door mensenkennis, lektuur en vinnige aandacht voor al wat des geestes is. Zo is zijn werk geworden tot wat het nu is. Zo kon men het bewonderen op recente tentoonstellingen te Plymouth en te Brugge (Korrekelder). Er gaat adel en rust van uit en bij alle beheersing ook een intense vibratie. De zwart-witte werken - al dan niet tekeningen - hebben de spanning, die in al deze komposities aanwezig is, als het ware nog opgevoerd. Naast de zuivere plastische kwaliteiten en daar zeer nauw mee verbonden, stellen zij tekens voorop, bepaalde elementen die geheel of fragmentair in haast alle werken terugkeren en die daar een betekenis krijgen en de waarde van een menselijke présence. Mathieu, Rothko, Capogrossi, Hartung en andere groten hebben voldoende de diepe levenskracht en levensvatbaarheid van deze schilderkunst van het teken bewezen. Bij Boel hangt deze instelling klaarblijkelijk hecht samen met de gematigde en vermenselijkte apollinische inzet van zijn kunstenaarschap, met zijn gevoel voor ordening en zuivere schikking, voor maat en regelmaat. Toch is dat werk niet droog, saai, dor of levenloos. Zelfs in de tekeningen zien wij hoe deze gestrengheid door rondingen en golven en door de oneindige schakeringen tussen zwart en wit verzacht en gemilderd wordt.
Men zou zich de vraag kunnen stellen waarom een figuur als Boel niet bij de zuivere geometrische abstrakten terecht gekomen is. De kern van het antwoord ligt juist hierin dat Boel bijzonder eerlijk en oprecht voor zijn werk staat en dat hij zijn ‘epochales Seinsverständnis’ uitspreekt met middelen die hem liggen en met een inzet die hem helemaal meetrekt. ‘Eigenlijk, zegt de kunstenaar, ben ik een schuchter man’. Hij tast naar de woorden wanneer hij, helder glimlachend vanachter zijn nerveuze sigaret, over zijn werk spreekt. Haast aarzelend duidt hij in een of ander werk een fragment aan, blijft kalm en haast begrijpend onder kritiek. Dat zit ook allemaal in zijn werk zelf, dat onaffe, die twijfel en dat zoeken: de zware vlakken, de dikke strepen en halen worden hier en daar aangevreten, aangevallen door fijnere, als het ware hakende tentakels die mede de vormenkompositie bepalen en die meteen aan het geheel iets vluchtigs, iets onafgewerkts verlenen. Is voor een kunstenaar niet een van de zwaarste problemen: weten waar hij moet ophouden? Ook door de verf, geloven wij, hangt Boel zo'n beetje tussen warm en
Wandtapijt 1969 - Ontwerp: Maurice Boel. Uitvoering: Opie Boel. 74×120 cm.
Maurice Boel: Kompozitie 1970. 61×50 cm. Olieverf op doek.
koud. Bij alle formele strengheid zijn het gewoonlijk de kleurenrijkdom en de royale mogelijkheden van een intense matièrebeheersing die hem uit het geometrisme weghalen en een houding doen aannemen die meer naar het dionysische zweemt.
Waarom is Boel met wandtapijten gaan werken? Een vraag die zich opdringt bij het beschouwen van een niet minder belangrijk gedeelte van zijn oeuvre en zijn artistieke inzet. Sinds vele jaren tekende hij ontwerpen of beter schetsen voor wandkleden; die werden dan door het wereldbekende bedrijf De Wit te Mechelen uitgevoerd. Maar wellicht wilde Boel het hele proces van het ontstaan van het wandtapijt zelf in handen hebben. In elk geval is hij nu, sinds 1966, met de hulp en de inspirerende medewerking van zijn artistiek begaafde vrouw, Opie Boel, ook zelf naar eigen ontwerpen wandkleden gaan weven. Dat hij daartoe een echt raamgetouw van eigen vinding bouwde en gebruikt, geïnspireerd op dat van de primitieve volkskunstenaars, wijst er ook al op dat de kunstenaar zich helemaal wil inzetten. ‘Als men een wandtapijt maakt, moet men wol denken’, zegt hij weer, lapidair en terzake. Het is een heel andere benadering en toch is het dezelfde kunstenaar die ook schilderijen maakt. We zien op de wandkleden motieven en details die ook in de schilderijen onderkend kunnen worden. Toch zijn ze beduidend anders van ekspressie. Ze spreken met andere woorden een heel eigen taal. De taal van wol is uiteraard al wat warmer, meer uitnodigend. Het materiaal laat zich bijzonder goed leiden en wat meer is: reliëfwerking en -uitwerking zijn volop mogelijk. Ook in sommige schilderijen en in een aantal uit 1963 daterende komposities met houtinkrustatie, ook in bewerking en beschildering van wortels en stukken boomstronk zien wij bij Boel een kennelijk verlangen om meerdimensionaal te gaan werken. Hij doet dat trouwens steeds met inzicht en smaak en het lijkt wel of hij het maken van wandkleden nu ook dankbaar aangrijpt om reliëf en reliefwerking altans ten dele te kunnen beoefenen. Met andere woorden: de wandkleden ontspringen aan een even eerlijke ader van artistiek engagement als de schilderijen, maar ze zijn van een andere discipline. Ze vertonen ook -
wellicht door de ruimere mogelijkheden van het materiaal zelf - een grote diversiteit van uitdrukking: dichte en losse partijen wisselen elkaar af, roepen een dartel en grillig spel van lijnen en vlakken op en dan zijn er vanzelfsprekend nog de kleuren die hier en daar een aksent leggen of onderstrepen.
Het oeuvre van Boel is voortdurend in beweging. Hoewel het sinds jaren een vaste waarde vormt, omdat het ernstig en eerlijk tot stand komt, zien wij er toch steeds weer andere facetten in. De artifeks is tenslotte altijd iemand die aan beschouwing en katalogisering ontsnapt. Zo'n onaantastbare homo ludens is Boel. Dat is zijn geheim en zijn rijkdom.
Fernand Bonneure
Foto's M.J. Sagaert, Oostende.