Modest Huys:
optimist van het luminisme.
In de galerij Leroy te Waregem had van 13 tot 26 maart 1970 een retrospektieve Modest Huys plaats.
Modest Huys (Olsene 1874 - Zulte aan de Leie 1932) wiens leertijd zich beperkt heeft tot een korte opleiding in de akademie voor Schone Kunsten te Antwerpen en tot een adviserende protektie van Emiel Claus, ging in zijn tijd door voor de optimist van het luminisme, die vooral door het licht en door de kleur was geboeid. Hij debuteerde te Kortrijk in 1902 en verwierf al vlug een vermaardheid die zich vooral in het buitenland, zelfs in Amerika manifesteerde. Het ‘Zonne-Huys’ te Zulte, waar hij de grootste tijd van zijn leven doorbracht, was een trefplaats waar verscheidene kunstenaars en vooraanstaande intellektuelen elkaar ontmoetten. Hij was bevriend met Streuvels (waarvan hij een merkwaardig portret heeft geschilderd dat in het Archief en in het Museum van het Vlaams Kultuurleven te Antwerpen te zien is), die een regelmatig bezoeker van de bijeenkomsten was. Van de Woestijne kwam er, Johan Fabricius, Kamiel Huysmans, Jozef Muls, Theo Bogaerts, Saverijs, Minne, Jef Crick en anderen kwamen bij hem aan huis, en natuurlijk ook Gaston Martens, die in de buurt woonde. Héléna Sonck, zijn echtgenote, die met kunstzin leder bewerkte en een ervaren pianiste was, trad als gastvrouw op.
Zoals Jacob Smits de schilder is van een bepaald deel van de Kempen, zo is Modest Huys de schilder van het vlas en van de Leie tussen Deinze en Kortrijk. Hij heeft het positieve leven van de ‘Golden River’ geschilderd, de dronkenschap van zijn arbeid, de stilte van zijn zondagen, de folklore van feesten, kermissen en bedevaarten. Modest Huys was geen landschapschilder in de enge betekenis van het woord, hij was de portrettist van het leven
Stijn Streuvels door Modest Huys (foto AMVC)
in en rond dat landschap, van de mensen die hij idealiseerde. Zelfs in de schilderijen van verwoeste steden en opgebroken landschappen is de illuzie van de dood zichtbaar. Toch had hij niets aan de symboliek van het landschap als dusdanig, zij was hem onvoldoende en bevredigde hem niet.
De mens, volgens hem de schoonste brok natuur, obsedeerde hem. Hij bestudeerde hem met het oog van de chirurg, hij zocht naar ziel en karakter in houding en gemeenschap.
Zijn werk is een hymne aan zijn volk, het Vlaamse volk van Streuvels en Verriest, vanuit een optimisme waaraan liefde, wars van alle sentimentaliteit, ten grondslag ligt. Een liefde, die zijn werk idealiseert en waarin hij zijn persoonlijkheid onbeperkt blootgeeft. Het werk idealiseert de kunstenaar, en omgekeerd; beiden zijn ondeelbaar. Goethe zegt ergens: ‘Het volstaat dat de kunstenaar een onderwerp uitkiest, opdat het niet meer tot de natuur zou behoren’.
Was Modest Huys een impressionist? Men laat hem te gemakkelijk voor impressionist doorgaan. Het impressionisme dat van Frankrijk naar hier overwaaide, kon het Vlaamse temperament maar matig aanspreken. Vermeylen spreekt van het ‘Vlaamse, kloeke en brede impressionisme’, dat méér was dan het weergeven van een totaalindruk waaraan de afzonderlijke vormen werden opgeofferd, een kunst waarvan Gauguin zei dat zij leeg en zonder gedachte was. Modest Huys was in zijn techniek een neo-impressionist en in zijn onderwerpen een realist, met een sterke neiging naar het symbolisme. Maar zijn temperament was te zonnig en te sterk om zich in de kleurvormeloosheid van de Franse neo-impressionisten uit te leven, zelfs het procédé van het pointillisme bevredigde hem niet: de pointes namen verschillende vormen en grootten aan. Een neiging (ook) naar het ekspressionisme was in zijn laatste doeken merkbaar. Hij was voortdurend in strijd met de vormelijke plastische waarden van kleur en volume, hij kwam dikwijls in reaktie tegen de kleurfantasmagorie.
Ieder kunstenaar kent een evolutie, naar de geest vooral, omdat niet alleen de maatschappij waarin geademd wordt, maar ook de fysiologische konditie van de kunstenaar evolueert. Het kon niet anders of de droombeelden en de spookgebaren van het Leielandschap, met zijn geheimzinnige avonden, de nauwe beweegbaarheid van zijn omgeving, de hallucinerende mistgestalten, moesten de kunstenaar obsederen. Vandaar de neiging tot een ekspressionistische vertolking in zijn laatste doeken, tot surreële vlucht.
Adriaan Magerman