val oogsten, zoals De twee Weezen, een stuk dat wij ook te Brussel terugvinden, zelfs op het grote toneel. Kunnen al deze stukken in het gemeenschappelijke repertoire worden teruggewezen, toch blijkt uit de verschillende getuigenissen, dat elke stad deze op de haar eigen manier uitwerkte en ten tonele bracht.
Hierin speelt dan de lokale geaardheid van het volk mee. Het poppenspel gehoorzaamt aan de eisen van de toeschouwers. Geen kunst is meer dan het poppenspel een voortdurende wisselwerking tussen spelers en publiek.
Hierbij dient aangetekend te worden dat elk poppenspel uit de Westhoek, zoals bij ons, haar eigen held heeft. Antwerpen heeft de Neus, Gent Pierken, Brussel Woaltje, Amiens heeft zijn Lafleur, Roubaais Morveux en Cataplasse, Rijsel Jacques, allemaal scherp getekende typen, die de toeschouwers in hun ban weten te houden door allerlei kenmerken zowel wat hun uiterlijke verschijning betreft als hun wijze van spreken, hun voorraad pikante en satirische gezegden, hun manier om de toeschouwers mee te trekken en te leiden naar de scènes die hun speciale aandacht verdienen.
De lokale verscheidenheden in acht genomen mag hier gewezen worden op een zekere gelijkenis met onze eigen poppenspelen, al mag deze gelijkenis ook slechts wijzen op de opeenhoping der verscheidenheden zelf. En dat kan op de volgende wijze worden uitgelegd.
Historisch staat het vast dat verschillende poppenspelen in Frans-Vlaanderen opgericht werden door Vlamingen die uit onze gewesten afkomstig waren. Het poppenspel van Hazebroek bijvoorbeeld werd gesticht door Baert die uit West-Vlaanderen stamde, de stichter van het Théâtre Louis van Roubaais was Louis Richard uit Brugge. Deze voorgangers van het poppenspel in Frans-Vlaanderen zullen ongetwijfeld het poppenspel in ons land hebben gekend en bewonderd. Uit deze kennis en deze liefde ontstond wellicht bij henzelf de neiging om ook in hun nieuw land het poppenspel in te voeren. Zij deden het dan ook naar de wijze die ze bij ons hadden gezien. Ook zij wilden een poppenspel dat een eigen type, een eigen held had, ook zij ontleenden hun repertoire aan dezelfde bronnen als bij ons.
Zo wist het poppenspel in Frans-Vlaanderen burgerrecht te verkrijgen. Die invloed is werkelijk groot en belangrijk geweest. Wij willen hier niet de nadruk leggen op het feit dat het het poppenspel is geweest dat onder het eenvoudige volk, dat niet lezen kon, de herinnering heeft wakker gehouden aan de talrijke vertellingen, sprookjes en sagen, die elders in een latere atmosfeer van zelf blijven leven en worden doorverteld. Wij willen echter wel de nadruk leggen op het feit hoe het poppenspel er het zijne heeft toe bijgedragen om in Vlaanderen het Vlaamse lied wakker te houden.
De oude liederen, waarvan De Coussemaker er zoveel heeft opgetekend, werden er gezongen en verspreid. Nieuwere werden in de tekst verwerkt en vonden op die wijze de weg naar het volk.
Deze muzikale inslag van het poppenspel in Frans-Vlaanderen had echter nog verdere gevolgen. Verschillende komponisten vonden er inspiratie en schreven werken waarvan de beste tot heden klassiek zijn gebleven. Gounod bv. haalde er de inspiratie voor zijn Marche funèbre d'une marionnette, J. Smet, Leojac, J.B. Loeillet, Timal-Piat, Jeanne Leleu, dankten aan het poppenspel de oorsprong van een hunner kreaties.
Jammer genoeg heeft het poppenspel in Frans-Vlaanderen niet overal stand kunnen houden. Een onderzoek naar wat er op dit ogenblik nog bestaat, leverde een nogal mager resultaat op. Op dit ogenblik bestaan er in Frans-Vlaanderen nog slechts twee teaters van betekenis: het Théâtre Louis te Rijsel, dat tans geleid wordt door de zoon Leopold Richard, en de poppenkast van Gustave Debudt te Thumesville. Dit laatste teater geeft min of meer geregeld vertoningen op zon- en feestdagen.
Wat het teater Richard betreft kunnen wij hier het getuigenis aanhalen van Pierre Hirsch: ‘Het werk van deze nederige werkman getuigt van een handigheid, een originaliteit die nergens zijn weerga vinden. Zij hebben verstaan welke weldoende invloed zij met hun poppenspel konden uitoefenen op het gewone volk dat zij, talrijke generaties achtereen, hun plezierige opvoeringen geschonken hebben. Schatten van vindingrijkheid, van geest en hart hebben zij over dat volk uitgestort.’
Het poppenspel kon in Frans-Vlaanderen eraan meewerken om er het Nederlands te handhaven. Uit het poppenspel kan wellicht ook het verlangen ontstaan om voor de Vlaamse mensen in de Westhoek een eigen toneel tot stand te brengen. Alles moet daarom in het werk worden gesteld om het poppenspel in Frans-Vlaanderen nieuw leven in te blazen.
Jozef Contryn, Mechelen