Ons Erfdeel. Jaargang 14
(1970-1971)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 65]
| |
internationale impulsen in de nederlandse letterenjan walravens en het existentialismedr. eugène van itterbeek ‘Want het proza bestaat alleen in de vorm van het Sartriaanse bewustzijn’, Proza en experiment in de jonge Vlaamse literatuur, 1959.
In een bespreking van Roerloos aan zee (1951) heeft Herman Teirlinck op een ongenuanceerde en zelfs onvriendelijke wijze Jan Walravens tot de epigonen van het existentialisme gerekend. Het verwijt klinkt hard: ‘Dat de stellingen zelf al te systematisch zijn opgebouwd, meen ik te moeten toeschrijven aan het feit dat wij hier te doen hebben met een met vraatzucht ingezwolgen existentialisme’Ga naar eind(1). Het bezwaar wordt nergens konkreet toegelicht. Aan het slot van zijn bespreking lijkt hij Walravens' existentialisme te vereenzelvigen met de pessimistische levensvizie die in de roman tot uiting komt. Vermanend besluit Teirlinck: ‘Moge ondertussen Walravens bedenken dat een schrijver, hoe hij zich ook esthetisch gedrage, in laatste instantie het geluk van zijn volk dient te betrachten, en dat het pessimisme op de adem van de duivel vaart.’
Ook in andere recensies wordt het verband gelegd tussen Walravens en het existentialisme, o.m. door M.C. in Gazet van Antwerpen: ‘Men voelt het klimaat, dat morbied is en verwant met het somberste existentialisme’; ook Remi Van de Moortel reageert in dezelfde zin, maar dan naar aanleiding van Walravens' tweede roman, Negatief (1958): ‘Tegen de achtergrond staat voorzeker geen existentialistische wijsbegeerte - dat ware teveel gezegd - maar een existentialistisch levensbesef dat verankerd ligt in het komplekse gedoe van een jeugd die op drift is geslagen’Ga naar eind(2). Andere recensenten wijzen, meestal in gunstige zin, op invloeden van Dostojewski, Camus, Sartre, Genet, Vestdijk, le Marquis de Sade en GideGa naar eind(3). In de literair-historische overzichten, o.m. bij R.F. Lissens en Bernard Kemp, overheerst het existentialistisch kwalifikatiefGa naar eind(4).
Nu heeft Jan Walravens zelf in een repliek op Teirlincks stuk het strikt existentialistische karakter van Roerloos aan zee met klem afgewezen: ‘Nu zou het mij geenszins hinderen beschouwd te worden als een existentialist, indien ik dat inderdaad was. Maar ondanks de voordrachten die ik over het existentialisme gehouden heb, ben ik dat pertinent niet...’Ga naar eind(5). Op de eigenlijke bewijsvoering van Walravens Komen wij verderop nog terug. Het volstaat hier in herinnering te brengen dat de auteur van Roerloos aan zee o.m. in 1946 een aantal beschouwingen heeft gewijd aan het existentialisme en vooral aan Jean-Paul SartreGa naar eind(6). Over Albert Camus schreef hij pas in 1960 een substantieel stukGa naar eind(7). Al die opstellen geven een betrouwbaar beeld van Walravens' opvattingen over het existentialisme, maar er blijkt niet uit dat de auteur zich vakmetodisch en ook diepgaand op de studie van die wijsgerige stroming toegelegd heeft.
Op zichzelf is het reeds heel moeilijk om na te gaan hoe het existentialisme als artistieke denkrichting vorm gekregen heeft. Op welke estetische inzichten steunt de existentialistisch gerichte literatuur? Is het voldoende zich alleen te beperken tot de essays van Sartre en Camus? In verband met Walravens zullen wij hiernaar verwijzen. Maar daarmee is het debat niet uitgeput. Gaat men de existentialistische literatuur breed opvatten en auteurs als Genet of Samuel Beckett ook tot de existentialisten rekenen, dan moet men ruimere en misschien ook meer fundamentele gemeenschappelijke kenmerken onderscheiden. Anderzijds is het pessimistische levensklimaat een al te vaag en zelfs onjuist kriterium. De vraag of Walravens een existentialistisch auteur is, moet in het raam van de hierboven gestelde problematiek behandeld worden.
