestival te Edingburg. In 1946 reeds had de Spellingkommissie overeenstemming over de door Marchant ingevoerde vereenvoudigingen bereikt en in 1954 verscheen de nieuwe woordenlijst van de Nederlandse taal. Met instemming van de beide regeringen zou er trouwens in 1957 een addendum aan het verdrag toegevoegd worden,
| |
| |
met de volgende inhoud: ‘De Verdragsluitende Partijen zullen overleg plegen omtrent alle maatregelen inzake de schrijfwijze van de Nederlandse taal. Zij zullen alles in het werk stellen om eenvormigheid van de schrijfwijze der Nederlandse taal te bevorderen’. Het definitief spellingrapport zou in 1969 vrijgegeven worden.
| |
Het gaat door.
Over de werkwijze van de Gemengde Kommissie en de evolutie in de Belgisch-Nederlandse samenwerking heeft mr. Paul Berckx, sekretaris van de Kommissie, een en ander onthuld in een lezing te Wemmel in 1963, vijftien jaar na afsluiting van het verdrag. Bij de uitwisseling van hoogleraren werden aanvankelijk slechts uitwisselingen van korte duur voorzien waarbij professoren van het ene land in het ander uitgenodigd werden gastkolleges of lezingen te houden gedurende maksimum drie dagen. Nadien werden uitwisselingen mogelijk gemaakt waarbij Belgische en Nederlandse hoogleraren in hetzelfde vak over en weer gedurende langere tijd - bv. een semester of akademisch jaar - elkanders leerstoel zouden bezetten. In 1959-60 werkte de Gemengde Kommissie een nieuw uitwisselingsplan uit, nl. de organisatie van zgn. universitaire weken. Zeven professoren uit België (frans- én nederlandstaligen) uit verschillende universiteiten in het ene land en behorende tot verschillende disciplines worden op uitnodiging van een universiteit in het ander land verzocht tijdens één week lezingen te houden in het kader van een centraal tema. Terzelfdertijd worden er rondom deze akademische manifestatie ‘Belgische of Nederlandse Week’ nevenmanifestaties voorzien, zoals wetenschappelijke tentoonstellingen, muziekuitvoeringen, filmvoorstellingen, toneelavonden. Een dergelijke konsentratie van diverse aktiviteiten in één enkele week, waarbij plaatselijke overheid en het publiek zelf (winkels enz.) verzocht worden aktief deel te nemen, kunnen in ruimere kring belangstelling voor de kulturele waarden uit het andere land wekken.
| |
Onderwijs.
Een belangrijk gedeelte van de fondsen van het Kultureel Verdrag staan ter beschikking van de uitvoering van het beurzenprogramma. Jaarlijks worden uit het Belgisch fonds gelden uitgetrokken voor toekenning van 100 beursmaanden aan Nederlanders, Nederland kent aan Belgen een evenwaardig bedrag aan beursmaanden toe. De beurzen worden toegekend voor de duur van 1 tot 6 maanden en kunnen voor verlenging in aanmerking komen. Voor kunstenaars of studenten die een artistieke opleiding in het andere land wensen voort te zetten, staan eveneens beurzen ter beschikking. Over en weer zijn een aantal bijzondere beurzen beschikbaar voor wetenschapsmensen die research willen verrichten. Vakantiebeurzen gaan naar franstalige Belgische deelnemers aan de zomerkursus ‘Nederlandse taal- en kultuur’ in Nederland en naar de Nederlandse kursisten ‘Langue et littérature françaises’ aan de U.L.B. te Brussel.
