Ons Erfdeel. Jaargang 13
(1969-1970)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 58]
| |
betrekkingen van het rijnland met het westen
| |
I. De ‘Nederlanden’.Terecht heeft Huizinga er op gewezen, dat men eerst vanaf de tijd, dat er een zelfstandig Nederland bestaat, met een eigen nationaliteit en een eigen kultuur, kan spreken van een invloed van ‘Duitsland’ op de beschaving van ‘Nederland’, dat is vanaf het midden der zeventiende eeuw.
Het moet geweest zijn in de tijd, dat de schildersfamilie, waaruit Bosch is voortgekomen, uit Aken naar Brabant is overgegaan en zich in de Hertogstad heeft ‘gesettled’, dat de Kuststreken der Noordzee met hun onmiddellijk achterland langzamerhand de benaming de ‘Nederlanden’ hebben gekregen. Tegenover het kerngebied van het Duitse Rijk waren die landen van oudsher aardrijkskundig nog geen eenheid, ja zelfs een tegenstelling. Tegenover de gebieden tussen Rijn en Maas en de noord-oostelijke strook waren ze echter kultureel géén tegenstelling. Met Rijnland en Westfalen voelden ze zich op het kulturele vlak één zodat HuizingaGa naar eind(5) terecht kon stellen, dat heel het Sassische gebied door taal en ekonomie meer verwant was met het Oosten dan het Westen. Zelfs de po- | |
[pagina 59]
| |
litiek van de Bourgondiërs heeft ons bij hun streven naar eenheid niet de naam ‘Nederlanders’ kunnen geven: we waren ‘bourgondiërs’, naar de dynestie, maar bovenal naar ons hertogdom ‘Brabanders’ of ‘Geldersen’, welke laatsten zich zelfs met voorbeeldige standvastigheid lange tijd wisten te weren tegenover het ‘gelijkschakelingsproces van de XVe eeuw... In het grote geheel waren we ‘Duitsers’... en was de Akense familie, waaruit ‘Bosch’ voortkwam een ‘Duitse’ familie. Door geboorte werd hij zelf een ‘Brabander’ en vervolgens een Bossche poorter, een ‘Bosschenaar’.
Het is immers duidelijk, dat het Bourgondische rijk der XVe eeuw geografisch voor een groot deel aansloot bij het ‘Duitse Rijk’. Het hertogdom Bourgondië met Picardië, Artesië en Vlaanderen met de Schelde stond onder Franse, - Franche-Comté, Lotharingen, Luxemburg, Henegouwen en Namen langs de Maas, Brabant en Gelderland, met het Prins-Bisdom Luik daarmiddenin, alsmede Holland en Zeeland stonden onder Duitse kultuurinvloed. Als ‘Bourgondische kreits’ vormde het een deel van het Groot Duitse Rijk.
Het paalde daarmede in het oosten aan de Westfaalse en de Keurrijnse Kreits, terwijl het in het zuiden de Opperrijnse Kreits met de Rijn als begrenzing had. In het Westen werd het Bourgondische gebied begrensd door Frankrijk met Parijs als geestelijk middelpunt.
Aldus kunnen we inderdaad met Van der MeerGa naar eind(6) zeggen, dat heel de Westerse geesteswereld van de XVe eeuw voor het gebied boven de Alpen beheerst wordt door de kultuurhaard der Bourgondische landen in ‘Herfsttij’. Maar ook, dat dit kultuurgebied de beinvloeding ondergaat van het oostelijk gelegen ‘Duitse’ gebied m.n. van Rijnland en Westfalen speciaal voor wat Gelderland en Oost Noord-Brabant betreft. Er was nog geen sprake van een nationale begrenzing, en de geografische begrenzingen die we nu nonchalant aanleggen, verhinderen niet het dooreenvloeien van kulturen met diverse kompleksen.
Geen wonder dan ook, dat Pieter Geyl tot driemaal toe de kunsthistorici tot de orde heeft moeten roepen in hun vaak onhistorische beschouwing over kunstenaars en hun werken in de XVe en XVIe eeuw. Eerst in zijn artikel over de Kunsthistorie onder de ban van de moderne staat (1930), vervolgens in Heeft het zin van een Noord-Nederlandse school van Primitieven te spreken (1936) en tenslotte in zijn artikel De hardleersheid der (of van sommige) kunsthistorici (1959), alle opgenomen in zijn Aulaboekje (nr. 40) Noord en Zuid. Eenheid en tweeheid in de Lage Landen (Utrecht) 1960.
Daarnaast heeft de Kleefse archivaris Fr. Gorissen reeds in zijn in 1954 verschenen studie over Jan Maelwael und die Brüder Limburg in het tijdschrift Gelre (blz. 153 vgg.) verzet aangetekend tegen Hoogewerffs opvatting van een Noord-Nederlandse schilderschool en gewezen op het ‘Raum’, dat in het westen over de Maas, in het Oosten over de Rijn zich uitstrekt en waarvan de steden Keulen, 's-Hertogenbosch en Utrecht de zuid- en westgrens vormen. In het noorden is de Zuiderzee de grens, in het oosten zijn het de boschen heidevelden tegenover Westfalen, die het gebied begrenzen met de steden Wesel, Zutfen, Deventer en Zwolle. In 1965 heeft Gorissen zich opnieuw verzet tegen een onhistorisch schema op basis van de politieke indeling, meer speciaal met betrekking tot de beeldhouwkunst, in zijn studie over de Meester van Varsseveld. Hij kon hierbij een spreidingsgebied voor zijn meester blootleggen, dat van de Peel tot aan de uitmonding van de Gelderse Yssel loopt en dat in de lengte door de huidige Duits-Nederlandse grens doorsneden wordt.
