trachten één ‘prijsuitdeling’ aan de vergetelheid te onttrekken: een ‘distribution solennelle des prix’ die in de vorige eeuw als een merkwaardige gebeurtenis, ja zelfs als een ‘Vlaamse overwinning’ werd beschouwd.
Ministeriële onderrichtingen zorgden ervoor, dat in het rijksonderwijs ‘les prix, accessits et mentions honorables’ decennia lang volgens hetzelfde patroon werden uitgereikt ‘dans une cérémonie publique à laquelle il est donné le plus d'éclat possible’. Vast programmapunt was daarbij telkens een ‘discours’ van het instellingshoofd of van een leerkracht. Uiteraard gebeurde dat meestal (niet alleen in de 19e eeuw, maar op veel plaatsen zelfs nog tot een flink stuk in de 20e eeuw) in het Frans.
Als revolutionair werd in 1858 dan ook bestempeld het optreden van de Gentse atheneumleraar J.F.J. Heremans, die het waagde tijdens de ‘distribution solennelle des prix aux élèves de l'athenée royal de Gand’, in aanwezigheid van vele overheidspersonen, ‘eene vlaemsche redevoering’ uit te spreken. Het was de eerste maal sinds 1830 dat zoiets gebeurde. De woorden van Heremans vonden ruime weerklank in de Vlaamse pers en eens te meer werd de ‘geleerde professor’ luid geprezen om zijn durf. We zeggen ‘eens te meer’, want sedert zijn aanstelling te Gent in 1845 (waar hij als twintigjarige moedertaalleraar terechtkwam in een totaal verfranst ateneum), had hij onverpoosd geijverd voor de erkenning van onze taal en had hij menigmaal (bij vriend en vijand) bewondering afgedwongen. Hij had in 1846 het ‘Vlaemsch Gezelschap’ helpen oprichten; hij had in 1848 een vrijwilligerskorps (‘De witte kaproenen’) aangeworven met het oog op een mogelijke inval van Franse revolutionairen; hij had in 1851 bijgedragen tot de stichting van het ‘Willemsfonds’; hij had in 1852 de oprichting gestimuleerd van de vrijzinnige studentenvereniging ‘'t Zal wel gaan’; hij had in 1854 een ‘cours de flamand’ weten in te voeren aan de Gentse universiteit; hij had in 1857 het opvoedkundig tijdschrift ‘De Toekomst’ laten verschijnen; hij had schoolboeken en handleidingen geschreven; hij had aktief deelgenomen aan de ‘Nederlandse Congressen’ en aan de werkzaamheden van ‘De Tael is gansch het Volk’; hij had - bovenal! - enkele flinke leerlingen gevormd (we noemen hier slechts Julius Vuylsteke, Emiel Moyson, Tony Bergman, Karel Versnaeyen, Julius De Vigne, August Gondry, Napoleon De Pauw en Gustaaf Rolin), die zich geestdriftig aan zijn zijde schaarden en hem trouw zouden blijven in de lange, harde strijd van de Vlaamse
Beweging.
Aan vrienden en sympatisanten ontbrak het dan ook niet op die gedenkwaardige ‘prijsuitdeling’ van 14 augustus 1858, toen - in de aula van de Gentse universiteit - J.F.J. Heremans het woord nam om (na de Franse toespraak van de burgemeester) op nadrukkelijke wijze (‘met welluidende stem en navolgenswaerdige uitspraek’) - aldus de Gentse pers - de vooroordelen te weerleggen ‘die tot hiertoe den vooruitgang der vlaemsche taelbeoefening verhinderen’. Hij ‘wreekte tevens, op eene zegepralende wyze, de Vlaemsche Beweging van de trouwloze aentyging alsof zy de eendragt onder de beide volksstammen van België wilde verbreken en zich der beschaving vyandig toonde’.
