Ons Erfdeel. Jaargang 13
(1969-1970)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermdvlaamse bewegingIn memoriam dr. Desideer Adolf Stracke s.j.Dr. D.A. Stracke overleed te Antwerpen, op 18 februari 1970. Hij was in zijn vijfennegentigste jaar. Op 24 september 1892 trad hij in de orde van de Jezuïeten. Op 16 maart 1907 werd hij, in Krakau priester gewijdGa naar eind(1).
Door gemoed, afstamming en instelinstelling, was hij een bindteken tussen Noord en Zuid. Zijn vader was een te Antwerpen gevestigde Fries; zijn moeder kwam uit de Kempen. Door leven en toewijding werd hij zijn Kerk, zijn orde en zijn volk, tot een luister. Hij was een inkarnatie van de geëngageerde, kristelijke, volksgetrouwe humanist.
Hij was, in levenshouding en werk, én de diepgelovige, vrome Jezuïet, én de behoeder, van het eigen-nederlandse, in aard en wezen, in beschaving en kultuur, in geschiedenis en bestemming.
Wie hem hebben gezien en gehoord, wie hem van nabij kenden, bewonderden en beminden in hem de harmonische mens, in wie alle aspekten van eigen wezen en werken, van geleerdheid en deugd, verweven waren tot een onverbreekbare eenheid, gegroeid tot een olympisch evenwicht.
Hij was, onder alle oogpunten, fysiek en psychisch, ‘strac’, zegge ‘strak, streng, sterk, krachtig’ (Verdam, 7, Kol. 2226-27).
Het stramien van dit rijke leven is bekend. Een lange, intense opleidingsperiode als Jezuïet (1892-1909). Ze brengt hem ook in Valkenburg, Stony Hurst (Lancashire), Krakau. De rijkbegaafde studeert niet alleen filozofie en teologie. Hij wordt in 1904 te Leuven, bij Scharpé Dr. in de germaanse filologie, op een dissertatie gewijd aan een Lutgartleven. De interuniversitaire wedstrijd be- | |
[pagina 153]
| |
kroont hem in 1906 met een gouden medaille, en een studiebeurs (2.000 Fr, anno 1906). Die opleidingsjaren worden beëindigd met zijn tertiaat in Tarnopol, Gallicië. Die intense vormingsjaren verklaren zijn diepgang, zijn kennis van mensen en volken, zijn spreekwoordelijke taalvaardigheid.
En dan, tot 1953, het lot van de gehoorzame Jezuïet. Dààr, in dié taak, die de Overste, A.M.D.G., best geschikt acht, of eenvoudig beschikt. Ongetwijfeld vaak rekening houdende met aanleg, opleiding en voorkeur van de Pater; wel eens een keuze die voor de betrokkene een verwijdering betekent uit een relatieen werkkring. Soms spelen invloeden door van buitenuit: wensen die als bevelen klinken. Er zijn huizen die bedoeld zijn als vergeetput; er is de verbanning; er is het verbod tot spreken, preken, publikatie. Pater Stracke heeft onder dat alles geleden. In het intervieuw ‘Ten huize van...’ (29 juni 1966) spreekt hij ironisch over ‘de engel van Jozef’, die hem af en toe naar Egypte stuurde!
Pater Stracke huldigt de dubbele leuze: het kategorische imperatief ‘blijf, wat je bent’; het situatieonele: ‘word, en doe, wat je kunt’. Het eerste is zijn fierheid; het tweede stemt hem weemoedig.
Pater Robert Jansen, de Rektor van het Xaveriuskollege te Borgerhout, waar Pater Stracke van 1953 tot zijn dood verblijft, getuigt, in zijn diepgevoelde homelie:
‘Pater Stracke had nog veel meer willen doen. Hij had de indruk dat zijn talenten niet genoeg aan bod waren kunnen komen, dat hij gekortwiekt werd; daarvoor had hij te veel tegenkanting en onrecht gekend’.
