Ons Erfdeel. Jaargang 13
(1969-1970)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermdSteden in Frans-Vlaanderen: Broekburg.In Zeeland zou men zich wanen of in 't hartje van Noord-Holland. Het vlakke weiland met verweg de spitse kerktorens aan de einder en een (schijnbaar) onontwarbaar net van kanalen en kanaaltjes zijn evenzoveel komponenten van een landschap dat erop uit is je in die waan te laten. De regelmaat van een goed-opgestelde signalizatie roept je tot de werkelijkheid terug: de bleek-gelige platen met donkerblauwe letters en cijfers herinneren je eraan dat je op Franse bodem rijdt, op een departementsweg die 11 als nummering kreeg. Kassel ligt achter de rug en ‘Bourbourg’ wordt aangekondigd. Twaalf kilometer ervoor al zitten we volop in de polders en de ‘wateringen’ - op 't eerste gezicht een warboel - zijn een doelmatig aangelegd, met de eeuwen gegroeid afwateringssysteem. Een kleine tien eeuwen geleden werd dit land ‘waar men twijfelt of de bodem tot de aarde of tot de zee behoort’ - zoals Plinius het voorheen beschreef -, deze slikke en schorre in de monding van de A omgetoverd tot vruchtbare bodem, een taai ontwikkelingswerk onder leiding van monniken, dat zijn sporen draagt in de plaatsnamen: nog voot we ter | |
[pagina 168]
| |
De levensader van de ekonomische aktiviteit van Broekberg: het kanaal.
bestemming zijn zien we rechts en links van ons aangeduid: Brouckerque, Capelle-Brouck en het verdere St-Pierre-Brouck, die, ondanks hun ‘Franse’ aanpassing, een levende illustratie zijn van tot stolling gekomen geschiedenis. Broekburg - helaas weer vervormd tot Bourbourg - staat er middenin, een naam als een heel programmaGa naar eind(1). De eenmaal drooggelegde ‘broek’ moest verdedigd worden, er kwam een ‘burg’ in 't midden ervan te staan. We zijn dan in de jaren 879-883, volop in de strijd tegen de Noormannen dus. De perimeter is klein en het afgepaalde gebied volmaakt rond. Buiten die aarden wallen ligt Broekburg-Buiten, de naam liegt er niet om. Binnen bloeit geleidelijkaan de handel, gestimuleerd door het getemde water dat rijen vormt en een haventje. De rest volgt als vanzelf: een keure in 1056, geschonken door Boudewijn V van Rijsel en in diezelfde eeuw verheffing tot hoofdstad van een kasselrij in het graafschap Vlaanderen, de Brouckborger Ambagt - om de benaming uit de atlas van Nicolaus Visser te nemen.Ga naar eind(2) Die zal blijven bestaan tot aan de Franse Revolutie. Maar veel zal intussen veranderen, geen of weinig beroeringen tijdens de godsdienstoorlogen - in Broekburg staan geen ‘ketters’ genoteerdGa naar eind(3) -, wel een verdrag, dat der Pyreneëen, waardoor Spanje in 1659 een strijd met ongelukkige afloop afsloot en de hele kasselrij naar Frankrijk moet overhevelen, als eerste brok Vlaanderen ontrukt aan de Zuidelijke Nederlanden na de val van het bolwerk Artesië (zelfs vóór Ariën en Sint-Omaars). De overgang De sierlijke bekroning van de zware vieringstoren.