De redevoering van Heremans werd - blijkens het verslag in de Gazette van Gent - ‘in diepe stilte aenhoord en verscheidene malen door luidruchtig handgeklap onderbroken’. Toen Heremans het spreekgestoelte verliet, brak er zelfs ‘een donder van toeiuichingen’ los. De meeste aanwezigen hadden immers begrepen - aldus nog steeds de Gazette van Gent - ‘dat de geleerde professor waerheid gesproken had, en men inderdaad een veel weerdiger en zelfstandiger volk zyn zou, zoo men zyne moedertael naer weerde schatte, eigen schoon beoefende, en men niet blindelings een volk naaepte dat om zyne dwalingen en ligtzinnigheid in de wereld bekend is, en onze naäpery toch steeds met minachting bejegenen zal’.
Na afloop van de plechtigheid werd de wens uitgesproken dat Heremans zijn toespraak zou laten drukken en verspreiden, maar een ministerieel rondschrijven herinnerde eraan ‘que les discours prononcés lors de la distribution des prix aux élèves des athénées et des écoles moyennes de l'Etat’ niet mochten gepubliceerd worden... ‘sans l'autorisation préalable du Gouvernement’.
Heeft Heremans die toestemming niet gekregen? Of heeft hij ze niet gevraagd?
Een spoor van gedrukte tekst hebben we alleszins niet gevonden. Wél hebben we uit de briefwisseling van Heremans kunnen afleiden, dat men in Brussel weinig ingenomen was met zijn strijdvaardige houding en dat tot in de hoogste regeringskringen (Charles Rogier was toen eerste-minister en minister van binnenlandse zaken) waakzaamheid werd geboden. In 1859 schrijft Heremans aan zijn vriend J.M. Dautzenberg: ‘Het schijnt, of liever het is stellig, dat het Ministerie uiterst gebolgen is op de Flaminganten, en zich wil wreken op diegenen onder ons die staatsbeambten zijn. De professors, als zijnde de mannen, die het meest propaganda maken, zouden het eerst worden getroffen. Het eene of andere voorwendsel zal ligt worden gevonden. Rogier wil er mede eindigen. Verwacht u in 't kort aan slagtoffers, en vooral onder professors, die zich het verdienstelijkste voor onze zaak hebben gemaakt. Wij treden een stormachtig tijdvak in. Tot hier toe heeft men ons geïgnoreerd: wij bestonden niet; doch thands voelt men de noodzakelijkheid ons te bedwingen en te bestrijden. Het gouvernement wil in de plaats van de professors laffe en wierookende nulliteiten zetten, die het Dietsch bij hunne leerlingen hatelijk zouden maken. Men heeft mij verwittigd: Rogier is razend.’
Ruim dertig jaar later - Heremans was inmiddels al overleden - bleef het nóg een waagstuk tijdens de ‘prijsuitdeling’ te Gent een Nederlandse voordracht te houden. De tegenstand was zelfs duidelijker geworden, want toen in 1891 gevreesd werd dat de redenaar (de leraar Haller) het spreken onmogelijk zou gemaakt worden, moesten de ‘Heremans' Zonen’ (vereniging van vlaamsgezinde ateneumleerlingen) de hulp inroepen van hun oudere kollega's, de leden van het universitaire ‘'t Zal wel gaan’: ‘Waarde Heren! Gij zult reeds vernomen hebben dat op de aanstaande prijsdeeling van ons Athenaeum eene Vlaamsche voordracht door ons eerelid, den heer Haller, zal gegeven worden. Dit is voor ons, Heremans' Zonen, eene ware zegepraal. Wij moeten dus zorgen dat de voordracht in geenen deele gestoord worde door het geschuifel en gejouw der fransch-gezinde studenten en leerlingen. Daarom nemen wij de vrijheid de 't zal-wel-gaaners uit te noodigen onze prijsdeeling bij te wonen om daar, door de middelen die zij zelven wel beter zullen kennen dan