En toch, wat hij doet, ondanks alles, is enorm.
In alles, wat hij denkt en doet, is hij zichzelf: ‘Stracke’. Als priester en Vlaming, als leraar en geleerde, als redenaar en schrijver, als animator en organisator, als gesprekspartner en vriend.
Het lijkt aangewezen in dit blad, Stracke als Vlaming en als man van wetenschap, hulde te brengen.
Beide aspekten zijn, onafscheidbaar, in elkaar verweven.
Reeds in zijn Leuvense periode (1904) sticht hij zijn Vlaamse akademie voor Theologanten - waarna ‘de engel’ hem naar Krakau stuurt - en zet een eerste beperkt plan op dat verder uitgroeien zou tot het Ruusbroecgenootschap.
Van 1909 tot 1912 wordt hij leraar retorika te Aalst. Een schitterend leraar. En onder zijn eerste leerlingen Jozef Vanopdenbosch, zijn latere orde- en lotgenoot, ook zijn vriend en medewerker in het RuusbroecgenootschapGa naar eind(2).
Aalst wordt een triomftijd: een humaniora waarin Nederlandse kultuur ten volle aan bod komt! Gedaan ook met vrede te nemen, in appendix op Molière of Racine, met een Vlaamse klucht, de rosse knecht met dweil en borstel. Er zijn de muziekuitvoeringen met L. Devocht! Er zijn, Rooyaards' troep achterna, de opvoeringen van Vondel: Lucifer, Jozef in Dothan. Streuvels, Verriest, Verschaeve, zijn eregasten. Simptomatisch, de engel vóórlopend, de brief van 27 Janvier 1911, van de beruchte Charles Woeste, aan de provinciaal der Jezuïeten:
‘On me signale qu'à Alost les Jésuites sont en quelque sorte à la tête du mouvement flamingant...
Je pense que l'université flamande ne sera pas admise. Mais de ce côté il conviendrait plutôt d'apaiser que d'exciter. Si tel était également votre avis, ne sensez-vous pas qu'il conviendrait à Alost la modération.’Ga naar eind(3)
En de engel... zorgt dat Pater Stracke zich kan toeleggen op de kanselwelsprekendheid en de wetenschap, in Drongen. Wel zit er ook een professoraat Nederlandse letterkunde aan vast, te Namen, één dag per week.
In die periode groeit het definitieve beeld en begrip ‘Stracke’, als Vlaming en als man van wetenschap.
Stracke houdt van zijn volk. In zijn hoge ouderdom herhaalt hij het nog in ‘Ten huize van...’: ‘omdat ik Vlaming ben. Omdat ik het verleden van mijn volk ken. Omdat ik een demokratisch mens ben.’
Wie zou, als Vlaming, in die dagen buiten het gebeuren kunnen staan. Vlaanderen verkeert in de roes van de éénheid - dat zeldzame ding - in de strijd om Gent. Er zijn uitdagingen aan de mensen van de wetenschap door een Destrée, een Pirenne. En Stracke krijgt wat armslag. Met het woord en met de pen staat hij in het verweer en in de aanval. We noteren, in 1913, zijn antwoord aan Pirenne in de brosjure: ‘Was Vlaanderen altijd tweetalig als nu’, met een proef op de som voor het ‘neen’; het nederlands jezuïetentoneel, nog anno 1668, in Frans-Vlaanderen.
En er is ook Volksslaap en -ontwaken, een andere versie op het tema van Verriest: ‘...dat volk moet wederom herleven; geen ander volk, geen nieuw volk, dàt volk.’
Er is vooral Arm Vlaanderen.
De ergernis om ‘het drinkende, zwelgende, zuipende volk van Vlaanderen, de beschaafde wereld door bekend als het zatsmerige volk’; een treurnis om het verval en de misère op sociaal, ekonomisch, kultureel en zelfs godsdienstig gebied; een aanklacht tegen het verraad van wat zich als elite beschouwt en louter lijdt aan praalen pronkzucht; een oproep aan het volk van Vlaanderen:
‘De echte adel van het leven ligt noch in het bloed, noch in het goed, maar in het gemoed.
