Ons Erfdeel. Jaargang 13
(1969-1970)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermdBrussels Logboek. (1)Brussel is een onthutsende stad. Erover schrijven durven alleen maar de mensen die er een heel eind vandaan leven en er liefst alleen maar teoretisch mee in kontakt komen. Maar een insider weet wel beter - of liever: niet veel - en is dan ook ten zeerste beducht voor al te arbitrair-klinkende beschouwingen. Dit doet me meteen ook denken aan wat een missionaris in Kongo me in volle moeilijkheden van de onafhankelijkheid eens zei: ‘“ze” komen hier een paar weken rondtoeren en geven dan een boek over Kongo uit, wij zitten hier al twintig jaar en durven er geen bladzijde over te schrijven.’ Bescheidenheid of bijziendheid? Alle twee misschien, maar blijft dat de Brusselse insider - of hij er nu geboren is of er lang woont - met dezelfde hebbelijkheid zijn eigen stad te lijf gaat. Dit zij dan bij wijze van inleiding tot deze kroniek gezegd: al het hier beweerde is allemaal juist, maar is ook met een even grote korrel zout te nemen. Dus: ‘Lees maar, er staat niet wat er staat.’ Zo heb je dat sterk omstreden onderwerp van het aantal Vlamingen te Brussel. Wie het waagt een bepaald cijfer te poneren, wordt meteen het mikpunt van scherpe aanvallen, of dit cijfer nu voortkomt uit politiek-vooringenomen milieus of uit ‘streng-wetenschappelijke’ sociologische enquêtes. Laten we als vertrekpunt van deze beschouwing dan toch maar een paar van die cijfers nemen. Ik neem het tabelletje over dat in een recent nummer van ‘Rood is Troef’Ga naar eind(1) staat, ook al omdat het de meeste - zoniet alle - getallen opneemt die de laatste jaren gegeven werden.
Aantal nederlandstaligen in de Brusselse agglomeratie in percentage van de totale bevolking:
Bronnen:
(1) N.I.S.: volkstelling 1947. (2) L. Lindemans: ‘Proeve van een objectieve talentelling in het Brusselse’, K.V.H.U., 1951. (3) Situatie en problematiek van het nederlandstalig sociaal-cultureel verenigingsleven in hoofdstad Brussel, Centrum voor Andragogisch Onderzoek, Brussel 1966. (4) Rapport-Kint G.: ‘Het nederlandstalig onderwijs in de Brusselse agglomeratie’, 1967. (5) European Marketing Research Association, in opdracht van de ‘Rassemblement pour le Droit et la Liberté’, opgenomen in de publikatie ‘Que veulent les Bruxellois?’ s.d., s.l. (6) ‘Une enquête socio-politique’, C.-L. Binnemans in ‘Le Soir’ van 18, 19 en 20 september 1969. (7) Kiezerslijsten 1969.
Hieruit blijkt alvast één ekstreem getal, dat van L. Lindemans: bij de raming werd in hoofdzaak afgegaan op de herkomst van de mensen (hierover verder!). Een ander uiterst cijfer staat er jammer genoeg niet bij vermeld, omdat waarschijnlijk voor het eerst een nieuw element gemeten werd en die kolom dus in de andere tellingen ontbreekt; H. Van der Eycken (U.L.B.) heeft namelijk uitgemaakt dat slechts 17% der ondervraagde Nederlandstaligen zoiets als een ‘Vlaams refleks’ vertoonde. Tussen 53,5% en 17% ligt dus de hele diskussiemarge! Het cijfer van Lindemans is interessant op zichzelf, maar is uiteraard sociokultureel weinig en politiek helemaal niet bruikbaar: iemands afkomst en zijn houding tegenover konkrete feiten zijn twee gegevens waar niet noodzakelijk een verband tussen bestaat, allerminst in de Brusselse kontekst. De verfransing is nu eenmaal een sociologisch gegeven dat ingekalkuleerd moet worden. Daarbij komt nog dat heel veel Franstaligen uit Vlaanderen vanaf de jaren 30 al naar Brussel zijn afgezakt om aan de vernederlandsing te ontsnappen, een gegeven waaraan tot nu toe van Vlaamse kant weinig aandacht besteed is en waar dan ook geen eksakte cijfers over bestaan (hoeveel namen uit typisch Gentse Franstalige families b.v. treft men niet aan in de telefoongids van de zone Brussel!). Over de 17% van het Institut de Sociologie kunnen we kort zijn: de beinvloedbaarheid-aan-de-oppervlakte van een doorsnee-Brusselaar is uitermate groot, hij is kneedbaar tot in (bijna) het oneindige (tenzij zijn onmiddellijk persoonlijk belang getroffen wordt) en zal aan een ondervrager van een enquête, die hem wellicht in het Frans heeft aangesproken, nooit bekennen dat hij konsekwent Vlaming is; de 17% die dit wél deed en die Van der Eycken als dusdanig registreerde, geeft tamelijk goed de ‘harde’ Vlaamse kern weer en klopt praktisch met het procent kinderen op Vlaamse scholen. We kunnen gerust stellen dat de resterende 10% in een bepaald aantal gevallen ook een Vlaams refleks heeft, maar dat dit sterk afhangt van wie hij tegenover zich heeft. En wat doet zo iemand in het kieshokje? Tussen deze twee uitersten komt in de laatste ramingen hetzelfde procent steeds maar terug: 27. Gemeenteraadslid De Coninck zegt: maak er maar 30 van, en dat klopt dan weer als men de op 't eerste gezicht kurieuze kategorie van ‘zonder taal’ van de U.L.B.