Een nog delikater punt is of romans als Roerloos aan zee en Negatief existentialistische romans kunnen genoemd worden? Bestaat dit genre wel? Zijn er hiervoor modellen, bijvoorbeeld La Nausée of de alleszins romantechnisch daarmee niet te vergelijken cyklus van dezelfde auteur, Les Chemins de la liberté? Wat dan met een boek als L'Etranger van Camus of zelfs met La Peste? Zijn dat allemaal existentialistische romans? Bij welk type van roman leunt bijvoorbeeld Roerloos aan zee aan? Om op die vraag te antwoorden | |
[pagina 66]
| |
is het ook nodig rekening te houden met de traditie van de Vlaamse roman, waarmee Walravens duidelijke aanknopingspunten blijft behouden. Met betrekking tot ons probleem gaat het er niet zozeer om een aantal invloeden op te sporen, maar wel om een duidelijke omschrijving te geven van het geestelijk klimaat, eigen aan de existentialistische literatuur, en van de artistieke kenmerken van een aantal zogezegde existentialistische romans waarmee het werk van Walravens kan vergeleken worden. De probleemstelling zouden wij aldus nog willen formuleren: in hoever is er een verwantschap tussen de ‘taal’ van Walravens en die van de existentialistische literatuur? Zijn hun tema's vergelijkbaar? Komt dat ook in de woordenschat tot uiting? Zijn er overeenkomsten aanwijsbaar in verband met de teorie van de roman? Een andere, meer globale vraag behelst de maatschappelijke kontekst waarin het existentialisme in Frankrijk en in Vlaanderen moet geplaatst worden. Kan het pessimisme waarover er in zovele recensies en literatuuroverzichten sprake is, niet wat nauwkeuriger omschreven worden? Al die vragen konvergeren naar een opheldering van het probleem: is Jan Walravens waarachtig een ‘existentialistisch’ romancier?
Een ander aspekt van de hier ondernomen studie houdt verband met de plaats waar Walravens zichzelf en de hele Vlaamse literatuur van zijn tijd situeert in het geheel van de Vlaamse letteren. Het existentialisme van Walravens heeft ook iets te maken met zijn ideeën over het avant-gardisme en het literair engagementGa naar eind(8). Het pessimisme wordt door vele kritici als een blijvend kenmerk van het avant-gardisme beschouwd; zij vinden er een dubbele reden in om het werk van Walravens en bijvoorbeeld ook de eerste romans en verhalen van Claus te verwerpen. Anderzijds wordt het existentialisme in 1951 zelfs door Albert Westerlinck in de Vlaamse kritiek als een kriterium van modernisme en van filosofische diepgang aangewend. Voor Streuvels was het existentialistisch epiteton een teken van diens waarachtige kunstenaarschapGa naar eind(9). Maar voor Jan Walravens' werk gold het als een bezwaar. Dat feit wijst erop dat zowel bij Teirlinck als bij Remi Van de Moortel en M.C. in Gazet van Antwerpen de term ‘existentialisme’, toegepast op Walravens, een ideologische kleur had. In Vlaanderen valt het existentialisme samen met het rond de vijftigerjaren zozeer betwiste avantgardisme in de literatuur, waarvan Tijd en Mens het verzamelpunt was. | |