Tussen het volk staan, maar hoger dan het volk, met het volk omgaan, maar beschaafder dan het volk; de taal spreken van het volk, maar mooier dan het volk; meevoelen met het volk, maar reiner en dieper dan het volk; dat is een Vlaming, dat is een mens van edelen huize, en een weldoener van het volk.’ (Arm Vlaanderen).
Zeker, als zijn taak ziet Stracke | |
[pagina 154]
| |
zijn volk meer geschiedenis- en taalbewust te maken. Hij wil in de eerste plaats opvoeder van zijn volk zijn. Maar hij vestigt de aandacht op de noodzaak van een gezonde infrastruktuur, ook op ekonomisch en sociaal gebied, ook op het gebied van de staat. In de orde van de aardse waarden denkt hij volkomen ‘Vlaanderen eerst’ en daarbij is hij normaal-nederlands gericht. Want de oudste sporen van het eigen-nederlandse weet hij ‘Vlaams’, oud-frankisch, te zijn, en hoofdzakelijk te liggen in gebieden die hij nu tot stervend-Vlaanderen rekent, die zich uitstrekken tot aan de Loire, en reeds van tel waren lang vóór het jaar 1000. Hij kent de geschiedenis te goed om niet blijvend daarop te hameren.
En, als hij kan, treedt hij voor het forum en gaat ermee door: ‘In de leer bij Jacob Van Maerlant’ - de voordracht te Brugge, in mei 1942 - ligt volkomen in die lijnGa naar eind(4); ook zijn toespraken na 1953: Over karakter en persoonlijkheid; Vlaanderens nood, Vlaanderens brood, Wordt Vlaanderen nog eens groot? Het is steeds weer een oproep tot het vormen van de eigen persoonlijkheid: ‘Edoch, mens- en Vlamingzijn, in Vlaanderen, zijn verknocht door het innigste verband; en worden nooit, zonder grote schade, uit elkander gerukt, of zelfs maar naast elkaar geplaatst.’ (Vlaanderens Nood. 1954).
Stracke, de Vlaming, getuigt, door woord en geschrift; hij getuigt ook door zijn aanwezig-zijn op zangfeest en bedevaart. Anno 1969 is hij nog op de Zuid-Vlaanderen-dag te Breda en te WaregemGa naar eind(5).
Hij kent, uit eigen leven, het leed om Vlaanderen. Na de eerste oorlog wordt hij, op 20 mei 1921, na een historisch proces van kwaadwilligheid, tot 3 jaar gevangenisstraf veroordeeld, (hij zou op 2 november 1922 in vrijheid komen); na 1944 voelt hij zich solidair met het leed dat velen wordt aangedaan: de gevangenen, de geëksekuteerden, de in nood verkerende vrouwen en kindere; hij is de barmhartige samaritaan, als priester en als Vlaming. De bladzijden die hij dan laat schrijvan in de kronieken van bepaalde gerechtsdienaars, zijn doorspekt met een uitdagende humor; wat blijft, in het hart en de geest van de beproefden en bedroefden uit die dagen, zijn dankbare herinneringen doordrongen van een Emmaûs-gevoel.
Zijn ‘Gebed der Vlamingen’ is velen tot troost, al is het auteurschap van Pater Stracke hen niet bekend. En dat alles vanwege Pater Stracke, ‘omdat ic vlaminc ben en blijf’. ‘Onze volkskreet, tegenover elke Staat en, met de nodige eerbied, moest het ooit gevergd worden, tegenover kerkbedienaars, onze kreet tegenover wat en wien ook, “omdat ic Vlaminc ben en blijf, stug en stijf, ziel en lijf”’. (In de leer bij J. Van Maerlant).
Dr. D. Merlevede, Gent |
|