is achteraf onomkeerbaar gebleken, ook bij het gedeeltelijk herstel van onze westgrens in 1714. In de nieuwe organizatie na de revolutie werd het stadje kantonhoofdplaats en maakte deel uit van het eerste noordwestelijk stukje Westhoek dat door de verfransing afgeknaagd werd. Dit proces werd waarschijnlijk al eerder ingezet omdat de plaats onder het bisdom Sint-Omaars ressorteerde. Maar in onze imaginaire autorit naderen we nu Broekburg. Met deze paar historische gegevens in het achterhoofd zijn de verwachtingen hoog gespannen. Maar nee, geen poorten, geen wallen, zelfs geen water, altans als je, zoals wij, van de zuidkant komt. Met een scherp oog en een fijne aardrijkskundige neus kunnen we hoogstens zwakke verhevenheden zien die ooit wallen moeten zijn geweest, een gedempte ringsloot ontdekken, dan nog overwoekerd met achtertuintjes, en door de stad in met opvallende regelmaat boogvormige straten rijden die tegen de ‘wal’ moeten geleund hebben en er duidelijk de kontoeren van wegkregen. Dit is alles! De uitleg? Broekburg lag na de diverse Franse veroveringsoorlogen vermoedelijk te ver van de westgrens en te ver van de zee om, zoals Sint-Winoksbergen, Grevelingen en Duinkerke een ekstra-versterkingsbeurt te krijgen van Vauban. Het hele verweer-apparaat raakte buiten gebruik, brokkelde af en werd geleidelijk gladgemaakt door nijvere handen die van versterkte walletjes toch wat nuttigers meenden te maken. Kunnen we ze ongelijk geven? Sint-Jan-de-doper. Binnenin: open en luchtig.
Maar laten we het stadje eens van dichtbij bekijken en zien wat het uit een ver en nabij verleden allemaal voor bezienswaardigs heeft overgehouden. Pal midden het bebouwde gedeelte staat de Sint-Jan-de-Doperkerk, achteraf beschouwd de enige opvallende bezienswaardigheid van de 6.000 inwoners tellende stad. In en mét zijn kerk werd Broekburg in 1940 door de krijgsverrichtingen getroffen: op 25 mei (toen woedde volop het gevecht om het Duinkerkse bruggenhoofd) raakte een afgeschoten Duits vliegtuig de toren aan met een lading bommen aan boord. De Sint-Jans werd hierdoor grondig vernield en hetzelfde lot ondergingen een aantal omliggende huizen. Hiermee dreigde de enige grote kerk uit de Westhoek die procentsgewijze het belangrijkste Romaans aandeel bewaard had, voor goed te verdwijnen. Al een eerste blik leert ons dat dit niet het geval geworden is: de kerk glanst van ‘nieuwigheid’ - zoals de hallen van leper dit doen - en alleen maar de steigers, de schutting en het onkruid rond het koor herinneren er ons aan dat de herstellingswerken nog niet tot een goed einde gebracht zijn. Met de kundigheid, maar ook met de traagheid die de ‘Monuments historiques’ eigen zijn, kon in 1962 het gros van de kerk voor de eredienst vrijgegeven worden; het werd een plechtige inhuldiging op 25 maart en op 23 juni van 't zelfde jaar werd het karillon van 37 klokken ingespeeld. De voorlopige kerk - een eenvoudige barak op de Paardenmarkt - kon toen afgebroken worden. Eén week te- | |
[pagina 169]
| |
voren was al, naar de linker dwarsbeuk, het kunstjuweeltje overgebracht waar de Broekburgers zo trots op zijn: het merkwaardige beeldhouwwerk dat een liggende Lieve Vrouw voorstelt. Het geheel is in feite een houten schrijn uit de 15e eeuw, met beeldhouw- en schilderwerk versierd en rijkelijk verguld. De liggende houding van de Lieve Vrouw is op zich een ikonografische zeldzaamheid, altans wat die periode betreft. Het tafereeltje is zó gemaakt dat het de volksverbeelding moet treffen: zo zien we in een uithoekje een glurende Sint-Jozef die de middeleeuwse beeldhouwer een ondefinieerbare glimlach heeft toebedacht. De volksverbeelding heeft hierrond ruim gewerkt, want aan het beeld zit een gebeurtenis vast, deels legende, deels werkelijkheid, waar Froissart ons in zijn kronieken over vertelt.
Bij een vroege plundertocht van de Fransen (1383) - naar verluidt overigens Bretoense huurlingen - wilde een van de soldaten de edelstenen uit de kroon van het beeld halen. Het beeld draaide zich om en de plunderaar stierf onmiddellijk. Toen een tweede soldaat zijn kans waagde, begonnen alle klokken te luiden. Van die tijd dateert de devotie en er is nog steeds een bedevaart op de vierde zondag van september.