Van pessimisme tot eksperiment.In de eerste plaats heeft Jan Walravens het existentialisme in de literatuur veel meer als de uitdrukking van de gevoelens van wanhoop en moedeloosheid beschouwd, die het naoorlogse geestesklimaat kenmerkten, dan als een filozofie. Op dat punt stemt zijn aanvoelen van de tijd overeen met de beschrijvingen van literatuurhistorici als Maurice Nadeau of Pierre de BoisdeffreGa naar eind(10). Walravens verwijst herhaaldelijk naar de tijdsgeest: ‘Zij (van mij: de diagnose van Camus) drukte, in 1942, de geestesgesteldheid uit die op het einde van de oorlog zou volgen en die er een was van ongeloof in de transcendentale waarden, van wanhoop, van een beklemmend gevoel, dat in het leven alles overbodig, zin-loos, ten dode opgeschreven is. Het was de moedeloosheid, onverschilligheid, apatie die over de jeugd kwam toen zij de balans zag opmaken van wat de nieuwe oorlog, de zogenaamde laatste, geweest was’, en verder: ‘...dan ziet men wel, dat de jeugd van 1944 niet hoofdzakelijk naar de ideeën, de filosofie, de metafysica van het existentialisme geluisterd heeft, maar veeleer naar de klank van een stem..., naar de uitdrukking van gevoelens die toen vrijwel algemeen waren, naar een justificatie in indrukwekkende woorden van haar moedeloosheid en zelfs van haar angst’Ga naar eind(11). Dat pessimisme stelt Walravens tegenover het zogenaamde Pallieteriaanse optimisme dat in de Vlaamse letteren overheerst: ‘Maar zij (Sartre, Gabriel Marcel, Sören Kierkegaard) zoeken hun waarden in geen oppervlakkig optimisme in den aard van Pallieter’Ga naar eind(12). In hetzelfde opstel noemt de auteur Vlaanderen: ‘dat land van optimisten’ (p. 304). Het pessimistische levensklimaat dat Walravens in Roerloos aan zee en meer nog inJan Walravens als jonge journalist.
| |
[pagina 67]
| |
Negatief tot uitdrukking brengt, beantwoordt voorzeker aan diens eigen ervaring. Het zal wel autentiek zijn. Maar artistiek gezien sluit dat sombere levensgevoel aan op een literaire stroming die, altans naar de inhoud, aan Walravens de mogelijkheid biedt om als vormvernieuwer ook ideologisch in de oppositie te gaan. Hoe uitzichtloos het pessimisme uit die jaren was, toch zal Walravens zich als avant-garde schrijver als het ware etisch kunnen herpakken. De kunstvernieuwing wordt een etiek. Sartres ‘l'existentialisme est un humanisme’ nabootsend, noemt Walravens ook de avant-garde een humanismeGa naar eind(13). Het engagement wordt op het estetische vlak uitgestreden, nl. in het ‘eksperiment’. De auteur omschrijft trouwens het eksperiment als een etische aangelegenheid: ‘Experimenteren is geen spel, het is een ethische aangelegenheid’Ga naar eind(14). In het opstel over Camus van 1960 lijkt Walravens er zich zelfs een beetje voor te verontschuldigen dat in Vlaanderen het engagement alleen maar op het terrein van het vormeksperiment kan gerealiseerd worden, omdat het engagement hier sociaal en politiek geen toepassingsgebied vond. Walravens' houding tegenover Camus wordt er aldus niet eenvoudiger op: enerzijds deelt hij diens naar het burgerlijke overhellende wereldbeschouwing niet, anderzijds beseft hij wel dat zijn eigen positie niet erg zuiver is, altans niet om iemand als Camus van een tekort aan engagement te beschuldigen. Walravens voert dan maar aan dat je in Vlaanderen alleen in de kunst revolutionair kunt zijn: ‘Al behoren wij tot degenen, die zich steeds meer verwijderd hebben van Albert Camus (ondanks het feit dat er in Vlaanderen geen Algerijnse strijd uit te vechten was en wij ons - in ons verlangen om aan de absurditeit te ontkomen - tevreden moesten stellen met de strijd voor de modernistische kunstuitingen als de experimentele poëzie, het “andere” toneel