gen waarom zij streden: om Duitsland te vernietigen? Uit vaderlandsliefde? Uit zelfverdediging of uit plicht? Met verbetenheid, maar ook met gelatenheid omdat het niet anders kon. Waren het geen jonge mensen meer, het waren dan toch mensen die veel te vroeg hun jeugd verloren hadden. Hiermee is het onderwerp van dit boek aangeduid. Het is onze bedoeling geweest het drama van vijftig jaar geleden voor te stellen in zijn echte dimensie, die een menselijke dimensie is.’
Er staat wat er staat. De opdracht was zoveel te moeilijker en delikater omdat het gaat over een nog vrij recent verleden. Wie daarin slaagt brengt een werk van buitengewone waarde en dat is hier het geval.
Luc Schepens en Luc Devliegher zijn biezonder goed geplaatst om deze opzet uit te werken. De tentoonstelling Stille Getuigen 1914-1918 van 1964 en de uitvoerige katalogus daarbij waren voor het grootste deel hun werk. Ze zijn toen in staat geweest een zo uitgebreid mogelijk bronnenmateriaal te verzamelen. Bovendien hebben ze een beroep kunnen doen op een aantal onuitgegeven bronnen (een hele reeks oorlogsdagboeken, tal van brieven en verslagen) en kregen zij toegang tot het bisschoppelijk archief te Brugge.
Het eerste hoofdstuk Overzicht van het militaire verloop is bedoeld als achtergrond waartegen zich de jeugd van zoveel miljoenen afspeelde. Het munt uit door beknoptheid en overzichtelijkheid. Het is bovendien objektief en nuchter opgesteld. Zoek er geen lauwerkransen voor generaals in.
In De militairen en Monumenten en kunstwerken hebben de auteurs voor het grootste deel hun teksten van hun al genoemde katalogus herschreven. Helemaal nieuw zijn de overige delen: De burgers, De Vlaamse Beweging aan het front en De sfeer aan het front. Hier komt duidelijk tot uiting hoezeer de schrijvers zich ver gehouden hebben van elke patriottische of flamingantische retoriek (ook dat laatste is er geweest). In het hoofdstuk over de burgers citeren zij de slotsom van de bevindingen van pastoor Slosse uit Rumbeke (in het door Duitsland bezette gebied): ‘Den oorlog en deugt maar voor boeren en hoeren, voor blauwers en klauwers.’ Voor De sfeer aan het front hebben zij bijna uitsluitend hun bevindingen gebazeerd op dagboeken waaruit ze talrijke fragmenten opnemen. Enkele van hun konkluzies: ‘De meeste soldaten deden hun plicht zonder meer; ze vochten omdat ze niet anders konden. Er waren er ook die met idealisme bezield waren. En er waren ook enkele zeldzame figuren voor wie de oorlog meer op een avontuur geleek en voor wie het wrede bestaan tussen dood en vernieling nog niet wreed genoeg was’ (blz. 57); ‘Dat men op allerlei wijze aan het werk poogde te ontkomen, is meer dan begrijpelijk’ (blz. 57); ‘Anderen zien in de oorlog een gelegenheid tot dienstbetoon’ (blz. 58). Aan het slot van het hoofdstuk over de sfeer aan het front brengen de schrijvers een samenvatting van vier jaar ellende aan de hand van een brief van Renaat De Rudder. Een brief waarbij zij aantekenen dat hij hen onbewust doet denken aan de tweede brief van Sint-Paulus aan de Korinthiërs, 11, 24-28, waarin hij beschrijft wat hij geleden en ondergaan heeft.