Hoe gevaarlijk het is bestuurlijke en kulturele gebieden te laten samenvallen, alsof zij een gesloten eenheid vormen, kwam ook om de hoek, toen Post in zjin Kerkgeschiedenis van Nederland in de Middeleeuwen (I. blz. 248) de ‘Limburgse sermoenen’ een ‘Noord-Nederlandse verzameling’ noemde. Alsof de verwantschap tussen de afzonderlijke gebieden van de ‘noordelijke Nederlanden’ onderling groter zou zijn geweest dan die met de aansluitende gebieden in onze buurlanden, m.n. met het Rijnland en Westfalen! Maria-klacht met Sint-Anna ca. 1500 Nederrijns.
Sterfbed van Maria c. 1536, Douvermann.
| |
[pagina 60]
| |
Tenslotte heeft ook Timmers voor zijn beeldhouwer Jan van Steffeswert duidelijk gemaakt, dat zijn werken niet alleen aan de linker en rechter Maasoever verspreiding vonden, maar ook vanuit het omsloten eilandgebied van Stevensweert in het Limburgse, Akense en Gulikse gebied bewonderaars vonden. | |
II. ‘Oost’- en ‘West’-land.Naast het bewustzijn, dat men Brabander en Limburger was, bestond er ook een min of meer bewust zich aansluiten bij wat ‘Oostlands=Duits’ was. Voor zover men zich verwant voelde met de Hollander, de Zeeuw en de Vlaming was men in Brabant ‘Diets’ en stond men tegenover een noord-oostelijke groep, die zich schaarde om Gelre, dat tot laat in de 15de eeuw meer ‘Duits’ georiënteerd was. Het is daarom kenmerkend, dat de Bourgondische geschiedschrijver Chastelain (†1475) juist de Utrechters en de Geldersen ‘Allemans’ noemt. Vooral Gelderland en de noord-oostelijke gewesten stonden in het bijzonder met de aangrenzende ‘Duitse’ streken in intensief en veelsoortig verkeer. Kerkelijk behoorde het onder het aartsbisdom Keulen, zogoed als ook Brabant, in het Luikse diocees, en de bisdommen Munster en Osnabrück, die aan het Oversticht en Neder-Gelder paalden. Wat taal, ekonomie en het godsdienstig m.n. het kloosterlijk leven betreft, was het noorden van Brabant met 's-Hertogenbosch als centrum sterk verbonden met het Gelders-Kleefse gebied en het Rijnland tot in Keulen. | |
1. Taal.Zo kwam MichelsGa naar eind(7) in 1952 tot de vaststelling dat het middelnoord-brabants, voorzover het blijkt uit stukken betreffende de bestuurlijke en ekonomische geschiedenis van 's-Hertogenbosch ‘georiënteerd’ was, d.w.z. van ‘Oostland’ beïnvloed was. Hoe tot in de negentiende eeuw het Nederlands nog de gangbare taal in het Kleefse bleef, heeft Terpstra vóór Kempen al uiteengezetGa naar eind(8).
Hoe vanzelfsprekend het voor de vroegzestiende eeuwse Nederlander was om onder ‘duits’ (= diets’) ‘Nederlands’ te verstaan, blijkt overigens uit de uitgave van Die Evangelien ons heeren Jesu Christi inder DUYTSCHER sprake getranslateert, die in 1523 te Amsterdam door Doen Pietersen in Enghelenburgh werden gedruktGa naar eind(8a) en de vertaling van een ‘libellus quidam Germanicus’ of een ‘Germanicus codex’, waarmede Jacob Roecx' Den Wyngaert der sielen bedoeld werd, dat door de Keulse kartuizer Laurentius Surius ‘ex idiomate germanico’ in het Latijn werd vertaaldGa naar eind(8b) en onder de titel Exercitia D. Joannis Thauleri piisima super vita et passione Salvatoris nostri Jesu Christi in 1548 te Keulen verscheenGa naar eind(8c). Dat bleek overigens al in 1493 toen Dirk Baegert op zijn ‘Gerichtsbild’ in het Raadhuis te Wesel op de banderollen de volgende tekst aanbracht:
Siet hier, beschüt wael, wat gy duit. Svert niet valselick um tytlick guet, Want got die herr, die weit dat wael. Int leste gericht he u ordellen saelGa naar eind(9).