en de non-figuratieve schilderkunst) toch kan men niet ontkennen...’Ga naar eind(15). In diezelfde gedachtengang zien wij Walravens in een fiktief gesprek tot Simone de Beauvoir het verwijt richten dat zij in Les Mandarins geen aandacht heeft voor de neo-surrealistische stromingen in het kunst- en geestesleven van die tijd, en dan komt de altans voor Walravens begrijpbare, maar in feite hoogst tegenstrijdige zin: ‘Nu is uw boek veel te sociaal gebleven’Ga naar eind(16). Indien een artistiek en sociaal geëngageerd schrijver als Walravens een waarachtig sociaal betrokken auteur als Simone de Beauvoir ervan beschuldigt te ‘sociaal’ te zijn, dan is er met het engagement van de eerste iets bijzonders aan de hand. Het is langzamerhand duidelijk geworden dat er zich bij Walravens een fundamentele verschuiving heeft voorgedaan van de sociaal-etische bewogenheid van het existentialisme in de richting van het zuiver artistieke. Hoe konden anders de als water en vuur met elkaar strijdige strekkingen als het existentialisme en het surrealisme samenvloeien tot het in de Vlaamse letteren langzaam bekend geworden ‘eksperiment’! Merkwaardig hierbij is dat de eksperimentelen het engagement niet verloochenen: zij hopen het via een artistieke vernieuwing te verwezenlijken. De vorm zelf wordt tot een ideologie verheven. Het existentialisme wordt aldus in Vlaanderen omgebogen tot een engagementGa naar eind(17). | |
Walravens' mensbeeld.De personages van Walravens lijken allemaal op elkaar: geen van allen heeft een levensdoel. Het zijn weerlozen, mislukkelingen, ‘uitgestotenen’. Dat hebben ze alleszins gemeen met de personages uit La Nausée en vooral uit Les Chemins de la liberté. Walravens heeft de behoefte om die troosteloze levenssfeer te scheppen door zijn toevlucht te nemen tot het veelvuldig gebruik van adjektieven als ‘lusteloos’, ‘overbodig’, ‘droef en hopeloos’, ‘moe en grijs’, ‘sar en gevoelloos’, ‘moe en lusteloos’, ‘verloren en radeloos’, ‘alleen en treurig’ en tenslotte tot het door hem blijkbaar sterk geliefkoosde woord ‘roerloos’ en ‘roerloosheid’. Al die bepalingen geven vooral aan Roerloos aan zee een vrij romantisch karakter. Het is een proza dat sterk verwant is met de stijl waarin de romantici de verveling beschreven. Nu is het Sartriaanse proza juist fundamenteelJan Walravens in 1962.
| |
[pagina 68]
| |
antiromantisch: ‘La prose est utilitaire par essence’Ga naar eind(18). Al is de algemene levenservaring existentialistisch-pessimistisch, toch is Walravens' stijl niet te vergelijken met die van de oorspronkelijke existentialisten. Op dat gebied is Roerloos aan zee veeleer een mengeling van Gidiaanse en Conscience-elementen. Negatief echter is veel direkter en zakelijker geschreven.
Zoals Walravens zelf in zijn repliek op Teirlincks stuk op overtuigende wijze aangetoond heeft, is Herman Kempadel, de hoofdfiguur uit Roerloos aan zee, geen existentialistisch personage. Hij is niet in staat zich boven het ‘er-zijn’ te verheffen. Zijn leven is een volkomen mislukking. Hij heeft zelfs niet eens de kracht, die Pierre Esneux uit Negatief vond, om de doelloosheid van het bestaan tegen het leven zelf te richten. Herman Kempadel is te zwak om te haten en te vernietigen. Hij bestaat gewoonweg niet als personage. In die zin verschilt hij grondig met Antoine Roquentin en Mathieu Delarue uit Les Chemins de la