Maar laten we enige aandacht besteden aan de kerk zelf. Romaanse gedeelten zijn hier - zoals we al zeiden - ruim voorhanden: het hele westportaal uit het vroege begin van de 13e eeuw, in Doornikse kalksteen uitgevoerd, en het onderste gedeelte van de westgevel; ook in de westelijke muur is nog Romaans metselwerk bewaard; grotendeels uit die periode is het koor, dat helaas nog niet te bezichtigen is. Het in 1961 nog geldende vooruitzicht dat dit gedeelte in 1963 hersteld zou zijn is geen waarheid geworden, zelfs in die mate dat pastoor-deken Samsoen ons nu vertelde dat de werken nog wel 10 jaar konden aanslepen, hetgeen niet mag verwonderen in een land waar koninklijke, keizerlijke en militaire relikten de voorrang genieten. De andere delen van de kerk zijn gotisch, o.m. de forse vieringtoren - met het reeds vernoemde karillon - die bekroond is met een sierlijk torentje, waardoor het zwaar aandoende gebouw in de top speelser uitloopt.
Binnenin krijgt de bezoeker de indruk van een wijdse, weldoende ruimte. Bovenaan bemerken we de - uiteraard ook herstelde - betimmering, een teken van de zorg waarmee de herstelling aangepakt werd, want zulke details laat men weleens gemakkelijk vallen. Opvallend zijn ook de fraaie glasramen van abbé Prouvost (we treffen met regelmaat zijn werk aan in nieuwe of herstelde Frans-Vlaamse kerken!) op wie met recht een beroep werd gedaan, daar hij hier geboren is. Ze stellen geschiedkundige taferelen voor die betrekking hebben op stad en kerk; ze vertellen ons o.m. de stichting alhier van een abdij door Clementia van Boergondië en ook hoe het beeld van O.L.V. van Broekburg op Pasen 1803 na een tienjarige verbanning triomfantelijk terug ingehaald werd. Schuin tegenover de kerk, ietwat verdrongen in een hoek van het marktplein, staat het stadhuis, dat eigenlijk het vroegere Landshuis is en uit de 18e eeuw stamt. Dit Landshuis dankt Broekburg aan het feit dat het vroeger hoofdplaats was van een kasselrij of ambacht. De gevel van het stadhuis is echter dermate bewerkt dat men meent te maken te hebben met een laat 19e-eeuws herenhuis. Het interieur is niet oninteressant, o.m. de meubilering. Er is ook een klok uit de voormalige abdij en een zonnewijzer van 1733. Er staan in het stadje nog een ander paar interessante huizen. Belangrijker is dat, ondanks het feit dat Broekburg enkele hoofdkomponenten van zijn schilderachtigheid verloren heeft, o.m. de wallen en de binnensteedse rijen, het toch onmiskenbaar het stempel draagt van een Vlaams stadje. En verstandige wederopbouw is er in geslaagd - daar waar opgetreden diende te worden - deze sfeer heel goed te bewaren; er werd o.m. ruim gebruik gemaakt van de oker-gele baksteen die typisch is voor de hele kuststreek. Het is er voorts, naar 20e-eeuwse normen, onnoemelijk rustig. In vele zijstraatjes groeit nog gras tussen de keien, wat veelzeggend is en bijna een unikum in onze Westeuropese hoek (ik meen nog een soortgelijke opmerking gemaakt te hebben voor Sint-Omaars!). Slechts eenmaal per jaar wordt deze rust grondig verstoord: dan doen de plaatselijke reus Gedeon en zijn vrouw Arthurine hun ronde en is het karnaval. Vragen over de taaltoestand in Broekburg zijn vlug beantwoord. Waar in 1806 de stad en het omliggende door Coquebert de Montbret nog in Nederlandssprekend gebied gesitueerd wordt, noteert E. de Coussemaker in 1857 Broekburg als een overwegend Franstalige stad. Dit zal dan wel later door een paar andere taalgrensonderzoekers aangevochten worden, maar zeker vanaf 1900 zijn de vaststellingen eensluidend: praktisch alleen Frans te Broekburg; ook W. Pée komt in 1938 tot dezelfde konklusieGa naar eind(4). Een aantal vluchtige steekproeven bevestigen dit. Het heeft er ons echter niet van