De wederzijdse gelijkstelling van getuigschriften en diploma's was een aangelegenheid die de Gemengde Kommissie terstond na haar aanstelling aanpakte. Van meet af was er eensgezindheid over het beginsel dat niemand aan het bezit van enig getuigschrift in het ander land meer rechten zou mogen ontlenen dan dat getuigschrift
| |
| |
hem in zijn eigen land verzekert. Daarom zouden einddiploma's van voorbereidend hoger of middelbaar onderwijs slechts tot die fakulteiten of studierichtingen in het oude land toegang mogen openen, waartoe zij ook in eigen land toegang zouden geven. Op grond daarvan moest men al aanstonds een onderscheid maken tussen de verschillende einddiploma's in elk land en nauwekurig rekening houden met de rechten, die elk van deze in het eigen land verlenen. Voornoemd beginsel hield verder in dat de gelijk te stellen akademische getuigschriften voor elke fakulteit op hun innerlijke waarde onderzocht moesten worden en tegen de overeenkomstige getuigschriften van het ander land afgewogen. In de eerste jaren heeft de Gemengde Kommissie, met medewerking van subkommissies voor de onderscheiden fakulteiten, dit dubbel onderzoek met grote zorg aangepakt, waarna aan de beide regeringen voorstellen tot regeling van de kwestie voorgelegd werden. De werkwijze bij het Belgisch-Nederlands kultureel overleg heeft navolging gevonden bij de deskundigen van de Europese Gemeenschappen die staan te trappelen van ongeduld om de effectus civilis te regelen. Het belangrijkste rezultaat van deze aktiviteit vinden we dezer dagen in de advertentiebladzijden van Vlaamse kranten, waarin Belgische kandidaten worden uitgenodigd zich als docent aan Nederlandse scholen aan te bieden: dank zij de beschikking van de Nederlandse minister van onderwijs van 4 mei 1966 hebben de Belgische licentiaten in Nederland onderwijsbevoegdheid verworven. Een Belgisch ministrieel besluit van 1967 stelde vast tot welke universitaire eksamens houders van Nederlandse getuigschriften van sekundair onderwijs toegang hebben. Een eerste regeling van effectus civilis dat voor België in onderwijszaken dient verbonden te worden aan in Nederland uitgereikte getuigschriften en diploma's van alle niveaus is aan de syndikale raden voorgelegd. Door de struktuurwijzigingen in het Belgisch Ministerie voor Nationale
Opvoeding en Kultuur - evolutie naar twee autonome ministeries, een nederlandstalig en een franstalig - is de hele adviesprocedure tans aan herziening toe...
| |
Toneeluitwisseling.
De toneeluitwisselingen tussen de beide landen nemen in aantal toe en er is steeds meer belangstelling voor. Voor de subsidiëring van deze uitwisseling zorgt de Gemengde Kommissie. Sinds jaren is het zo dat de kosten van een voorstelling, of van een reeks voorstellingen, door de subsidie gedekt worden, na aftrek van een vaste uitkoopsom. De uitkoopsom wordt gesubsidieerd door het ontvangende land, de meerkosten door het land dat het optredende gezelschap heeft uitgezonden.
Een overzicht van de voorstellingen in 1969 biedt inzicht in de omvang die deze toneeluitwisselingen reeds genomen hebben en in de aandacht voor het toneelleven en de toneeleksperimenten die er bij een vrij ruim publiek door gewekt wordt.
- | KNS-Antwerpen bracht voorstellingen van ‘Koning Lear’ te Eindhoven, Rotterdam en Tilburg, ‘Driekoningenavond’ in Eindhoven, Maastricht en Terneuzen, ‘De Spaanse Brabander’ en ‘Het Logboek’ in Breda. |
| |
- | KVS-Brussel trad op met ‘Slechte Tijd voor Sergeanten’ en ‘Driestuiversopera’ in Eindhoven, met ‘De Prijs’ in Eindhoven en Maastricht, met ‘Helena op Ithaka’ in Nijmegen, met ‘Boeiing
|
| |
| |
| Boeiing’ in Haarlem, met ‘Een bruid in de morgen’ in Amsterdam, Arnhem, Breda, Groningen, Haarlem, Tilburg en Utrecht. |
| |
- | Het ‘Théatre des Marionettes Liégoises’ trad op te Dordrecht, Groningen, Eindhoven, Nijmegen en Arnhem. |
| |
- | Het Mechels Miniatuurtheater vertolkte te Eindhoven ‘Lady Godiva’ en ‘De dronkaard’. |
| |
- | N.T. Gent verzorgde twee voorstellingen in Den Helder en in Velsen. |
| |
- | De Haagse Comedie trad te Antwerpen op met ‘De Humorist’ en ‘De Bakker’. |
| |
- | Centrum bracht ‘Centrum vermoordt pianiste’ te Antwerpen, Brussel en Gent, ‘De dood van verdomd Lowietje’ in Brussel en Turnhout, ‘Adrianus VII’ in Antwerpen, Brussel en Gent. |
| |
- | Theater trad op te Antwerpen, Gent en Turnhout met ‘Venus op Mars’, ‘Herdruk’, ‘Don Juan’ en ‘Het Vergeetboek’. |
| |
- | De Nederlandse Comedie bracht ‘Alles voor de Tuin’ in Brussel en ‘Biografie’ te Antwerpen. |
| |
- | Studio vertolkte ‘De Nonnen’ in de Beursschouwburg te Brussel. |
| |
- | Globe bracht ‘Kleren maken de man’, ‘De jongste dag’, ‘Spel der Vergissingen’, ‘Ceremonie voor een vermoorde neger’, ‘De gijzelaar’ en ‘Oom Wanja’ te Antwerpen, Brussel, Gent, Leuven, Mol en Neerpelt. |
Als gezamenlijke realizatie zijn te beschouwen de ca. 65-70 voorstellingen in ieder land door het Groot Limburgs Toneel.