liberté. Eigenlijk is Walravens pessimistischer dan Sartre. Het is een pessimisme dat veeleer slaat op de morele situatie van de mens dan op een specifiek filozofische interpretatie van het bestaan. Dat blijkt ook uit de stijl. In tegenstelling tot Walravens' adjektieven zijn de adjektieven waarmee Sartre in La Nausée het bestaan afschildert, van konkreet-fysische aard: ‘amorphe’, ‘lourd’, ‘flasque’, ‘tiède’. ‘mouillé’, ‘crémeux’, ‘visqueux’, ‘sucré’, ‘épais’, ‘gros’, ‘gras’, ‘obscène’ enz.Ga naar eind(19). Het onderwerp van Roerloos aan zee is niet de konfrontatie met de werkelijkheid. Het gaat in dat boek in de eerste plaats om een liefdesdrama tussen Herman Kempadel, Nana Verkade en vader Kempadel. Die eerder banale geschiedenis, die eindigt met de zelfmoord van Herman, wordt op een intellektueel vlak gehesen door het feit dat de intellektueel gevormde personages zich bewust zijn van hun situatie: hun moedeloosheid spruit voort uit het besef van hun weerloosheid. Het zelfmoordmotief, gesymboliseerd door de ‘haak’, begeleidt elk gevoel van ontgoocheling. Dat is dan weer een element dat ons in de buurt van Sartre brengt, in het bijzonder van Le Sursis, het tweede deel van Les Chemins de la liberté. Maar bij Sartre zijn die passages, bijvoorbeeld waar Mathieu zich in het midden van de Pont-Neuf erover bezint of hij in de stroom zal springen of niet, veel meer uitgesponnen: alle tema's van Sartre vloeien er samenGa naar eind(20). Een ander punt uit de intellektuele problematiek van Jan Walravens is de vrijheid. Ook dat is een bekend existentialistisch tema. Maar ook hier liggen de perspektieven bij Walravens heel anders dan bij Sartre. Reeds in La Nausée is de vrijheid een wilsdaad, ook wanneer de vrijheid zinloos lijkt: ‘Je ne devrais pas me plaindre: je n'ai voulu qu'être libre’, en: ‘Je suis seul dans cette rue blanche que bordent les jardins. Seul et libre. Mais cette liberté ressemble un peu à la mort’Ga naar eind(21). Filozofisch bekeken gaat het in die zinnen om de spanning tussen het ‘en-soi’ en het ‘pour-soi’. Bij Sartre is de vrijheid een opgave, het voorwerp van een ‘engagement’: de vrijheid is het fundament van alle waarden (‘la liberté comme fondement de toutes les valeurs’), en verder: ‘Nous voulons la liberté pour la liberté et à travers chaque circonstance particulière’Ga naar eind(22). Het gaat niet alleen om mijn vrijheid, maar tegelijkertijd ook om die van de anderen. Zelfs met het reusachtige en onzichtbare ondier dat de oorlog is en dat zijn vangarmen over de hele planeet uitstrekt, is iedereen solidair: ‘Et pourtant chaque dimension était une conscience autonome. Si on essayait de regarder la planète en face, elle s'effondrait en miettes, il ne restait plus que des consciences. Cent millions de consciences libres dont chacune voyait des murs...’Ga naar eind(23). En tenslotte nog een laatste getuigenis van Sartre, om elk misverstand omtrent het vrijheidsbegrip bij de auteur van Les Chemins de la liberté, vooral in verband met Walravens, uit de weg te ruimen: ‘C'est la définition que je donnerais aujourd'hui de la liberté: ce petit mouvement qui fait d'un être social totalement conditionné une personne qui ne restitue pas la totalité de ce qu'elle a reçu de son conditionnement; qui fait de Genet un poète, par exemple, alors Jan Walravens (foto Ray Van de Plassche, Het Laatste Nieuws).
