schuilkerken in de Republiek het geval is geweest.
Voor begrafenissen was men in het begin van de zeventiende eeuw nog aangewezen op het kerkhof van de gereformeerden. Pas na het eerste kwart van dezelfde eeuw waren aan de doopsgezinden openbare plechtigheden toegestaan. Toch stonden omstreeks 1635 al verscheidene doopsgezinde families in hoog maatschappelijk aanzien, o.a. de families Stockmann, Goverts, Roosen, De Voss, De Vlieger. In de spelling van hun namen werd de meest noodzakelijke ‘verduitsing’ toegepast, o.a. om korte klinkers te kunnen weergeven.
De welvaart van de doopsgezinden bleef stijgen. In de achttiende eeuw konden zij vier predikanten en vier ‘assistenten’ volledig onderhouden. Tevens was de gemeente in aanzien: in het begin van de achttiende eeuw was de predikant Denner geliefd bij velen in Altona en in Hamburg. Zelfs andersdenkenden kwamen naar zijn preken, waarvan een grote goedheid uitstraalde.
Het stratenplan van Altona bewaart tal van herinneringen aan de godsdienstgeschiedenis van deze vrijplaats. Behalve de genoemde Große Freiheit was er een Kleine Freiheit. Verder spreken de volgende namen een duidelijke taal: Schauenburger-strasze, Mennonietenstrasze, (met huidige kerk en pastorie en de... Holländische Reihe. ‘Holländisch’ betekent hier ‘Nederlands’ en staat voor: Zuid-Nederlands. Hier (in Ottensen) vestigden zich Nederlandse immigranten op nog onbebouwd terrein. Zij pasten de rooilijn toe, als eersten in deze kontreien, waar de rooilijnverordening pas in de achttiende eeuw ontstond. Een tweede Holländische Reihe is in de laatste oorlog weggebombardeerd.
Aan de Grosze Freiheit lagen de gereformeerde, katolieke en doopsgezinde kerkgebouwen als een manifestatie van de betekens van deze straatnaam. De plattegrond van Altona vertoont opvallend veel rechte straten, en ook moet de Nederlandse bouwstijl hebben doorgewerkt, wat na de oorlog echter weinig zichtbaar is. De namenlijsten uit de zeventiende en achttiende eeuw vertonen vele namen met ‘Van’.
Sinds 13 november 1677 bezaten de mennonieten het recht op een eigen kerkhof, en in 1678 was de aanleg hiervan al voltooid. Dit oude kerkhofje is bewaard gebleven, al vraagt het om een opknapbeurt: de huidige Pastor van de tans kleine doopsgezinde gemeente wil niets liever. Maar in 1863 bevonden zich in het vorstendom Holstein nog slechts 145 mennonieten (tegen 889 gereformeerden en 1333 katolieken als dissidenten). Een bezoek aan dit kerkhofje aan de Bornkampsweg maakt mede hierdoor een diepe godsdiensthistorische indruk. Op de oude, donker geworden, liggende grafzerken staan plaatselijk bekende namen van overledenen, die hun geloof zeer ernstig hebben genomen en met het geschonken talent in hun dagelijks leven hebben gewoekerd voor hun bestaan. Vanzelfsprekend zijn het graftomben van voornamere families. Het handelshuis Van der Smisse(n) vindt men hier vertegenwoordigd. De naam Jelle Jansen komt voor: de voornaam is zeer Fries. De naam Roosen is duidelijk Vlaams. Nog op de achttiendeeeuwse grafzerken is de Nederlandse taal gebezigd voor inskripties. Zo is er een met een haag omsloten vak waarbinnen oudere platliggende grafstenen bewaard zijn. In de eerste rechts staat gegrift: Rustplaats voor Gabriel Rahusen / Zijn Vrouw - Kinderen / en verder / Van Erven tot Erven / Erfelyk / Ao 1761. Deze naam Rahusen had een goede klank te Altona. Een Reinhard Rahusen heeft later, in 1786, het kerkelijk leven van de doopsgezinden vernieuwd en verdiept. Sindsdien werd er in de gemeenten zowel een hymneboek uit Bremen gebruikt (dus met Duitse gezangen) als een Nederlands gezangboek, welk laatste bovendien omstreeks 1800 werd vernieuwd.