Ik heb nog niets gezegd over het hoofdstuk waarin de Vlaamse Beweging aan het front wordt behandeld. Het is op verre na niet zo uitvoerig als de studie over het zelfde onderwerp in het recente werk van Elias (Vijfentwintig jaar Vlaamse Beweging, 1914/1939, deel 1). Maar het is uiterst belangrijk. De schrijvers hebben, zoals ook in de overige delen, nieuw bronnenmateriaal gebruikt, o.a. het oorlogsdagboek van J. De Cuyper (uitgegeven in 1968) en verslagen die berusten op het archief van het IJzerbedevaartcomité. Deze bronnen hebben de schrijvers gebruikt voor een afzonderlijk onderzoek naar Antoon Pira en het Defaitisme. In voetnoot 171 wijzen zij erop hoe de oud-fronters ‘aan opvallend geheugenverlies (schijnen) te lijden in verband met Pira. Zij beperken er zich toe, zich te herinneren dat Pira “soldatensovjets” wenste op te richten.’ Deze opmerking is beslist niet overdreven. Willemsen (Het Vlaams Nationalisme, 2e uitg., 1969), Elias (25 jaar..., 1969, dl. 1) en Durnez (Een bloem in het geweer, 1965), die zich voor de geschiedenis van de Vlaamse Beweging aan het IJzerfront ook op getuigenissen van oudfronters bazeerden, geven die vizie weer. Elias (in dl. 1, blz. 106) verklaart in een voetnoot dat hij te laat kennis kreeg o.a. van het hier besproken werk. Hij voegt eraan toe dat H. Borginon hem meedeelde dat een dokument dat L. Schepens en L. Devliegher gebruikten apokrief moet zijn. In zijn aanvullingen, achteraan bij deel 4 (25 jaar...) tekent Elias aan dat de opmerking over het apokrieve karakter van dat dokument weg moet vallen en dat ‘in volkomen akkoord met H. Borginon’.
Ik weid hierover opzettelijk uit om erop te wijzen dat de auteurs van Front 14/18 wel degelijk vaste grond onder de voet hebben. Pira (voor een korte biografische schets, zie voetnoot 169), aanvankelijk stadsbediende te Antwerpen, meldde zich in 1914 als oorlogsvrijwilliger. Hij verbleef in het opleidingskamp te Auvours waar hij in kontakt kwam met de Franse pacifist en oud-premier Caillaux. In februari 1918 kwam hij naar het front. Hij zette aan tot werkstakingen en tot overlopen. (21 in mei en 80 in juni 1918). Pira was zo populair dat zijn officieren hem niet met geweld durfden verwijderen van het front uit vrees voor een opstand. Pas na een overplaatsing werd hij op 19 juli 1918 aangehouden.
Antoon Pira was echter meer als een gewoon defaitist. Vermoedelijk in mei 1918 stichtte hij een Algemeen Vlaamsch Democratisch Verbond. Hij was erin geslaagd het vertrouwen te winnen van een aantal leden van de Frontbeweging. Dat is niet zo verwonderlijk als men ziet hoe Pira in zijn doelstellingen en programma die in dit boek gepubliceerd zijn, gepoogd heeft een geheel van flamingantische, sociale en politieke hervormingen ingang te doen vinden. Ongetwijfeld was Pira beïnvloed door de Frontbeweging. In welke mate onderging de Frontbeweging de invloed van Pira? Bestaat er een verband met de desertie van Juul Charpentier en de zijnen in opdracht van de Frontbeweging en met het doel kontakt op te nemen met aktivisten en passivisten in bezet België? De auteurs spreken zich hier over niet uit en suggereren dit ook niet. Bij de behandeling van Charpentiers zending en die van Van Sante (in opdracht van Verschaeve), gebruiken zij als ondertitel De ‘Sublieme deserteurs’.
Wat wel vast staat is dat de aktie van Pira een zekere ontreddering en onzekerheid heeft veroorzaakt in de rangen van de Frontbeweging. Het staat nu ook vast dat het niet de Veiligheid is geweest die meer deserties heeft verhinderd maar wel de leiding van de Frontbeweging die na een zekere aarzeling de invloed van Pira heeft uitgeschakeld.
De teksten van dit boek zijn zo belangrijk dat ik tot nog toe vergat te vermelden dat Front 14/18 tevens een fotoboek is met liefst 111 foto's, allemaal samengebracht achteraan in het boek. Het zijn meestal onuitgegeven opnamen. Vele ervan zijn precies gedateerd en gelokalizeerd (alle in het westvlaamse frontgebied). De samenstellers hebben zich streng gehouden aan de norm van een estetisch verantwoorde keuze en zijn daarvan alleen afgeweken voor foto's met een hoge dokumentaire waarde. Het moet nog worden vermeld dat de samenstellers hier ook geen enkele toegeving hebben gedaan aan zucht naar sensatie in tegenstelling