| |
[pagina 69]
| |
qu'il avait été rigoureusement conditionné pour être un voleur’Ga naar eind(24). Niettegenstaande de duidelijke aksentverschuivingen in de ontwikkeling van het Sartriaanse vrijheidsbegrip, is het duidelijk dat reeds in La Nausée en Les Chemins de la liberté een problematiek aanwezig is, die uitmondt in de bevestiging van de menselijke vrijheid, het fundament zelf van het Sartriaanse engagement. Een paar citaten, uit Roerloos aan zee en Negatief, maken het duidelijk dat de personages van Walravens de kracht niet hebben om hun eigen bestaan uit te bouwen. In een konflikt met zijn vader zegt Herman Kempadel: ‘Wie van ons beide het pleit wint, gaat mij niet aan. Ik wil slechts vrij en gelukkig zijn. Meer niet. En mislukt het, tant pis pour moi’ (p. 58). Dat indifferentisme is ook de reden waarom de vrijheid nergens als een volwaardig tema ontwikkeld wordt en waarom de personages zo weinig van elkaar verschillen. Walravens' opzet om een problemenroman te schrijven maakt het hem ook onmogelijk om de karakters van zijn personages psychologisch uit te diepen. Hij wilde blijkbaar niet in het voetspoor van een romancier als Maurice Roelants lopen. Net zoals de existentialisten, wilde Jan Walravens een volwaardige problemenroman schrijven. Maar zijn problematiek ligt aan de magere kant. Nog een ander citaat: wanneer vader Kempadel vaststelt: ‘Je bent nu vrij’, antwoordt Herman lakoniek: ‘Vrij. Waarvoor?’ (p. 20). In Negatief staat de vrijheid gelijk met willekeur, met het vertrappen van elk onderscheid tussen goed en kwaad, zij is er pure negatie, haat en vernieling: ‘Er was niets van mij op de wereld, begrijp je dat? Ik was met niets of niemand meer verbonden. Bijgevolg mocht ik alles doen’. Daarmee besluit Pierre Esneux het verhaal waarin hij in geuren en kleuren vertelt hoe hij een scheermesje in de handen stopte van een kind van tweeenhalf jaar. De mislukking waarop het leven van Herman Kempadel uitloopt, wordt in Negatief door Pierre Esneux systematisch nagestreefd. In beide romans blijft het moreel uitgangspunt volkomen identiek. Walravens heeft dat standpunt omschreven als een vorm van ‘Jansenistisch determinisme’Ga naar eind(25). In Negatief staat het er nog uitdrukkelijker: ‘Alles is zoals het is, alles staat vast in je lichaam en je bloed geschreven. Niets of niemand verandert ooit wat is. Daarna komt de dood. Punt’ (p. 119). Met dat besluit staat Walravens mijlenver van Sartre's vrijheidsbegrip.
Walravens' determinisme steunt eigenlijk op een deterministisch Godsbesef. God is de bron van de onvrijheid. Zowel Roerloos aan zee als Negatief geven een beeld van de mens die verpletterd wordt door een oppermacht, die met zijn abstrakties en zijn morele regels, de mens van kindsbeen af aan banden legt: ‘Maar had ik ooit één keer uit eigen kracht gedacht en geleefd?’, verzucht Herman (p. 59). In Roerloos aan zee komen de personages in opstand tegen de ‘eeuwige dogma's van de godsdienst’ (p. 59). De keuze van het maatschappelijk milieu waartoe Herman Kempadel behoort, wordt bepaald door die oppositie tegen de kulturele en morele dwang van de godsdienst. Eigenlijk wordt Walravens, determinisme geïnspireerd door een moreel en intellektueel verzet tegen Vlaamse maatschappelijke toestanden, die in het gezin Kempadel tot onmenselijke konflikten leiden en er hun verpersoonlijking vinden in de ouders van Herman. Ook in die zin is de konfliktsituatie in Walravens' romans geenszins Sartriaans, maar Vlaams. Een ander tema dat aan de grond ligt van Walravens' pessimisme en dat op het eerste gezicht duidelijk naar Sartre verwijst, is de haat onder de mensen. Heeft dat gevoel iets te maken met het ‘l'enfer, c'est les autres’ van de auteur van Huis clos? De held uit Negatief, die doelbewust een hoer en een Italiaanse architekt doodt en die ook zichzelf haast dood martelt, vertoont veel gelijkenis met de hoofdpersoon uit Erostrate, een verhaal uit Le Mur. Het doden heeft in dat verhaal geen willekeurig karakter, zoals in L'Etranger van Camus. Erostrate doodt met opzet, of liever uit haat. De haat is bij Sartre geen psychologisch of moreel begrip, het is ook geen gevoel, het maakt deel uit van Sartre's zijnsfilosofie. Het is niet de plaats om de theorieën van de Franse Jan Walravens.
| |
[pagina 70]
| |
Jan Walravens in 1964.