En op de grafsteen van Israhel van Meckenem in de St.-Georgiuskerk te Bocholt kon men lezen:
In den iaer unses heeren XVc ende iij up sinte mertyns avent starf de erber meister Israhel van mecknem. syne siele roste in vrede.Ga naar eind(10)
Tenslotte wijzen we nog op een verklaring van het Hooglied in een middel-Oostnederlands dialekt, dat in het Birgitinessenklooster van Marienbaum tussen Xanten en Kalkar c. 1485 schijnt te zijn samengesteld en langs de Kruisheren van Venlo bij de Trappisten in Westmalle is beland.Ga naar eind(11) | |
2. Ekonomie.Op het ekonomische vlak heeft L. PirenneGa naar eind(12) in zijn studie over Koopmansgeest te 's-Hertogenbosch in de XVe en XVIe eeuw, speciaal voor Den Bosch de handelsbetrekkingen met onze Oosterburen nagegaan. Men hechte overigens niet te veel waarde aan de door de Bossche schepenen in 1500 gebruikte plichtplegingen ten overstaan van de burgemeesters en Raden van Lübeck, waarmee men handel dreef, als men sprak van ‘onsen bysonderen gueden frunden’Ga naar eind(13). Feit is inDom van Keulen.
| |
[pagina 61]
| |
ieder geval dat men destijds met Lübeck in nauwe betrekkingen stond en dat de textielgoederen sinds jaren over de Rijn langs Keulen naar Opper-Duitsland en Italië werden vervoerd, of over land langs Hamburg en Lübeck naar het Oostzeegebied gingenGa naar eind(14).
We zullen verder zien met welke steden en op welke gebieden vooral in het meest naburige ‘oostland’ Den Bosch relaties onderhield.
Voor de wederzijdse zakelijke betrekkingen is het al interessant op te merken, dat Gerard Leempt vanuit Nijmegen zijn drukkerij naar Den Bosch overbracht en er in 1484 het Boeck van Tondalus' vysioen in het licht gaf, dat men wel met Jeroen Bosch in betrekking brengtGa naar eind(15). In de jaren 1490-95 geeft Richard Paffraet te Deventer een Brevarium Monasteriense uitGa naar eind(16), dus een Brevier voor Munster, terwijl anderzijds de drukker Koenraad van Westfalen of van Paderborn alreeds in 1473 te Leuven werkzaam isGa naar eind(17). Jan van Westfalen volgde in 1474Ga naar eind(18). Daarnaast weten we, dat de uit 's-Hertogenbosch geboortige drukker Johan de Bel in 1481-82 te Keulen werkteGa naar eind(19). Ook de lettersoort van Der zylen troest door Pieter Werrencoren te St.-Maartensdijk op Tholen in 1478 uitgegeven, is ‘Keuls’ gekleurdGa naar eind(20). Dat de Antwerpse drukker Willem Vorsterman c. 1531 bij de uitgave van zijn ‘Dit sijn die wonderlijcke oorloghen van den doorluchtigen hoochgheboren Prince, Keyser Maximiliaen’... gebruik maakte van de prenten/blokken uit de Theuerdank, in 1517 te Neurenberg uitgegeven met medewerking van Hans Burgkmair, leerling van Schongauer, zegt ons ook alweer iets over de ‘Oostlandse’ betrekkingen met BrabantGa naar eind(21). KruitwagenGa naar eind(22) heeft er ook op gewezen dat er tussen 1480 en 1490 een Keuls-Nederlandse kombinatie bestond van drukkers en uitgevers te Keulen, waaruit twee Middelduitse Bijbels omtrent 1478(?) voortkomen. Daarbij werd van onze Nederlandse Bijbel van 1477, te Delft verschenen, gebruik gemaakt. Ze konden dan ook door hun Nederduits of Nedersaksisch dialekt langs heel de oostelijke grens verstaan worden en kregen daar een afzetgebied. | |
3. Kloosters.De betrekkingen van het Rijnland met het noorden van het hertogdom Brabant blijken niet het minst door wederzijdse stichtingen van kloosters. Zo kwamen de Cisterciënsers van Mariëncroon te Heusden, over de oude Maas, en daardoor nog juist behorend tot het graafschap Holland en het Utrechtse diocees, in 1384 vanuit Kamp, tussen Gelder en RheinbergGa naar eind(23) en stichtten vandaaruit in 1439 een ander Cisterciënserklooster Mariëndonk te Oud-Heusden-ElshoutGa naar eind(24), dat nog juist tot het hertogdom Brabant en daardoor tot het Luikse diocees behoorde. Nog in 1513 zijn er betrekkingen van de kloosters Kamp en Mariëncroon met de stad 's-HertogenboschGa naar eind(25). Verschillende oversten van deze huizen kwamen uit Kalkar, Goch, Rheinberg en andere Nederrijnse plaatsen. Hetzelfde kan men zeggen van de Broeders des Gemenen Levens, die in Wesel (1436) en Emmerik (1467) een huis hadden, en van hun vrouwelijke tak, die zich in Kalkar (1413), Emmerik (1419) en Wesel (1429) had gevestigd. Blijkens het Bosch' protocol waren er in de jaren 1485-97 betrekkingen met de Augustijnerkoorheren van Gnadenthal bij KleefGa naar eind(26) en het Augustinessenklooster Berg Sion te Kleef waarvan de relaties tot 1474 teruggaan. Ook het huis van de Broeders van het Gemene Leven of het St.-Gregoriushuis op het einde van de Hinthamerstraat te 's-Hertogenbosch tegenover het Clarissenklooster, vanuit Zwolle in 1424 gesticht, kreeg als eerste rektor een Gerhard van KalkarGa naar eind(27). In 1456 zien we er als rektor een frater Johannes van KalkarGa naar eind(28), en ook in 1468 treffen we er een Kalkarse frater. Anderzijds kwamen ook Brabantse religieuzen naar het Rijnland, zoals blijkt uit de stichting van het Birgittijnen/Birgitinessenklooster te Mariënbaum tussen Kalkar en Xanten, vanuit Coudewater (Rosmalen). Ter bevestiging van de wederzijdse invloed in taal en gebruiken nog in de 18de eeuw, geldt hier de uitgave van een Historie van Marien-Boom, door de Birgittijn Guillielmus van Gherwen, in 1711 te Emmerik verschenen ‘Voor Flor. Abbema, Boekverkoper in de Franse Bybel. En menViktorkerk te Xanten.