-enquête voegt bij hun 27%; dit zijn wellicht autentieke Brussels-(Vlaams)-sprekenden die dermate schijnbaar verfranst zijn dat zij er hun (taal)noorden bij verloren hebben (ook Kint had een ‘zwevende’ schaal met maksima even boven de 30%). Kan dit als een eerste benadering volstaan? Er zijn meer faktoren, maar dan moeten we even afstappen van de taal alleen en proberen na te gaan hoe een mens in al zijn doen en laten is. Hoe is de doorsnee-Brusselaar, gesteld dat zo iemand bestaat? Een paar citaten van de Franstalige Brussel-ekspert Roger MolsGa naar eind(2) kunnen hier oriënterend werken: ‘Le milieu où il se sent à son aise, c'est celui de la kermesse flamande, où il faut le voir attablé avec une bande de consommateurs, riant à gorge déployée avec ses camarades et faisant largement honneur aux victuailles et aux boissons.’ En verder: ‘Bon | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 156]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
nombre de ces traits (pas door schr. geciteerd: o.m. middelmatisme, werkzaamheid, wantrouwigheid enz.). le Bruxellois les a en commun avec la plupart des Belges, moyennant un dosage qui le situe entre le Walon et le Flamand, mais quand même plus près de ce dernier. Force de l'atavisme.’ (cursivering van ons). Verder bewijst Mols dat de voornaamste partikulariteiten van het ‘français à la Beulemans’ allen terugwijzen op invloeden van het Nederlands (blz. 149, voetnoot 60). Uit vele zaken blijkt nu eenmaal dat de Brusselaar een Vlaamse habitus heeft, wat dan toch niet verwonderlijk mag zijn als grosso modo aangenomen kan worden dat 50% in Brussel zelf en 30% in Vaanderen geboren is, altans volgens recente schattingen. Maar te menen dat die habitus in positief-, laat staan radikaal-Vlaamse richting om te buigen is, is een illuzie. Wel kan het effekten ‘a contrario’ hebben zoals het in de laatste jaren herhaaldelijk mislukken van pogingen om een écht aktief ‘ensemble Bruxelles-Wallonie’ te vormen. Ook die Vlaamse basis-geaardheid van de Brusselaar is geen stabiel gegeven. Sinds 1955-59 ebt de grote toevloed uit Vlaanderen weg (dit was tot dan toe de normale ‘voeding’ van Brussel) om plaats te maken voor een versterkte Waalse immigratie. De laatste vijf jaar kwam hierbij nog een sterke toevoer aan vreemdelingen, voor veel sektoren van het openbaar leven: ‘Franstaligen’ (hun kinderen zitten o.a. op Franse scholen). Tussen dit en tien jaar kunnen we zodoende voor een totaal ander soort Brussel staan... en een totaal andere ‘Brusselaar’. Tenzij... tenzij de Vlaams-bewuste milieus buiten Brussel eindelijk tot het besef komen dat het voislagen zinloos is in Brussel paritaire strukturen te eisen en daarnaast een ongenuanceerde anti-Brusselse hetze opzetten die de Vlamingen er psychologisch van weerhouden zich in Brussel metterwoon te vestigen - gesteld dat ze hiervoor in aanmerking komen. Akkoord, de infrastruktuur in het Nederlands laat nog veel te wensen over, maar verbetert toch met het jaar (er staan Nederlandse scholen open die schreeuwen om kinderen...). Akkoord, de mentaliteit is soms dermate ‘anti’ dat de leefbaarheidsgrens bereikt wordt... of overschreden. Die sfeer is echter alleen maar te keren door een rustige (we zouden erbij voegen: intelligente) aanwezigheid van Nederlandstaligen, die de domme vooroordelen kan doen verdwijnen en de passieve-massa-met-Vlaamse-habitus positief kan beïnvloeden. ‘Voer 50.000 bewuste Vlamingen in en de kwestie Brussel is opgelost’ moet - als ik me goed herinner - Marnix Gijsen gezegd hebben.
Maar hiermee zijn we volop verzeild in het ‘wishful thinking’ - en dus ver van ons uitgangspunt. Als de koncentratie van Vlaamse kandidaten uit alle partijen bij de aanstaande gemeenteverkiezingen doorgang vindt dan zullen we over nieuwe cijfers beschikken. Die zullen dan geen gegevens zijn voor akademische diskussies, maar een nuchtere politieke werkelijkheid weergeven, waar mee gewerkt zal moeten worden. Laat ons hopen dat ze niet té ontnuchterend zijn. F.P. |