Als variatie op de vorige inskriptiestijl (die veel voorkomt) kan het volgende gelden: Begrafnis / voor / Gerhard de Voss / Syn Vrouw - Kinderen / en verder / Van Erven tot Erven / ervlyk / Anno 1823. Hiermee zijn we al in de negentiende eeuw gekomen met het gebruik van het Nederlands. Ook komen vrome rijmen voor. Van een in 1749 begraven predikant heet het op zijn deksteen:
Gods Woordt sprak tot syn Kerk
Op een in 1789 vernieuwde graftombe staat een symboolteken gegrift (lijkend op een huismerk), waaromheen is gebeiteld: Wat hoeft een mensch de doodt te vreesen / Die in dit Leeven is Verreesen.
Evenals uit deze inskripties blijkt uit de rekeningen in het archiefdepôt te Altona, dat het gebruik van de Nederlandse taal zich wist te handhaven. De verbindingen met het moederland, of altans met de vrije Republiek, dienden niet slechts de handelsbelangen maar tevens de kultusdienst en de kultuur van Nederlandse snit. Een rekening van ‘Koorn ofte Mout’ luidt:
Datt ik. Bovenstaande, Ende niet meer. van d. 1. Jan. tot d. 30 Junij deses Jaars. aan Koorn oft Mout om te verbrouwen opgedaan hebbe. Bekenne mit desen, na Mennonistischer Aart. by het Woort. Jaa-Altona d. 31 Dec. A. 1742. Peter de Voss.
Het gebruik van de dubbele aa in plaats van de ae (welke laatste spelling zich in Vlaanderen tot ver in de 19e eeuw heeft gehandhaafd) wijst op invloed uit de Republiek. Die invloed was begrijpelijk, omdat men moeilijk steun kon verwachten bij de Spaanse of Oostenrijkse Nederlanden. Uit de bewaard gebleven namen van predikanten blijkt, dat de godsdienstige band met zustergemeenten in de Republiek mede werd verstevigd door handhaving van de taal uit het land van herkomst. Predikant Jan Barchman kwam uit het naburige Groningen. Barend Roelofs echter was in 1650 uit het (Zeeuws-) Vlaamse Sluis beroepen. Hildebrand Harmens nam het predikambt te Altona aan vanuit de stad Kampen in het gewest Overijsel. Hinrich Teunis (1688) en Riewert Dirks (1697) kwamen van nog dichterbij, uit Friesland, evenals Romke Gosling (1670). Jan de Lanoy verliet in 1681 Leiden, en Pieter Verhelle in 1693 Haarlem voor Altona. Andere predikanten werden uit Amsterdam gehaald. Velen van hen allen waren afstammelingen van Zuid-Nederlanders, zoals aan enige namen is te merken.
Ook kwamen geloofsgenoten uit zustergemeenten op bezoek, wat vooral uit de achttiende eeuw bekend is. Voor vervolgde geloofsgenoten bestond er te Hamburg en Altona te zamen een Kas met een goed Nederlandse of ‘goed Vlaamse’ naam: ‘Fond voor buitenlandsche nooden’.
Behalve de gemeentezangen zijn ook preken, toespraken en ‘lijkzangen’ bewaard gebleven, soms verscholen in katerns of boekjes met volledig Duitse titel, als bij voorbeeld in ‘Gesammelte Denkmäler der Liebe und Achtung...’ dat in 1812 werd gedrukt na het overlijden, de plechtige begrafenis en de herdenking van een beminde predikant. Naast Duitse teksten bevat het boekje vijftig tot zestig bladzijden met Nederlandse poëzie en Nederlands proza. De verzorgdheid ervan is die van het tijdperk van de dichtgenootschappen, welke periode zich in de negentiende eeuw nog lang heeft voortgezet. Te Altona was er een goede scholing in het Nederlands, anders had men nooit het plechtige Nederlands en de verheven Parnastaal kunnen hanteren zoals in deze