tijdschriften en boeken
25 jaar Vlaamse Beweging, deel 3 en 4.
In Ons Erfdeel van september 1969 (13e jg., 1) besprak ik de delen 1 en 2 van het nieuwste werk van dr. H.J. Elias, 25 jaar Vlaamse Beweging, waarin de geschiedenis van 1914 tot en met 1928 behandeld wordt. In de delen 3 en 4 geeft de auteur het verhaal tot het uitbreken van de tweede wereldoorlog, met een kort slothoofdstuk (IV, blz. 154-160) over de maanden van september 1939 tot mei 1940. In deel 4 zijn een uitvoerige ‘kronologische tabel’ (blz. 161-195), een zeer uitgebreide bibliografie (blz. 196-240) en een register opgenomen. Het register bevat persoonsnamen - met, als summum van perfektie, geboorte- en sterfjaar van alle in het werk voorkomende personen, voorzover de auteur deze gegevens kon achterhalen -, en voorts de namen van dagbladen, weekbladen en andere periodieken, alsmede de afkortingen van in hoofdzaak organisaties. Tenslotte wordt een korte lijst van ‘storende fouten, aanvullingen en terechtwijzingen’ voor al de 4 delen gegeven. De uitvoerigheid en de akribie waarmee het hulpapparaat - kronologische tabel, bibliografie en register - werd opgezet, zijn kenmerkend voor het gehele werk. Elias heeft alle - of, om voorzichtig te zijn, vrijwel alle - bronnen die ter beschikking staan gebruikt en deze zeer nauwgezet verwerkt in een goed opgebouwd historisch relaas. Ook deze delen 3 en 4 zijn een uitermate degelijk en bovendien zeer leesbaar geschiedverhaal. Toch hebben ze me enigszins teleurgesteld.
In het woord vooraf in het eerste deel schreef Elias: ‘Dragen trouwens niet alle historische werken, zodra de historicus overgaat van de dode kroniek naar de levende geschiedenis, zeer sterk de stempel van de persoonlijke opvattingen van de geschiedschrijver in de interpretatie en samenhang van de gebeurtenissen die hij wil verhalen? Dit geldt onvermijdelijk en in nog hogere mate voor onderwerpen uit de hedendaagse geschiedenis. Wij hebben gestreefd naar objectiviteit, maar zijn er ons van bewust dat wij deze onmogelijk konden bereiken.’
Vanaf 1929 speelde Elias een belangrijke rol in het Vlaams-nationalisme. In mijn recensie van de eerste twee delen kwam ik tot de konkluzie, dat de auteur tegenover de geschiedenis van de jaren twintig, die hij nog grotendeels als toeschouwer, zij het als een vrij geëngageerde toeschouwer, beleefde, op knappe wijze distantie heeft weten te bewaren, maar dat in dit opzicht de werkelijke krachttoer nog moest komen in de twee delen, waarin de historikus Elias ook de handelingen van de politikus Elias en alles waar deze voor stond moest beschrijven. Welnu, ik meen, dat de historikus Elias in deze krachttoer niet is geslaagd. Laat ons vooropstellen, dat hem hiervan geen verwijt gemaakt mag worden. Het ging hier met recht om een krachttoer. Getuige zijn hierboven aangehaalde uitlating was Elias zich er terdege van bewust, dat hij voor een vrijwel onmogelijke opgave stond.
Dat ik toch enigszins teleurgesteld ben over de laatste twee delen is dan ook het gevolg van kennelijk te hoog gespannen verwachtingen mijnerzijds. Ik koesterde de, naar ik dacht gegronde, hoop, dat de historikus van de magistrale Geschiedenis van de Vlaamse gedachte, mede gezien de twee eerste delen van 25 jaar Vlaamse Beweging, in staat zou zijn geweest werkelijk afstand te nemen tot zijn eigen politieke verleden.
Uiteindelijk is ieder historisch oordeel subjektief; het wordt bepaald door de persoonlijke vizie en overtuiging van de historikus. Een groot geschiedwerk is een spanningsveld, waarin persoonlijke vizie en streven naar objeklivering van het verleden telkens weer tot een sinteze gebracht worden. In dit opzicht is Elias' Geschiedenis van de Vlaamse gedachte op vele plaatsen een werkelijk groot geschiedwerk. Men begrijpt, dat voor een historikus die rechtstreeks medespeler is geweest in het gebeuren dat hij beschrijft, een dergelijke sinteze wel bijzonder moeilijk te bereiken is, als het al niet, zoals ik hierboven schreef, een haast onmogelijke opgave is. Het houdt onder meer in, dat de historikus eigen opvattingen en eigen pozitie in het gebeuren in diskussie stelt, altans bij wijze van probleemstelling. Dit behoeft overigens niet noodzakelijk te leiden tot een oordeel, dat in konkreto zeer ver afwijkt van dat van de vroegere medespeler.
Elias is in deze twee delen de direkte medespeler gebleven. Zijn vizie is in wezen die van een partijman - zonder de pejoratieve betekenis die men vaak aan deze term hecht -, die bedreven en gewetensvol het historische ambacht in engere zin bedrijft. Zijn historisch vakmanschap in engere zin heeft hen paradoksalerwijs wellicht verhinderd een diepgaande analyse te geven, samenvattend de grote lijnen van het gebeuren als geheel te schetsen, zoals hij dit in zijn Geschiedenis van de Vlaamse gedachte telkens zo schitterend deed. In wezen bekijkt de historikus Elias in de jaren zestig het gebeuren van de jaren dertig in hetzelfde perspektief als de partijman Elias dat destijds deed. Hij geeft een gedetailleerde beschrijving van de gebeurtenissen en hij ontleedt de afzonderlijke gebeurtenissen zeer nauwgezet, maar wat ontbreekt zijn beschouwingen en is vooral een slotbeschouwing, waarin de grote vraagstukken zoals de positie van de Vlaamse Beweging in het Belgische politieke en sociale leven en van het Vlaams-nationalisme in de Vlaamse Beweging, zoals met name de ideologische oriëntering van het Vlaams-nationalisme in hun totaliteit aan de orde gesteld worden. Er is zelfs geen slotbeschouwing. Elias deelde me mee niet in staat te zijn geweest, ondanks een aantal pogingen daartoe, een slotbeschouwing te schrijven. Vooral het laatste deel is een soms nogal vlak, kroniekachtig verhaal geworden.
Ik schreef, dat de historikus Elias de gebeurtenissen