Viktorkerk te Xanten (inwendig).
| |
[pagina 62]
| |
De Aanbidding der Koningen door Joost van Kalkar.
vintse te Koop tot Marien-Boom’Ga naar eind(29). Voor de geschiedenis van dit konvent doet Pater Van Gherwen een beroep op ons gelovig hart met te stellen: ‘Het is eene wondere saecke, dat Godt passeert de vermaerde Stadt Cleve, de Stadt Xanten, Calcar, Sonsbeeck, ende andere treffelyke Steden en Plaetsen, alwaer seer magnifycke ende kostelyke Kercken, goude ende silvere seer konstelyck gesneden oft geschilderde Beelden, toegeeygent aen de glorieuse Maget Maria, gevonden worden, ende nochtans syne Goddelycke jonste daer niet en betoont. Maer dat hy verkosen heeft eene verlatenen boschachtige | |
[pagina 63]
| |
Marktplein van Kalkar, naar een schilderij van Joost van Kalkar.
plaetse onder de Parochie van Vienen, by de Riviere den Ryn gelegen een slegt Dorpken...’Ga naar eind(30).
Naar de opvatting van de tijd wordt aldus de stichting van dit klooster door Maria van Bourgondië († 1463), zuster van Philips de Goede, echtgenoot van Adolf van Kleef († 1448), ingeleidGa naar eind(31). Men realisere zich hoe alreeds in 1285 Franciskanen in Kleef en enkele jaren later Dominikanen in Wesel een nederzetting hadden, en dezen op hun beurt weer relaties onderhielden met hun konfraters in Den Bosch (Franciskanen 1228; Dominikanen 1296) en Nijmegen, waar sedert 1293 ook Dominikanen warenGa naar eind(32). Het was de Kleefse hertoginweduwe die deze laatsten in het jaar 1456 ook in Kalkar bracht. De stichting van Birgitta in Mariënbaum vanuit haar klooster Mariënwater=Coudewater te Rosmalen bij 's-Hertogenbosch gaat terug op het jaar 1460.
In 1459 verleende de aartsbisschop van Keulen aan de hertogin van Kleef tolvrijheid voor een lading leien, die gekocht waren voor de bouw van het klooster MariënbaumGa naar eind(33). Als eerste overste fungeerde Zr. Elisabeth Bax, die in 1458 te Coudewater was ingetreden en daar ook in 1489 zal stervenGa naar eind(34). Als biechtvader zien we Jan van Tienen genoteerd, die in 1481 prior in Coudewater wordt en daar in 1484 sterftGa naar eind(35). In 1463 wordt Elisabeth Bax als overste opgevolgd door Zr. Huberta van Lieshout en Jan van Tienen door Br. Barthold van Delft. Vanaf 1473 tot in het jaar 1485 zien we in het Bosch' protocol meermalen betrekkingen vermeld met MariënbaumGa naar eind(36).
In Mariënbaum berustte destijds nog de memorietafel van Lambert en Emerantiana Snoey, thans in het Centraal Museum te Utrecht. Ze komt uit een Wesels atelier en houdt verband met Jan Baegert en Barthel BruynGa naar eind(37). Zo goed als Coudewater schijnt ook Mariënbaum geïnteresseerd te zijn geweest in datgene wat we nu ‘cultuurgoederen’ plegen te noemen. We wezen boven reeds op een middel-oostnederlandse Verklaring van het Hooglied uit Mariënbaum. Rond 1490 moet daar ook een brevier ontstaan zijn, thans op het handschriftenkabinet te Brussel, dat | |
[pagina 64]
| |
daarvoor in 1962 te Londen was aangekochtGa naar eind(38)! Een incunabel van het Speculum humanae salvationis uit Mariënbaum afkomstig, berust in het Museum Meermanno-Westrenianum te 's-GravenhageGa naar eind(39). Dat ook Coudewater profiteerde van de betrekkingen met haar dochterklooster moge tenslotte blijken uit de Gelderse beeldenschat, die thans in het Rijksmuseum kan worden bewonderdGa naar eind(40). Een schamel restant van de Gelders-Kleefse kunstschatten kan men ook nu nog zien in het Birgittinessenklooster Maria Refugie te Uden, waarheen de Rosmalense Zusters in het begin der 18de eeuw de wijk moesten nemen. | |
