de Doelen-zaal en begin april was de ruimte gereserveerd voor een Gaudeamus-manifestatie: het Internationaal Concours voor vertolkers van muziek van onze tijd. Vanwege genoemd klimaat, de nauwe samenwerking met de Rotterdamse Kunststichting en het feit dat de grote Doelenzaal een orgel bevat, verplaatste Walter Maas ‘zijn’ concours naar de energieke havenstad. Sinds '63 vond dit unieke treffen steeds in de Domstad plaats. Men pendelde dan vanwege de orgeldeelnemers met bussen heen en weer van het Gebouw voor Kunsten en Wetenschappen naar de Nicolaikerk, een onhandige zaak. Achteraf bleek, dat voor het slotkoncert geen orgel benodigd was. Maar een Poolse kandidaat was toch tot de op één na laatste ronde doorgedrongen, zodat dit onmogelijk was te voorzien. Ten slotte heeft ook eens de hoogst genoteerde deelnemer, Charles de Wolff, met orgelkomposities van onder meer Messiaen veel indruk gemaakt op de jury, bestaande uit de heren Johan van den Boogert (voorzitter), Paul Hupperts, Guillaume Landré, Ton de Leeuw en Jos Verkoeyen. Tot de finale-ronde werd toen ook een vokalist toegelaten: de tenor Jean van Ree. In volgende konkoersen kwamen de zangers er niet meer aan te pas. Het lijkt mij, dat speciaal voor deze kategorie, een jurylidmaatschap nodig is, van bijvoorbeeld Halina Lukomska. Met alle respekt: een jury van instrumentalisten begeeft zich op glad ijs...
De jury voor het konkoers in Rotterdam was samengesteld uit eerder genoemde voorzitter, de Franse trombonist René Alain (een minder geslaagde keuze dit instrument, meer voor de hand ligt een fluitist, waarnà de piano favoriet is), de Poolse violiste Wanda Wilkomirska, de Franse dirigent Konstantin Simonovich en de Italiaanse cellist Italo Gomez. In de eerste ronde legt men zuiver technische maatstaven aan, voor de beoordeling van de volgende tellen ook zaken als articiteit en mentaliteit. In tegenstelling tot enkele vorige jury's, die deze laatste elementen zeer deden gelden (waarvoor men een passage ten naaste bij gerealiseerd gaarne op de koop toe nam) pakte deze uit als één, die de goede noten zwaar deed tellen. Een Duitse fluitist en een Roemeense klarinettist werden daarvan de dupe.
Ik ben er dan ook zeker van, dat de Poolse violist, die enkele jaren geleden de derde prijs behaalde, voor de jury in Rotterdam nergens zou zijn geweest. Hij vertolkte namelijk op enerverende wijze en met zigeunerachtige intensiteit en pathos Ton de Leeuw Music for violon, maar de talrijke kwarttoonintonaties lapte hij daarbij aan zijn laars. Nou ja, iedereen luisterde ademloos toe. In zo'n geval telt voor mij vooral de reaktie van de komponist. Welnu, ook zij zijn vaak verdeeld. Ton de Leeuw bijvoorbeeld vond het aanvaardbaar. Als zaal-momentopname. Niet natuurlijk voor een plaat. Maar ik ken ook komponisten die de minste afwijking al voldoende vinden om er bij wijze van spreken hard voor weg te lopen. Boulez bijvoorbeeld. Om deze knoop door te hakken: mij lijkt het dat bepaalde partituren meer gebaat zijn bij het juiste ‘gebaar’ dan bij een foutloze voordracht. Dit geldt dan voor de stukken die moeten inkapselen en overrompelen: voordracht met óverdracht. Een groot aantal hedendaagse partituren moet echter zeker niet worden ‘opgepept’, maar winnen bij een cleane voordracht zonder meer. Dààr zou overdracht schaden. En volgens deze norm zou een jury ook te werk moeten gaan.