Voor het amateurtoneel is er in het kader van het akkoord eveneens aan voorzieningen gedacht. In 1969 was er subsidiëring voor het 17e Tornooi der Lage Landen te Elsloo (winnaar: Thaleia uit Merksem) en voor het regisseursweekeind te Breda.
| |
Volksontwikkelingswerk.
Voor het volksontwikkelingswerk is men in het kader van de Belgisch-Nederlandse samenwerking tot gelukkige rezultaten gekomen. Er is regelmatig kontakt tussen de Belgische Direktie van de Openbare Biblioteken en de afdeling Lektuurvoorziening van het Ministerie van C.R.M. Er is systematisch en regelmatig redaktioneel kontakt voor de gemeenschappelijke publikatie van het tijdschrift voor sociaal-kultureel vormingswerk, ‘Volksopvoeding’. Gegroeid uit de wederzijdse behoefte aan een orgaan, waar men de ervaringen met het volksontwikkelingswerk zou kunnen uitwisselen en de toen nog sociaal-pedagogisch geheten praktijk zou kunnen verdiepen, is het dank zij de besliste aanpak van prof. de Vries Reiling en Paul Rock tot een zeer gelukt initiatief ter bevordering van de kulturele integratie tussen Noord en Zuid uitgegroeid.
G.H.L. Schouten heeft enkele jaren terug de opdracht van de subkommissie terzake in negen punten geformuleerd:
1. | Geleidelijke interpenetratie van de Nederlandse en Vlaamse organisaties op het gebied van de volksontwikkeling. |
2. | Verbreding en ontwikkeling van de tot nu toe incidenteel gelegde kontakten. |
3. | Subsidiëring voor deelname door Noord- en Zuidnederlanders aan vormingscentra en -kursussen. |
4. | Gezamenlijke bestudering van vraagstukkken van opleiding en metodiek. |
| |
| |
5. | Gezamenlijke opleiding van kader voor volksontwikkelingsinstituten. |
6. | Bevordering van wederzijdse deelname aan kulturele manifestaties op het gebied van de amateuristische kunstbeoefening e.a. |
7. | Doelbewuste beïnvloeding biblioteekwezen op ontwikkeling gemeenschappelijke volkstaal en kultuur. |
8. | Aandeel radio en t.v. bij deze verbreding van het integratieproces. |
9. | Onderzoek wenselijkheid van oprichting gemeenschappelijk orgaan. |
Deze punten zijn opgesomd in een advies van de Gemengde Kommissie aan de beide regeringen, onder het hoofd ‘Kulturele integratie steunen op een in brede lagen levende volkskultuur’. De subsidieregeling van 1963 voor Belgisch-Nederlandse Aktiviteiten op het terrein van het volksontwikkelingswerk en het kultureel grensverkeer - in de wandeling bekend als ‘het groen boekje’ - zijn te beschouwen als de eerste geïnstitutionaliseerde vorm van Nederlandse kulturele integratie.
Waardevol hierin is ook de funktie van de konferenties Volksopvoeding. In deze funktie is in de loop der jaren een duidelijke verschuiving waar te nemen. De eerste konferenties waren voor velen een eerste gelegenheid tot ontmoeting en persoonlijke kennismaking met het volksontwikkelingswerk aan de andere zijde van de grens. Begrijpelijk dat de besprekingen aan vrij algemene temata gewijd waren. (Lier 1957: Aspekten van de volksopleiding in Noord en Zuid; Arnhem 1958: De polariteit van de kultuur). Later groeide de behoefte aan minder algemene beschouwingen en aan een gerichter programmering, die aansloot bij de nieuwste ontwikkelingen in de volksopvoeding en in de samenleving. Dus kwamen er meer gespecialiseerde konferenties (Mariakerke 1962: De plaats van het kunstzinnige in de volksopvoeding; Woudschoten 1963: Volksopvoeding en massakommunikatiemiddelen; Neerpelt 1969: Ontwikkelings- en vormingswerk in plaatselijk verband; Amersfoort 1970: Universiteit en vormingswerk).
| |
De Konferenties der Nederlandse Letteren.