III. Band met enkele steden.Allerlei betrekkingen bestonden er vanuit de stad 's-Hertogenbosch met bewoners van het Land van Kleef, en heel het Rijnland tot aan Keulen toe. Het zijn vooral echter de steden Kleef, Xanten, Kalkar, Keulen en Wesel, die men in de vijftiende eeuw herhaaldelijk tegenkomt in het Bosch' protocol voor zover het burgerlijke, en in de Broederschapsrekeningen, voor zover het de Onze-Lieve-Vrouwe-Broederschap en haar verering betreft. | |
1. Kleef.Het Bosch' protocol vermeldt sedert 1454 herhaaldelijk poorters uit Kleef. Ze zijn er als kooplieden, zoals een Jan van Bruessel (1492-93, fol. 173v; 1493-94, fol. 218), als ambachtsmannen zoals Henrick van Cuytthem, timmerman van Kleef (1480-81), die in 1475-76 een huis heeft in Den Bosch (fol. 239v), en een Jan Laauvoet, ‘borger tot Cleve’, die als goudsmid een zilveren ciborie moet maken voor de kerk te Berlicum (1493-94, fol. 132). Uit de Broederschapsrekeningen weten we, dat Vrouwe Mechtild van Broechuysen, priorin van het Norbertinessenstift te Bedburg in het Land van Kleef lid was van de Broederschap en ‘ante obitum’ reeds in 1460-61 haar ‘doodschuld’ betaaldeGa naar eind(41). Bij gelegenheid van de vijfde vergadering in het rekeningjaar 1478-79, toen men de zwanenmaaltijd hield bij Mr. Martens van Rode was behalve de ‘Heer van Egmond’ (Floris van Egmond († 1539) graaf van Buren en Leerdam, heer van IJsselstein, Maartensdijk enz.), ook de Raad van Kleef aanwezig als een soort erkenning omdat hij geen tol had geheven voor de doorvoer van stenen (Rek. Br. 1478-79, fol. 31v; en fol. 12 en 12v). In genoemde jaarrekening staan ook nieuwe leden voor de Broederschap vermeld uit Grieth (boven Kalkar) en Orsoy aan de Rijn. In 1484-85 (Rek., fol. 311) had men ook in Kleef en Emmerik provisoren of zelateurs, die de verplichte gelden voor het lidmaatschap ophaalden. Toen werd ook de doodschuld ontvangen (fol. 300) van Godefridus Frederiks Heymericx, pastoor van Kleef. In 1491-92 was een Willem Nagel provisor te Wesel en Emmerik, en een Jan van Leeuwen in Kleef, Rees en Kalkar (fol. 219v). In 1504-05 (fol. 269) werd Gerard vander Hellen, die blijkbaar als ‘scatbode’ of thesaurier fungeerde van Den Bosch naar Keulen, Kleef, Kalkar en Emmerik gezonden om de inschrijf- en doodschuldgelden in ontvangst te nemen. In 1506-07 betaalde ‘tcloester tot Cleve’ aan de stad Den Bosch 40 stuivers in de ‘gemeyne Settinghe’ (G.A. Rek. B. 16, fol. 14; 1508-09, B. 18, fol. 15), en schonk de stad op maandag na Bamis (= 1 oktober) twaalf ‘statkannen wyns’ aan de Heer en de Raad van Kleef (t.z.pl., fol. 189). Vermelden we nog dat in 1511-12 (fol. 290v) Margaretha van Kleef 11 gulden en 10 stuivers kreeg om namens de Broederschap naar Kleef, Emmerik, Wesel en Kalkar te gaan om de schulden, die men nog aan de provisoren moest uitbetalen, te voldoen. Door de provisor van Kleef, Emmerik en Kalkar werden in genoemd jaar ook een paar messen van Bosche makelij gezonden en aan die van Wesel een ‘paer fraters messen’. Eindelijk om de betrekkingen met Kleef af te sluiten, is het vermeldenswaard, dat in 1517-18 (fol. 201v) Jouffrouw Anna, dochter van de hertog van Kleef in de Broederschap werd ingeschreven. | |
2. Xanten.Vanouds waren er betrekkingen van de stad Xanten met het westen. Immers vanaf het jaar 1406 had Meester Gisbert Schairt († 1452) uit Zaltbommel de leiding
Kroning van Maria door Schongauer.
