pisch Vlaams kachet wist te bewaren. Als levendige marktstad bezit ze tevens enkele onderwijsinstellingen en wat kleine nijverheid.
Het Houtland strekt zich uit over het grootste deel van Frans-Vlaanderen. De leperiaanse kleilagen dagzomen er of zijn bedekt met eolische zandleemformaties. In dit golvend heuvelig landschap, bereikt te Kassel, in het centrum, de laatste der W-O-gerichte, met Diestiaanse zandsteen bedekte heuvels de 170 m. Het Houtland is een overwegend ruraal gebied waarin zeer intensief landbouw beoefend wordt. Naast weiden (20 à 40% van de landbouwoppervlakte) en groot vee (20 à 50 melkrunderen per 100 ha) noteert men er enerzijds nijverheidsteeiten zoals vlas, hop en gerst, en anderzijds aardappelen, erwten, bonen en intensieve varkensteelt. Een groot deel van de aktieve bevolking: ca 50% is nog tewerkgesteld in de landbouw, de pendel naar de industriegebieden was er, buiten de randgebieden, tot in de laatste tijden vrij weinig ontwikkeld. Dit verklaart meteen de geringe dichtheid (80 inw./km2) en de langzame maar permanente bevolkingsvermindering door emigratie naar de omliggende nijverheidzones die sterker is dan de natuurlijke groei. De meeste gemeenten tellen er nu 30 tot 40% minder inwoners dan in 1850. Het gesloten landschap met zijn hagen en bomenrijen en zijn verspreide bewoning is er naast grote dorpskernen op vele plaatsen goed bewaard gebleven. Typisch is de hofstede, 2 à 3 los van elkaar liggende gebouwen, geschaard rond een binnenkoer, en de, nog in vele gevallen uit vlechtwerk en leem opgetrokken en met stro bedekte landbouw-arbeiderswoningen. Deze verdwijnen stilaan, vooral de meest afgezonderde. Hierdoor krijgt de bewoning een iets gekoncentreerder karakter. Sommige worden nu echter hersteld en dienen als ‘tweede verblijf’ voor stedelingen uit Rijsel. Vooral in de omgeving van de Kasselberg is dit duidelijk.
Van de eertijds belangrijke wouden zijn nu nog mooie kompleksen overgebleven bij Watten, St.-Omaars en vooral bij De Walle (Moerbeke). De resten van het Niepekerkebos beslaan er nu nog ruim 2.500 ha. Deze wouden vormen naast het enig mooie heuvellandschap, de oude hoeven en de landelijke kerken de voornaamste toeristische aantrekkingskracht van de sterk rurale streek. Het bekendst zijn echter de ‘bergen’ waarvan vooral de Katsberg (met trappistenabdij) en de Kasselberg druk bezocht worden door eendagstoeristen.
De voornaamste stad is Hazebroek (bijna 20.000 inw.) dat zich in de 19e eeuw ontwikkelde als spoorwegknooppunt. De stad is een belangrijk regionaal centrum (markt, scholen) met wat landbouw en metaalnijverheid en bezit enkele fraaie historische gebouwen. Minder belangrijk is het, in beide wereldoorlogen vermelde, uitgestrekte marktstadje Belle (13.000 inw.). Tekstielindustrie steenbakkerijen en een psychiatrische kliniek (2.400 patiënten) vormen er naast de handel de voornaamste bron van inkomsten. Het op de heuvel gelegen Kassel (2.700 inw.) van waaruit de oude rechtlijnige romeinse heirbanen, de ‘steenstraten’, in alle richtingen uitzwermen, slaagt er, ondanks de toeristische funktie, slechts met moeite in zijn bevolking te bewaren sinds de moderne verkeerswegen het stadje vermijden. Wormhout en Steenvoorde tenslotte zijn eerder hoofddorpen voor een landelijke omgeving dan werkelijk steden. In dit laatste is een zeer belangrijke zuivelfabriek gevestigd.
Alhoewel Frans-Vlaanderen eksentrisch gelegen is bezit het dank zij de voor Duinkerke gevoerde nationale havenpolitiek enkele goede verkeerslijnen zoals de elektrische spoorweg Rijsel-Duinkerke via Hazebroek, de baan Rijsel-Duinkerke via Belle en het moderne kanaal voor 1.350-tonners (duwvaart 3.000 ton) Valencijn-Duinkerke. De talrijke oude kanalen, die in de polders nog dienen voor de afwatering, zijn niet of nauwelijks nog bevaarbaar te noemen. Dit geldt nog meer voor de kanalen van Hazebroek en Hondschoote, die daarom niet op de kaart getekend werden.
De op de kaart aangeduide taalgrens duidt het gebied aan waarbinnen nog in de gemeente geboren personen Vlaams spreken (1968). De taalgrens is het resultaat van een eeuwen durende regressie. In de 9e eeuw liep deze nog van de Kwinte (Canche) ten zuiden van Béthune tot Rijsel; in de 14e eeuw was ze opgeschoven tot de lijn Witsant-St.-Omaars-Leie. Op dit ogenblik is er nog nauwelijks sprake van een verdere opschuiving maar wel van een inwendige uitholling die samenvalt met de generatiewisselingen: enkel in de sterkst agrarisch gebleven zones, nl. enerzijds Bollezele-Millam-Lederzele en anderzijds Katsberg-Zwarte Berg, waar trouwens de relaties met België zeer talrijk zijn, is het dialekt het levendigst gebleven en wordt het nog door kinderen gesproken.
Dr. H. van der Haegen, Gent
Literatuurverwijzing.
Twee algemene werken geven ons een zeer gedetailleerd overzicht: Bert Bijnen: Zuid- of Frans-Vlaanderen (1964) en J. Van Overstraeten: De Nederlanden in Frankrijk (V.T.B.-gids 1969). Bert Bijnen geeft naast een algemene inleiding en een reisweg ook een overzicht van de voornaamste figuren, het volksleven en de kunst. Bovendien nam hij een zeer gedetailleerde bibliografie op. In de V.T.B.-gids worden alle gemeenten van het departement du Nord en de belangrijkste andere gemeenten ten noorden van de Somme behandeld. Een beperkte meer syntetisch gehouden bibliografie vult deze van Bijnen aan. De recente literatuur over Frans-Vlaanderen verscheen vooral in Ons Erfdeel (met o.a. enkele belangrijke historische artikelen en stadsbeschrijvingen). Daarnaast doet men er ook goed aan de tijdschriften Hommes et Terres du Nord (geografisch-ekonomisch), Revue du Nord (historisch) en het Bulletin du Comité Flamand de France te raadplegen. De Atlas du Nord (1958) kan als een algemeen referentiewerk beschouwd worden.
Voor wat de taaltoestanden aangaat verwijzen we naar M. Gysseling: La génèse de la frontière linguistique dans le nord de la Goule (Revue du Nord 1962), de Dialektatlas van West-Vlaanderen en Frans-Vlaanderen van W. Pée (1946). Het seminarie voor dialektologie aan de R.U. te Gent bezit een unieke verzameling met geluidsopnamen uit iedere gemeente van Frans-Vlaanderen, opgenomen door Prof. Van Acker en zijn medewerkers.