De eerste prijs werd behaald door Bart Berman, een eksponent uit de school van Jaap Spaanderman. Een pianist met een zeldzaam ekonomische techniek, geen beweging te veel. Zeer precies in zijn aktie, op zijn best bij razendsnel te treffen sprongen. Prachtig pedaalgebruik, nooit als kamoeflage, - glashelder dus. In de eerste Pianosonate van Boulez kwamen deze eigenschappen uitnemend tot hun recht. Het werk dateert uit 1946, uit het jaar van de grote fluitsonate, die pas meer dan tien jaar na dato tot een uitvoering kon komen. Ook de pianosonate is een hels werk, eveneens nog sterk onder de invloed van Messiaens techniek geschreven. Berman ‘interpreteerde’ niet, en dat was korrekt, want in welke kategorie deze sonate valt, is duidelijk.
Ook de tweede en derde prijswinnaars waren pianisten: de Pool Andrzej Dútkiewicz, die in de voorronde beter speelde en wiens uitvoering van Weberns Variationen leed onder een te veel aan dynamiek, in Louis Andriessens Registers (over óverdracht gesproken, als daar de mentaltieit niet wordt getroffen kun je de kompositie net zo goed op de klep van de piano uitvoeren) beging hij de fout door in de derde sektie dezelfde stijl toe te passen als in de eerste. Overigens wél een talent met een schitterend toucher. De Australiër Roger Woodward (eveneens in Warschau opgeleid) werd door menigeen hoger geklassificeerd. Hij vertolkte Peter Schats Inscripties iets te vlug en ook iets te poezelig, niet voldoende geëtst. Maar wel bijzonder plastisch, op zich zelf heel mooi van klank. Als een ouderwetse klavierleeuw viel hij aan op Prokojevs Zevende Pianosonate (meer iets voor het Koningin Elizabeth Concours), die in deze omgeving wel zeer uit de toon viel. Het tweede instrument op het slotkoncert op 6 april in de Doelen (er volgden nog koncerten in Utrecht en Bergen, de prijswinnaar zal nog met het Rotterdams Filharmonisch Orkest soliëren) was, zoals U zult begrijpen, de dwarsfluit. Fraaie prestaties werden geleverd door Abbie de Quant in Petrassi's Souffle (pronkstuk ook van Gazzelloni) voor fluit, altfluit en piccolo. Alleen Zimmermann overtreft hem met inschakeling nog van de basfluit... Fijnzinnig blies ook Michel Lefebvre (verbonden aan het symfonie-orkest van de B.R.T.). Hij koos Berio's ‘klassieke’ Sequenza I en de Leeuws Night music, lichtelijk eksotisch en dan ook gebaseerd op materiaal uit een Indiaas ballet. Geen verblindende vertolking, maar zeer precies en met distinktie.
Aan het konkoers namen ongeveer 80 musici deel uit 16 landen, dit jaar voor het eerst ook uit de Sovjet Unie. In de op één na laatste ronde bevonden zich 17 deelnemers uit 9 landen, waaronder een vijftal uit Nederland. De solisten wonnen het weer zonder moeite van de ensembles. Men kan namelijk deelnemen met een groep die maksimaal 9 personen mag bevatten. Het verwondert me eigenlijk, dat de talrijke uitstekende jonge blaaskwintetten nimmer hoge ogen gooien. Zij hebben ten slotte ook niet te kampen met het repertoire. Zo is er wel eens om die reden een vokaal ensemble uit Luxemburg de mist ingegaan.
Met de aard van de hedendaagse muziek komt eigenlijk een konkoers praktisch alleen voor klaviervirtuozen, niet overeen. Aan het festival international d'art contemporain te Royan, in '64 gesticht, is sinds enkele jaren ook een pianokonkoers verbonden, waarover Messiaen het patronage voert. Eén van de eerste talenten die zich daar manifesteerde was Michel Béroff, die overigens reeds op 9-jarige leeftijd voortreffelijke vertolkingen gaf van de Vingt Regards. Dat heeft zin. Speciaal voor de Ravel-Prokofjev-Messiaen-Boulez (dié van 1946 wel te verstaan) traditie. Wat de latere richtingen betreft, hier is het ensemblewerk beter op zijn plaats. Zou het geen aanbeveling verdienen om het Gaudeamus-konkoers open te stellen voor ófwel uitsluitend solisten ófwel uitsluitend ensembles?
Ernst Vermeulen