| |
[pagina 65]
| |
bij de bouw van de dom te Xanten. Waarschijnlijk heeft hij tijdens dit eerste verblijf daar zijn vrouw Hilla Kye leren kennen, want het was een Xantens meisje. Ook werkte Gisbert te Wesel en Kranenburg, vooral aan de Stevenskerk te NijmegenGa naar eind(42). In de Bossche Broederschapsrekening van 1437-38 (fol. 74v) is er al sprake van een ‘Meester Arnt boden van Zanthen’, voor wie de doodschuld betaald werd. De grote aflaat van Paus Sixtus IV in 1487 aan de kerk van Xanten verleend voor herstel van de kerk en ‘pro tuitione fidei’, werd in Den Bosch bij Gerard Leempt gedruktGa naar eind(43). De mysterieuze kopergieter en beeldhouwer Aert van Tricht (Maastricht), die in 1492 voor de Bossche St.-Jan de doopvont leverde, werkte in 1501 ook te Xanten aan het doksaalGa naar eind(44). Het Bosch protocol vermeldt in 1475-76 een ‘heer Dirck Nuyenhuyss, canonick tot Zanten’’ (fol. 266v) en Magister Henrick Raescop, canonick tot Zanten ende persoen tot Erpe’ (fol. 266)Ga naar eind(45). In de jaren 1481-87 is er sprake van de verkoop van een huis van Jan Keyen van Dynslaken in Xanten ‘in de Schernstrate tot die Staken’, welker zaak aan een Bossche secretaris ter afdoening wordt opgedragen. | |
3. Kalkar.Ook met Kalkar waren er relaties. Men zie daarvoor slechts het Bosch' protocol voor de jaren 1477-78 (fol. 320), 1481-82 (fol. 220v) en 1482-83 (fol. 252), waar sprake is van een Kalkars priester Herman Schrijvers, een Godscalck Gerong Henrixs en Jan Dircx van Kalkar. De Broederschapsrekening van 1473-74 (fol. 106-106v) noteert, dat er inwoners van deze stad in de Broederschap werden ingeschreven. Toch valt het op, dat er uit deze stad veel minder zijn dan uit andere Nederrijnse steden. Waarschijnlijk ligt de reden in het feit dat Kalkar zelf sedert 1348 een Onze-Lieve-Vrouwe-Broederschap had. Het is overigens bekend dat vanuit deze stad met zijn beeldhouwersatelier waarin misschien de Meester van VarsseveldGa naar eind(46) thuis hoort, talloze skulptures in het noorden van Limburg en in Oost-Brabant, in het Gelderse, ook in de Bommelerwaard, werden ingevoerd. Het bekende kruisbeeld uit Neerbosch is afkomstig uit het Dominikanenklooster van KalkarGa naar eind(47). De heilige Bisschop uit de St.-Martinuskerk te Oud-Zevenaar, thans in het aartsbisschoppelijk museum te Utrecht, en zoveel andere beeldhouwwerken uit het Gelders-Kleefse gebied, dragen sporen van verwantschapGa naar eind(48). Ook de Sint-Lucia in de parochiekerk te Ravenstein uit het einde der 15de eeuw is van Kalkarse makelijGa naar eind(49). Gezien de betrekkingen van het Land van Ravenstein met het geslacht van Salm en vooral met de hertogen van KleefGa naar eind(50) zal men bij nader onderzoek in heel dat gebied, zo goed als in het Land van Cuijk, o.m. te St.-AgathaGa naar eind(51) nogal wat Gelders-Kleefs, speciaal Kalkars beeldhouwwerk vinden. Ook de beelden uit Coudewater afkomstig, thans in het Rijksmuseum, en wat er nog van rest in de Birgittinessenabdij Maria Refugie te Uden moeten met het Kleefse gebied in verband worden gebracht. Zo goed als uit Brabant, met name uit de stad 's-Hertogenbosch, trokken ook uit het Rijnland pelgrims naar het H. Land, soms als boete voor straf, die men ingelopen had. De graven en hertogen van Gelder en Kleef bleven hierin niet achter, zoals in 1450-51 toen Hertog Jan met de ridderschap erheentrok. Voor de stad 's-Hertogenbosch weten we, dat een Dirck die Bever in 1481-82 en 1486-87 naar het H. Graf wil vertrekken. Ook Willem Claess. van Berkell (1464-65, 1466-67) deed een bedevaart ‘ten heyligen grave’, evenals Lodewijck Buys in 1499-1500. Al in 1446-47 wilde Iwan die Mol, hoogschout in Den Bosch erheen trekken. Daniel Gerits volgde in 1491-92. Tenslotte vinden we vermeld: Gerit van Achel (1460-61), Jan Ghijsselen (1459-60, 1461-63, 1463-64), Willem Henrix van Kylsdonk (1469-70), Dirck Meeuss. van Meerlaer (1488-89), Dirck Peterss. Pels (1488-89) en Gerit Willemss van Wijck (1489-90). De herinnering aan de bezoeken aan het H. Land en het H. Graf leeft voort in de diverse kruiswegen in onze gebiedenGa naar eind(52), waarvan men nog een prachtig staal van het begin der 16de eeuw, uit Aalten afkomstig, kan zien inKerk van Emmerik.
| |
[pagina 66]
| |
het aartsbisschoppelijk museum. Aan de buitenkant van Wesel en Emmerik waren ‘Kruiswegen’ geprojekteerd. In Nijmegen stond niet ver van de Molentoren een kapelletje ‘aen de soeven cruicen’, zoals ook in Wageningen een kruisweg hing ‘Ten heyligen Cruys’. Niet zelden kon men daarbij de ‘Christus op de Koude steen’ vereren, zoals te Sonsbeek, Kalkar en Kranenburg, maar ook te Wageningen, Zevenaar en Azewijn. We wijzen tenslotte nog op de zgn. ‘Grafchristus’ van de Kalkarse Meester Arnt, die ook te Zwolle werkte. Hij werd op het laatst van 1487 voltooidGa naar eind(53). Men vergelijke daarbij een Grafchristus uit het Birgitinessenklooster Coudewater, thans te Uden, die uit het zelfde milieu moet zijn. | |
4. Keulen.Vooral met Keulen heeft de stad 's-Hertogenbosch en speciaal de Broederschap relaties gehad. Alreeds in de eerste jaren van het bestaan van de Broederschap werd er te Keulen een nieuwe kelk besteld en in 1361 afgehaald. Er werden 6 stuivers uitbetaald voor het brengenGa naar eind(54). Wie de maker ervan was wordt niet vermeld. We weten dat Keulen al in 1345 en 1348 een zilversmid leverde aan Nijmegen, waar in 1450 ook een Goessen van Kleef werkzaam blijktGa naar eind(55). Ook is het bekend, dat ‘Henric die Borchgraeve goutsmet bourger tzo Coelen’ een ciborie maakte voor de St.-Janskerk te 's-Hertogenbosch (Bosch' prot. 1483-84, fol. 104v).
