Ons Erfdeel. Jaargang 13
(1969-1970)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermdFrans-Vlaamse taaltuin 18.J. Meulenhoff uit Bloemendaal is zich voor Frans-Vlaanderen vooral gaan interesseren sinds hij in O.E. gelezen heeft dat er zelfs in Rekspoede, in het hartje van Frans-Vlaanderen een herberg z'n bloedeigen naam draagt: ‘Meulenhof’. Nu heeft hij me een uitvoerig relaas gestuurd over z'n reis naar die uithoek van ons taalgebied. Bij de Leugenaar in Duinkerke vraagt hij zich af of die naam niet niet verwant is met het Leugenhuisje in Zwolle, een naam die met ‘loegen’ verwant is, d.i. iets opknappen, i.c. ‘turftellen’. Tussen haakjes ontdekte hij er naast Reuzebier en Podtjesvlesch (sic) ook nog op de menu's: Kaes aux noix... In Rekspoede was het Meulenhof jammer genoeg die dag niet open maar de kastelein van Au Cheval Noir vertelde hem dat hij snieder is, geen kleermaker, maar iemand die varkens kastreert...
Dr. P.C. Paardekooper heeft in Taal en Tongval een artikel gewijd aan ‘Een Frans-Vlaams-Zeeuws parallel: ons “wij”.’ Terwijl dit naamvalloze systeem waarbij ‘ons’ (uitgesproken ‘nuus’ in Frans-Vlaanderen) als onderwerp gebruikt kan worden zo goed als verdwenen is op de Zeeuwse Eilanden behalve in Zuid-Beveland, bestaat het nog taai voort, al blijkt het vroeger ook over een ruimer gebied verspreid geweest te zijn, in een strook van de Opper-IJzer naar de zee toe en in een strookje tussen Belle en Hazebroek. We hebben het zelf drie keer kunnen opvangen; een keer in Pitgam in Au Sprey (nog een Vlaamse herbergnaam die niet bij Bijnens genoteerd staat), waar de waardin zei: nuus, me kleppen Vlams; een keer in Broekkerke, waar A. Drieux het zo uitsprak: nuus klappen Vlamsj; en nog een keer in Belle, maar dan bij de Wormhoutnaar Camille Taccoen, bij wie we ook helemaal niet het gevoel hadden dat hij het gebruik van nuus als onderwerp boerser vond. Dat boven genoemde J. Meulenhoff het woord kamwiel uit de 16e taaltuin (O.E. 13e jg. nr. 1, blz. 171) niet zo ongewoon vond, doet me veel plezier. Hij is ook verwonderd omdat ik steevast ‘als’ schrijf na vergrotende trap (en ook zeg natuurlijk). Dat het geen Germanisme is, kan ik meen ik bewijzen door een tekst aan te halen uit de Frans-Vlaamse katechismus van het Bisdom Kamerijk van 1850 (en hiermee zitten we al even in de schrijftaal), nl. daer is eenen staet volmaekter en aengenaemer aen God, als den houwelyken staetGa naar eind(1). Ook Carnel schrijft in z'n Dialecte flamand de France op blz. 91: 't Is beter a luis in de pot os gee vet; en daaronder: os, as, als, pour dan; en anglais: as. Dat betekent meteen dat de Frans-Vlaamse schrijftaaltraditie en het levend ABN gelijk hebben als ze dit als niet foutief noemen (al dacht Carnel dat ‘dan’ beter was), en dat het niet vermeden hoeft te worden. Ik kan niet nalaten om weer een goed Nederlandse syntaktische konstruktie mee te delen, zoals ik die dit keer gehoord heb uit de mond van A. Drieux in Broekkerke: 't (h)ee nie eddón kunn zien: 't is (eigenlijk 't heeft) niet gedaan kunnen worden. In Herzele verraste Mevrouw Dumon ons met een juist voorzetsel, dat bij de grote meerderheid van de Westvlamingen door een ander wordt vervangen: 'k zien dorrop nie grust: ‘ik ben daar niet gerust op’. (In West-Vlaanderen: gerust in.) Meneer Duflou van hetzelfde Herzele zei ook iets wat heel dicht bij het ABN staat: (h)eeël winneg: (heel weinig). De meeste Westvlamingen weten wel dat ze dat anders uitdrukken. De schrijftaal in Frans-Vlaanderen volgt sinds aloude tijden de eigen Nederlandse spelling, zeker meer als de meer oostelijk gelegen delen van ons taalgebied. Dat is me opgevallen bij het lezen van oude grafstenen in het Openluchtmuseum van Bokrijk. Hier volgt een onbekend Nederlands opschrift op een zuiver bronzen klok in de toren van Broekkerke. Let op het jaar. Ao 1494 ter eere gods Ik nodig alle lezers uit om dit raadseltje op een van de oudste klokken van ons Nederlandse taalgebied te helpen oplossen: ik bedoel de vier laatste regels. Let verder op de sporen van n-etersgebied (nu niet meer): gheghoote, gheworde. Ghemeente is hier ook een merkwaardig woord. Zou het Protestantse gemeente i.p.v. parochie soms van Zuidvlaamse oorsprong zijn? Broekkerke was zeker geen Middeleeuwse ‘gemeente’ zoals leper of Brugge. Ik vind geen oplossing bij Verdam. | |