filosoof hieromtrent te ontwikkelen. Wij willen alleen duidelijk maken dat Pierre Esneux uit Negatief niet moordt op grond van dezelfde motieven als het personage uit Erostrate. Pierre schiet de mensen niet dood om zijn vrijheid bevestigd te zien, maar wel om zich te wreken, m.a.w. op grond van een gevoel. Pierre's daad loopt trouwens uit op het hernieuwde besef dat de vrijheid absurd is; zijn eigen dood is de bevestiging van het morele determinisme. In die zin is het doden bij Pierre Esneux een zuiver diabolische en willekeurige handeling. Het is in geen enkel opzicht een positieve daad. Volledigheidshalve moeten wij er hier aan toevoegen dat Walravens Sartre's éénakter Huis clos interpreteert als een stuk waarin de mensen elkaar hartsgrondig haten en gedreven worden door een zucht naar haat en vernieling. Walravens beklemtoont alleen het negatieve en pessimistische van dit werk. Hij vindt er een bepaalde steun in voor zijn eigen pessimistische kijk op de mens: ‘De mensen kruipen als pieren over de aarde; hun aanwezigheid op de wereld evenaart die van een natte spons aan de waterbak’Ga naar eind(26). Terecht merkt Walravens op dat ‘de totale levensbeschouwing van de schrijver van La Nausée zich niet laat bepalen door het modderachtige, maar dat hij in het modderachtige de onwaardigheid van de meesten ziet... Sartre is de eerste om dat slijmerachtige te schandvlekken, al ziet hij het overal aanwezig’ (p. 517-518). Nu wordt Huis clos door een aantal kritici juist minder pessimistisch beoordeeld dan Walravens het deed. Een Sartre-kenner als Francis Jeanson legt er de nadruk op dat de personages uit Huis clos elkaar haten omdat zij elkaar niet als vrije mensen ervaren, d.w.z. als mensen die elkaars vrijheid samen verwezenlijken. Omdat zij dat niet doen, worden zij door Sartre als levende doden uitgebeeld: ‘Les personnages de Huis Clos se sont cou- | |
[pagina 71]
| |
pés du monde humain et livrés sans recours au jugement des autres libertés, dans la mesure même où leur propre liberté ne les a jamais reconnues comme telles. N'ayant jamais affronté la conscience d'autrui en tant que libre conscience, chacun d'eux se trouve radicalement démuni devant le regard que les autre portent sur lui’Ga naar eind(27). Wij moeten niet meer onderstrepen dat de door Jeanson geschetste problematiek buiten het gezichtsveld van de auteur van Roerloos aan zee en Negatief ligt. Toch nog even een citaat uit Negatief, waaruit blijkt dat het mensbeeld van Walravens gewoon radikaal pessimistisch is: ‘Maar de mensen? Ik geloof niet in de mensen. Ik heb het al gezegd: de mensen moet je zo gauw mogelijk kwijt spelen. Wat zou je doen met de mensen? Wat kan je doen voor hen? Er is geen slechter dier, geen meer vergiftigde plant dan de mens’ (p. 121). Het is alleen volkomen fout, zoals bepaalde kritici doen, op grond van die pessimistische visie Walravens als een existentialistisch romancier te bestempelen. | |
De zin van het schrijven.De doelloosheid van het leven deelt zich ook aan het schrijven mee, maar het schrijven heeft wel zin omdat het die doelloosheid aantoont: ‘Het betekent dat ik in de enkele bladzijden die nog volgen moeten, de kern wil leggen van wat ik, tien jaar geleden, over Herman, over mezelf, over enkele andere personen, begrepen heb. Ik druk daar op. Ik zet er mij voor zoals men voor een spiegel gaat staan en ik zeg met luide stem: dit wordt het bijzonderste. Maar binnenin weet ik al, dat de beschrijvingen die ik nog te maken heb, niet belangrijker zijn dan al degenen die ik al gemaakt heb. Niets is belangrijk in het leven, zelfs de veroordeling, zelfs de moord niet...’Ga naar eind(28). In dezelfde zin verdedigt Walravens ook