President van de eerste Konferentie der Nederlandse Letteren te Brussel in 1951 was Herman Teirlinck. Een jaar later zat Martinus Nijhoff de tweede konferentie voor, ditmaal in Den Haag. De deelnemers aan de konferentie te Brussel formuleerden de wens ‘dat in de toekomst alles in het werk zou worden gesteld tot meer intensieve bekendmaking van elkaars letterkundige produktie door volledige onbelemmerde verbreiding van het boek, door regelmatig verschijnende recensies in elkaars tijdschriften en bladen, door regelmatig te houden radiobesprekingen, door bevordering van het literair-wetenschappelijk onderzoek der Vlaams-Nederlandse letterkunde en kulturele betrekkingen.’ Sinds 1952 benoemen de regeringen telkenmale kommissies ter uitvoering van de in het vorig jaar aangenomen resoluties en ter voorbereiding van de volgende konferentie. Het zijn er inmiddels twintig geworden en de resoluties - algemene en resoluties van de sekties letterkunde, toneel, radio en TV, biblioteekwezen en uitgeverij en boekhandel vullen een brochure van ruim honderd bladzijden. De belangstellende lezer vindt ze terug in ‘Gedeeld Domein’, het orgaan van de Konferentie. Uit de Konferentie groeiden een vrij groot aantal geslaag- | |
| |
de initiatieven, zoals verspreiding van Nederlandse literatuur in het buitenland, uitwisseling van radio- en TV-programma's, toneeluitwisselingen, jaarlijkse publikaties zoals ‘Literair Akkoord’, ‘Kritisch Akkoord’ en ‘Dramatisch Akkoord’, hoorspelwedstrijden, en last but not least, de grote Prijs der Nederlandse Letteren. De Konferentie heeft, met nog andere instellingen ter vrijwaring en uitbreiding van de gemeenschappelijke kultuur, een afzonderlijke post op de begroting voor kultuur van de beide landen verworven.
| |
Het rode boekje.
Dé gebeurtenis in de geschiedenis van het Kultureel Verdrag was de publikatie in 1962 van een nota in een rode omslag, getiteld ‘De Belgisch-Nederlandse samenwerking in de naaste toekomst’. Dit stuk is zonder meer een antwoord van de Gemengde Kommissie op de vraag welke doeleinden aan de kulturele samenwerking tussen de beide landen in een nabij verschiet moeten gesteld worden en welke middelen tot het bereiken van die doeleinden moeten worden aangewend. Dit ‘rode boekje’ poneert de stelling dat de kulturele samenwerking ‘uit hoofde van de gezamenlijke verantwoordelijkheid voor de ontwikkeling van de Nederlandse beschaving het scheppen (inhoudt) van een klimaat waarin deze beschaving, ongehinderd door staatsgrenzen, gemeenschappelijke strukturen en organen kan opbouwen, die tegelijkertijd de uitbeelding van haar eenheid en instrumenten van haar ontwikkeling zijn’ en dat beide landen ‘hun krachten samenvoegen c.q. verenigen om deze beschaving ook in het Europa en in de wereld van morgen de haar eigen taak te doen vervullen (1)...’ Een helder besef van de eenheid van de Nederlandse kultuur in Nederland en België doet inzien dat hier, in de strikte zin van het woord, niet gesproken moet worden van ‘uitwisselingen’, aangezien er geen twee kulturele identiteiten in het geding zijn, maar dat het eigenlijk gaat om een voortdurend en onophoudelijk elkaar beïnvloeden, een wezenlijk met elkaar samen zijn en samen gaan’ (3). In dit besef kunnen overheden en partikulieren van beide landen van harte medewerken aan de weder tot stand koming van de kulturele eenheid binnen het Nederlands taalgebied. De stellers geven dan enkele karakteristieke voorbeelden van de wijze waarop deze ‘kulturele integratie’ - de wat magische term die Julien Kuypers in 1961 op het Algemeen Nederlands Kongres te Vlaardingen had gelanceerd - in de praktijk tot uitdrukking gebracht en
bevorderd zou kunnen worden: de mogelijkheid dat leerkrachten uit het hele taalgebied onbelemmerd in alle scholen van dat taalgebied aangesteld kunnen worden, algemene geldigheid van alle in België en Nederland bestaande diploma's, samengaan van hoogleraren en wetenschappelijke werkers, gemeenschappelijk optreden naar buiten. Ophef maakte vooral de konkluzie van de nota: ‘De versterking van de innerlijke kracht van de Nederlandse beschaving, de kulturele integratie van het Nederlandse taalgebied, de uitstraling van de Nederlandse kultuur in het buitenland en in organisaties van regionale en mondiale samenwerking vormen een zo belangrijk geheel van taken dat, naar het oordeel van de gemengde kommissie ter uitvoering van het Nederland-Belgisch kultureel verdrag, de oprichting van een gemeenschappelijk Belgisch-Nederlands orgaan - een Hoge Raad - voor de behartiging daarvan aanbevolen moet worden’ (8).