[pagina 171]
| |
Is het niet vreemd dat het Frans-Vlaams nog meer schrijftaalwoorden in de levende gesproken vorm kent als het Westvlaams? Denk aan huwen en huwelijk, aan noch en men in zegswijzen of spreekwoorden, wenden (‘zich omkeren’ van een boot b.v. enz.) en ook stellen (‘zetten’, ‘plaatsen’). In Volkerinkhove ging een meisje van welgestelde boeren naar Waten naar school en leerde haar katechismus alleen in het Frans. Maar de pastoor die plaatsen toekende voor de Eerste Kommunie, zei: órm of riek: ól geliek (‘arm of rijk: voor allemaal gelijk’). Ze kende haar (Vlaamse) katechismus niet en: ze wierd de latste gesteld. Zo hoorden we het vertellen van een bejaarde vrouw in Volkerinkhove. Ook door Pastoor Decalf heb ik wel eens horen zeggen: stel 't mór (h)ier. In het Reuzelied, zoals ik het op band heb kunnen opnemen, gezongen door een drietal mannen, in Au Reuze in Kassel, komt dat stellen ook voor, nl. in de tweede strofe:
Sa moeder, stel de pot op 't vier, de pot op 't vier
De reuze is (h)ier
De Coussemaker noteerde het anders: Moeder hangt den pot op 't vierGa naar eind(2). De taal van de volksliederen staat doorgaans dichter bij de geschreven taal als bij de gesproken taal. Daarom volgt hier een Driekoningenlied, dat nu nog in de streek van Belle gezongen wordt, o.m. door een zekere De Turck van Meteren, maar zoals het door Valeer Arickx opgenomen werd voor Radio Kortrijk uit de mond van Pierre de Leye en z'n vrouw, eveneens van Meteren. De schrijftaalwoorden worden schuin gedrukt, verklaringen staan ernaast.
Daar kwamen drie keuniengen met ene ster,
koningen
van 't vrimde lande van alles zo ver,
vreemde
Wij zijn den (h)ogen berg opgegón,
opgegaan
me voendn de sterre zó stille stón,
we vonden, staan
Mór sterre je moet er zó stille nie stón,
maar
je moet vanóvend nó Betleejem gón,
vanavond, naar
Nó Betleejem, Betleejem sjone stad,
wó da Marja met (h)eur klein kindeke lag.
waar, Maria
En 't (h)ógeld' en 't sneeëuwd'
hagelde
en 't miek er zo koed
koud
de riem lag op die (h)óge.
rijp, haag
En Marja die gienk in de bekkerieë,
ging, bakkerij
Zie kocht er e brooëd en zie sneeëd 't in drieën,
zij
van falderie, van faldera, Vrouwtje dat Godsdeeël.
In de gewone spreektaal: 't kwaamn; e sterre; land; verre; me zien; kleeën kiendje/kienneke; lei; ze...; 't Godsdeeël. De tekst bij de CoussemakerGa naar eind(3) bevat veel zelfde woorden en zelfs zinnen, maar heeft een heel andere melodie. Merkwaardig is de aanspreking: Vrouwtje. Het is duidelijk een beleefdheidsvorm t.o. volksvrouwen. Adellijke dames werden met Mevrouwe aangesproken, althans in West-Vlaanderen. Het Godsdeel is een gave uit liefde tot God: zie de Bo en Gezelles Loquela. Het was vroeger ook in West-Vlaanderen bekend, maar ik vrees dat het er uitgestorven is... Aimé Schapman uit Auberge Flamande in Waten vertelde ons van een andere beleefdheidsvorm met een eigen uitspraak. Als antwoord nl. op het vroeger hier besproken God vorder julder (b.v. tegen mensen die op het veld aan het werk waren) klonk het heel passend: Golluntje, d.i. God lone het je. Mag ik vooraleer te besluiten nog even een schilderachtige tweeluikzegwijze aanhalen die J. Fermaut uit Sint-Winoksbergen in z'n Winnezeels ontdekt heeft, in de trant van: dag-in, dag-uit, en van wat ik hoorde zeggen door de vriendelijke huishoudster van Dr.. Jan Klaas in Sint-Omaars in haar Volkerinkhoofs: stróte-op, stróte-in. Als iets hevig kookt in Winnezele schilderen ze dat daar zo af: het kookt wóme-op, wóme-nere, d.i. walm-op, walm-neer Dat begrijpt u best als u weet dat een walm in dit geval een kookdamp is. De al genoemde P. de Leye zei iets dergelijks voor Radio Kortrijk, toen hij vertelde hoe ze hun lied overal rond gingen zingen tussen Belle en Steenvoorde enz.: assan 't eeën (h)uus uut en wèg: altijd het ene huis uit het andere in?
Een volgende keer o.m. de schrijftaal zoals die in de vermelde katechismus van 1850 gehanteerd werd. En dank bij voorbaat voor alle bedenkingen en aanvullingen. Vergeet het raadseltje niet.
C. Moeyaert Deken de Brouwerstraat 3, leper |
|