het schrijverschap van Sade: Sade is de profeet van de totale menselijke mislukking. De negatie die in Negatief uitgebeeld wordt, ligt in de lijn van de volstrekte katastrofe, waarin Walravens het grote kenmerk ziet van de XXe eeuw: ‘Voor ons, in 1952, is Sade in de eerste plaats de beschrijver van een metaphysisch klimaat waarin de laatste oorlog en deze deemsteringstijd de meesten geworpen hebben. Het is een klimaat dat omschept tot personages van Sade: slachtoffer of beul, maar ieder ogenblik bedreigd door de algemene vernietiging’Ga naar eind(29). Door zijn belangstelling voor Sade blijft Walravens in het existentialistisch klimaat thuishoren en blijft hij zijn schrijven zien als een vorm van persoonlijke betrokkenheid op zijn tijd. Die tijd ervaart en beschrijft hij als de voltrekking van een somber noodlot, dat zijn verpersoonlijking krijgt in een mytische God. Filozofisch echter groeit hij verder weg van het Sartriaanse existentialisme en ook de wijze waarop Sartre de literatuur definiëert. Walravens houdt van de existentialistische vizie van het schrijverschap de volgende elementen over: in de eerste plaats verzet hij zich tegen de in Vlaanderen heersende opvatting dat de literatuur een soort ‘uitkijkpost is op de eeuwige passies van het menselijk hart’ en dat de schrijver gedreven wordt door zijn ‘liefde voor de klassieke taalschoonheid’; het schrijven wordt gemotiveerd door de ‘vurige partijdigheid om zich in de realiteit van DEZE dag te werpen’. Met dit alles worden vooral Vlaamse literaire toestanden bedoeld. Tijd en Mens wil ‘strijden tegen de heersende literaire vormen’ en tegen ‘het onverantwoordelijke en lichtzinnige optimisme, dat de Vlamingen zo vaak van de grootheid weerhoudt’Ga naar eind(30). Wat de romantechnieken zelf betreft, maakt Jan Walravens gebruik van procédé's die o.m. door Sartre, in navolging van Amerikaanse en Engelse modellen, in Le Sursis aangewend werden. Wij zinspelen hier op het door elkaar mengen van verleden, heden en toekomst, op het uitbeelden van de personages in konkrete situaties zodat de handelingen niet voorspelbaar zijn en het personage op elk ogenblik de illusie wekt volkomen zichzelf te zijn. Walravens is ook op de hoogte van Sartre's kritiek op de romantechnieken van François Mauriac. Maar vergeleken met de wezenlijke existentialistische problematiek van het schrijverschap, zijn de opvattingen van Walravens niet ergJan Walravens in 1963 te Amsterdam.
| |
[pagina 72]
| |
ingrijpend. Dit alles neemt niet weg dat de auteur van Roerloos aan zee diepe sporen nagelaten heeft in de vernieuwing van onze letteren na 1945. Met volle recht kan hij schrijven: ‘alleen een idee ontbreekt. Zij komt wanneer de jongeren, aanleunend bij het geëngageerd existentialisme van Jean-Paul Sartre, André Malraux en Albert Camus, en bij de algemene terugkeer naar de experimenten van 1920, het tijdschrift Tijd en Mens oprichten. Hier wordt voor de eerste maal in de Vlaamse literatuur voor een schrijverschap opgekomen dat stelling kiest in de problemen van de tijd’Ga naar eind(31). Met die zin maakt Walravens ook het onderscheid tussen poëzie en proza duidelijk: het proza verwijst naar de tijd, het is niet autonoom, m.a.w. het is geëngageerd. Ook dat zijn elementen die uit geschriften als Présentation des Temps Modernes en Qu'est-ce que la littérature? komen. Het moeilijke alleen is dat Walravens de Sartriaanse problematiek overwegend in termen van Vlaamse literaire vernieuwing denkt en bijgevolg niet als een fundamenteel waarom. Om die reden situeer ik de auteur van Roerloos aan zee en Negatief in een overwegend existentialistisch leefklimaat, maar een echt existentialist is hij niet. |
|