De ideeën van dit advies - een officieel stuk! - zijn geformuleerd in
| |
| |
een periode waarin de Europese Ekonomische Gemeenschap haar eerste krachtige impulsen kende en Frankrijk nog tuchtvol in de pas van de Europese integratie liep. Minister Harmel had kort daarvoor nog beweerd, in verband met het kommunautair probleem in België - dat ons land voor zijn institutionele problemen een staatkundige overgangsformule moest uitdenken die het vijftien jaar zou doen, nl. tot in 1975, ogenblik waarop de Europese integratie alle restanten van taalkundig en staatkundig chauvinisme als vanzelf zou kunnen oplossen. In dat kader zag men zelfs de Belgisch-Nederlandse kulturele samenwerking een oplossing krijgen. Voor de ekonomische samenwerking in Benelux werd het rempedaal gedrukt: de Beneluxintegratie zou immers door de schaalvergroting op Europees niveau achterhaald worden!
In dit herdenkingsjaar 1971 is het ons inmiddels duidelijk geworden dat de oude strukturen tenslotte taaier blijven leven dan men gedacht had. Een herboren staatsnationalisme kwam het Europees integratieproces vertragen. De door de kommissie gewenste Hoge Raad is er vooralsnog niet. Herhaaldelijk hebben de Belgische en Nederlandse ministers de mogelijkheid onderzocht. In 1969 antwoordde de Belgische minister Van Mechelen op een parlementaire vraag dat hij met zijn Nederlandse kollega van mening is dat het instellen van een advizerende raad slechts geringe rezultaten zou opleveren indien niet tegelijkertijd een aantal institutionele vormen van samenwerking bestaan waarvan de raad de belangen zou kunnen behartigen. Enkele gemeenschappelijke instellingen van die aard kwamen de jongste jaren tot stand: het Belgisch-Nederlands Instituut voor Lexicologie en Thesaurus, en de Belgisch-Nederlandse Stichting voor de vertaling van nederlandstalig werk. Meer op het partikulier initiatief gericht is het Belgisch-Nederlands Permanent Bureau ‘Stichting Integratie Noord-Zuid’. In de subsidiëring van deze instellingen bedraagt de Belgische toelage telkens een derde, die van Nederland twee derde.
| |
Batig saldo.
Ongetwijfeld zijn er in de voorbije kwarteeuw blijken van ongenoegen over de rezultaten van het Kultureel Verdrag geweest. Initiatieven van mensen die iets aan de kulturele integratie wilden doen stootten een enkele maal op te beperkte kredieten en op omslachtige administratieve slakkegangetjes. De verschillende politieke en administratieve strukturen van de beide landen maakte er de oplossing van de problemen niet gemakkelijker op. Ook de traditionele angst van het noorden om in de spanning tussen de kultuurgemeenschappen in België verstrikt te geraken werkte wel eens remmend. Toch is de wederzijdse kulturele belangstelling na vijfentwintig jaar ver uitgegroeid boven het indrukwekkend aantal konkrete manifestaties onder de hoede van de Gemengde Kommissie. In geen andere instantie werken zovelen samen aan de bevordering van de psychologische toenadering tussen de bevolkingen van de beide landen. Tegenover de nationale kultuurministeries vertegenwoordigt de Gemengde Kommissie tot op zekere hoogte het supranationale element. Dank zij de dynamiek van deze kommissie en de onverdroten inspanningen van toegewijde ambtenaren mocht dit verslag over een Kultureel Verdrag uitlopen op een omzien in bewondering! |
|