Voor de studenten die vanuit Den Bosch in Keulen gingen studeren, kan men de matrikels der Universiteit, die vanaf 1389 gepubliceerd zijn, gevoegelijk naslaan. Interessant is het op te merken, dat er in 1465 een Johannes Smeken de Busco, dus uit Den Bosch, uit het Luikse diocees, in de artes studeerdeGa naar eind(56). Of we hierin Jan Smeken, de dichter van ‘Tspel vanden Heiligen Sacramente vander Nyeuwervaert’ en/of de Brusselse stadsdichter moeten zien, staat te bezienGa naar eind(57).
In het Bosch' protocol vindt men de volgende Bossche studenten die te Keulen studeerden: Jan Henrick Jan Oems zoon (1491-92, fol. 309) en Jan zoon van Thomas Dirck Jan Peters (ibidem, fol. 137v). Ook is in het Bosch' protocol herhaaldelijk sprake van de Keulse Kruisheren, de Kartuizers van St.-Barbara en de Dominikanen. Keulse poorters blijken rond het jaar 1480 zaken te doen met de Bossche looiers, of troffen regelingen met betrekking tot eigendommen die men in de Hertogstad bezat. In dit verband is er sprake van een Godscalck van Ghilze, poorter van Keulen (1480-87), een Jan Claess. van Conincksteyn (1479-98) en een Geerlach van Nyel, klerikus van Keulen, die als notaris optreedt in 1463 (1485-86, fol. 420v). De band blijkt ook uit het feit dat Bossche burgers naar Keulen ter bedevaart gingen ‘inden doeme voer die heilige drie coningen’ (1482-83, fol. 176)Ga naar eind(58). Herhaaldelijk is er sprake van betrekkingen met kerkelijke bedienaars te Keulen, zoals de officiaal van Keulen Mr. Wauter Back, de deken van de Apostelenkerk Mr. Wennemar van Wachtendonck, de scholastikus van St.-Gereonskerk Mr. Jan van Spull uit Hilvarenbeek, en van kanunnik Engelbert vanden Spijker, en de deken van St.-Severin Jan Krijs. In de Broederschapsrekeningen van Den Bosch komen herhaaldelijk en betrekkelijk veel inschrijvingen uit de stad Keulen. Zo vinden we er in 1460-61 (fol. 175v-176) enkele tientallen; in 1462-63 (fol. 211v) elf o.m. Meester Jan Roelands vicarius ad Virgines (St.-Ursula), Meester Hermannus Herwen de Zutphania (tweemaal genoemd!) en verder een heer Jan Dulken canonicus ad Virgines; tenslotte een Illustrissima Domicella de Darnoede (?) canonica ad Virgines; in 1464-65 wordt naast meerdere anderen uit Keulen ook een Arnoldus de Sancto Vico, baccalaureus in theologia vermeld (fol. 246). Uit Keulen kwam ook het zilveren beeld van de patroon van de Bossche St.-Jan, dat naar de kroniekschrijver Cuperinus ons meedeeltGa naar eind(59), in 1495 in een wijnvat van Keulen naar Den Bosch werd vervoerd, opdat ‘straetroovers en snaphanen’ er geen weet van zouden hebben. Het werd in de grote processie door de stad gedragen. In dit verband is het eindelijk interressant te vernemen,Raadnuis van Wesel.
| |
[pagina 67]
| |
dat de Bossche stadsregering voor het smeden van een kanon in de jaren 1509-10 een beroep zou doen op een Keulse smidGa naar eind(60) met wie men later daarover in proces kwam. | |
5. Wesel.Voor de stad Wesel is het bekend, dat de beroemde anatoom Andreas Vesalius, zoals zijn naam al zegt, van Weselse origine is. Zijn overgrootvader Johan Witinch uit Wesel, staat in 1429 aan de Leuvense Universiteit geïmatriculeerd als ‘Johannes de Vesalia, doctor in medicinis’ en bracht daardoor later ook relaties tussen Wesel en Leuven te weegGa naar eind(60a). In mindere mate dan andere Rijnlandse steden waren de betrekkingen van deze stad met 's-Hertogenbosch. Toch zien we sedert 1443-44 meermalen poorters uit Wesel in het Bosch' protocol vernoemd, zoals Gerit Bolant (1443-44), en vooral de lakenverwer Aert van den Brink, die in de jaren 1473-82 te Den Bosch zaken deed. Ook een Herman Janss. van den Brink staat in 1476-77 vermeld. In de jaren 1450-51 wordt een Gerit Greve vernoemd en in 1481-82 Peter van Dinslaken. Een Wijnand van Waelwijck, wijntapper ‘diemen heyt die Coelner, bourger oft innegeseten van de stad Wesel’ komt in 1480-81 voor (fol. 250). Met heer Jan van Oekel, priester en deken in Wesel waren er in 1485-86 (fol. 140v) relaties. Enkele jaren daarna zien we dat een burger van deze Rijnstad Herman Luchtemeker voor 19 Rijnlandse guldens van een Bosschenaar een paard kocht. Maar vooral de goudsmid Aert van Rees deed vanaf 1473 tot in het jaar 1494 zaken in Den Bosch. In laatstgenoemd jaar liet hij zijn goederen in Wesel overschrijven op zijn schoonbroer Benedictus van Aldenberch, geheten Bitter Aldenberch van Nederwesel (fol. 24v). Daar de kartuizer Broeder Arnt vanden Hove, uit de Kartuizerij ‘Insula Regine Celi’, op het Grave-Insel bij Wesel (1471-72, fol. 25v-27v, 28, 89) meermalen in het Bosch' Protocol wordt vermeld, lijkt het niet uitgesloten dat genoemde kartuizerij betrekkingen onderhield met die van S. Sophia te VughtGa naar eind(61).