weerhouden de mening hierover in te winnen van E.H. Monsterleet, die in de jaren dertig kapelaan was in Broekburg; naast de bevestiging van het feit dat de hele stad (en dus ook de sinds 1945 aangehechte gemeente Broekburg-Buiten) franstalig was, wees hij er ons op dat heel wat inwijkelingen uit dorpen ten zuiden van de Kolme - mensen uit de agrarische sektor - ermee doorgaan hier onder mekaar hun taal verder te spreken, en dit geldt uiteraard ook voor mensen uit het verderaf gelegen Nederlandstalig gebied. Dit werd nog bevestigd door onze ontmoeting met een paar Nederlandstalige Belgen, die nog wel ter tale waren en erg trots vertelden dat ze nog naar de B.R.T. luisteren. Sociaal-ekonomisch gezien schommelt Broekburg tussen twee polen: aan de ene kant een ‘cité-dortoir’ zijn voor de werkkrachten van het nabije (20 km) Duinkerke, anderzijds een eigen bescheiden ekonomische uitbouw bewerkstelligen. Zonder het eerste te kunnen laten, probeert het het tweede ook te doen, en dit niet zonder sukses. Een belangrijk element is de ligging aan het kanaal - officieel trouwens ‘canal de Bourbourg’ - dat de A met Duinkerke verbindt en ter hoogte van de stad geënt is op de grachten van de voormalige wallen. Dit kanaal krijgt trouwens een aftakking bij Coppenaxfort die van Lynck komt, op de Kolmevaart, en waardoor het gros van het verkeer naar Duinkerke vaart, zegge ruim anderhalf miljoen ton. De voornaamste plaatselijke industrie is een draadtrekkerij, die trouwens deel uitmaakt van de groep Bekaert en een goede afzet heeft in heel de franc-zone. Hier zijn 600 werknemers. Andere bedrijfjes zijn een graanmolen, een stokerij, een veevoederfabriek, een cichoreibranderij e.a. Broekburg staat ook bekend om een kipperas dat zijn naam draagt en dat ontstond door kruising van diverse plaatselijke soorten. Heel de kwestie of Broekburg al dan niet als pendelaarsstad de toekomst zal ingaan kan binnen afzienbare tijd beslecht worden door de grootse plannen van Duinkerke i.v.m. de uitbreiding van zijn haven. Er is nl. het graven van drie grote dokken voorzien naar het westen toe, ten noorden van Loon tot bij | |
[pagina 170]
| |
Grevelingen, zodoende het hele zeefront ten noorden van Broekburg innemende. Hier zouden 20 à 25.000 werkgelegenheden komen. Meer nog, (en hier zien we de onverzadigbaarheid die we ook van onze Benelux-havens maar al te goed kennen) er zou ten oosten en zuidoosten van Broekburg, tegen het kanaal en de aftakking aan, een industriezone van 500 ha voorzien worden voor bedrijven die veel plaats in beslag nemen en de onmiddellijke nabijheid van de zee niet nodig hebben. Hierbij is een grote weg Sint-Omaars-Duinkerke voorzien die samen met de waterwegen het geheel omsluit. Als dit allemaal doorgaat zal Broekburg als in een enorme industrietang geklemd zitten, waarbij problemen van plaatselijke leefbaarheid en pendelen als in het niet zouden verzinkenGa naar eind(5). Is dit haalbare werkelijkheid of een schimmige wensdroom? Te oordelen naar de relatief trage groei van Duinkerke t.o.v. Antwerpen, Rotterdam en nu ook Zeebrugge, kunnen de prognoses maar eerder voorzichtig gesteld worden. Voorlopig zal dit wel allemaal zo geen vaart lopen!
Broekburg blijft vooralsnog een rustig stadje, midden in vruchtbare polders en aanlokkelijke, tot rust uitnodigende dorpjes, zoals de in 't begin vermelde ‘broek’-dorpen of het noordelijker gelegen Sint-Joris met zijn imposante toren. Een bezoek aan Broekburg moet u derhalve in dit perspektief zien - spektakulair is het nu eenmaal niet - en men kan best de hele hoek - we denken hier o.m. aan Grevelingen - erbij betrekken. Het stadje-waar-nog-gras-tussen-de-kei-en-groeit kan hierbij heel goed als uitgangspunt dienen. Frits Pittery |
|