Tenslotte weten we, dat de beroemde Weseler Beeldhouwer Adriaan (de Wesalia) niet slechts werkte voor de dom te UtrechtGa naar eind(62) en te Delft, maar ook in den Bosch. De stukken van een altaarretabel voor de Bossche St.-Jan berusten nu voor een deel in het zgn. Broederschapshuis, in het Rijksmuseum en het aartsbisschoppelijk museum te UtrechtGa naar eind(63).
Wat Wesel verder heeft betekend voor de geschiedenis der beeldende kunsten in de tweede helft van de 15de eeuw en de daaropvolgende periode kan men lezen in de Historische Blätter zur Geschichte von Wesel und vom Niederrhein (1965). Interessant is het hier op te merken, dat een werk van de Weselse schilder Derik Baegert, voorstellend de Maagschap van Maria, in 1826 door het kerkbestuur van de St.-Nikolaaskerk te Kalkar aan een Antwerpenaar werd verkocht, en vandaar in de bekende kollektie Van Ertborn terecht kwam. Als de stad Utrecht er destijds prijs op gesteld had, zou het werk nu in het Centraal museum zijn ondergebracht, maar na een tweemalige afwijzing, werd het in 1841 vermaakt aan het Antwerps museum, waar het thans staat te prijkenGa naar eind(64).
In Brugs bezit is een deel van een triptiek van Derik Baegert, voorstellend de Kruisiging, met Bewening en Christus voor Pilatus. Het middenpaneel en een zijluik berusten in de Münchense Pinakotheek, terwijl het derde luik te Brussel in de koninklijke Musea te zien is. Het betreft in Brugge de portretten van donateur en donatrice Gerhard van Wesel en zijn vrouw Aleid Bischof, samen met een uitbeelding van zes apostelenGa naar eind(65). Als staaltje van de bijdrage van Wesel aan de boekdrukkunst zij tenslotte vermeld dat Thomas Kees uit Wesel van 1507-1515-16 te Parijs zijn vak uitoefendeGa naar eind(66).
● Als we als afsluiting van deze studie het terrein overzien, vooral als we het bezien met de figuur van Jeroen Bosch op de achtergrond, is het, gezien de wederzijdse betrekkingen, begrijpelijk, dat de ‘Duitser’ Lucas Cranach (1472-1553) eigenhandig een kopie vervaardigt van een Laatste Oordeel naar Jeroen Bosch, waarvan we ook te Wenen een soortgelijk eksemplaar bezittenGa naar eind(67), Koorgestoelte van de Minderbroederkerk te Kleef.
| |
[pagina 68]
| |
Kalkar vanuit de lucht gezien.
en dat Reiners in zijn werk Die Kölner Malerschule de Bossche schilder in verband brengt met de Meester van de Ursulalegende te KeulenGa naar eind(68), die nog eens goed bekeken moet worden in verband met andere Meesters uit het Keulse milieu, die Ursula hebben behandeldGa naar eind(69).
Als Hoogewerff (I, 498-509) de zgn. Meester van St.-Elisabeth (= de Meester van Rhenen) in verband brengt met de Meester van de Turijnse Aanbidding (afb. 278-279), welk altaarstuk in de Turijnse Pinakotheek aan Bosch werd toegeschreven (blz. 510), dan ziet men ook hoe de invloeden dooreenvloeien en het zelfs voor het geoefend oog van de kunsthistorikus moeilijk blijft een werk te identificeren op zuiver stijlkritische gronden.
Wederzijdse invloeden van Oost en West doen zich klaarblijkelijk voor. Of het inderdaad waar is, zoals Kurt Ruh met betrekking tot de vroomheidsliteratuur meent: ‘dort (= in de Nederlanden) sind die Gebenden, hier (= Duitsland) die Empfangenden’Ga naar eind(70), hetgeen hij uit vergelijking van enkele Middelnederlandse geschriften, o.m. van Gerard Zerbolt van Zutfen en Hendrik Herp meent te kunnen aflezen, zal nadere bestudering moeten leren. Het is, zoals hij zegt: ‘auf breiter Vergleichsbasis zu untersuchen’Ga naar eind(71). |
|