in Suriname, sinds de komst van de eerste Indiase kontraktarbeiders, ruim honderd jaar geleden.
Hoewel het percentage Hindostanen onder de bevolking zeer groot is (112.633 naast 114.961 creolen van het totaal van 324.211 der bevolking volgens de telling van 1964) en de taal op sommige scholen en op kursussen ook nog wel onderwezen wordt, schijnt de beheersing bij de jongere generatie, vooral in de stad, minder te worden.
Ook het Javaans en Chinees behoren tot deze talengroep; hun positie is echter uitgesproken zwak en het betreft kleine bevolkingsgroepen.
Wat de z.g. Creolentalen betreft, moeten we eerst dit begrip zuiver bepalen. Creool betekent namelijk een Surinamer van negroïde afkomst (oorspronkelijk echter een buiten Europa geboren Europeaan!). Creolentaal is echter een taalkundig begrip, geen etnologisch. Men bedoelt ermee een taal, ontstaan uit het kontakt tussen mensen met verschillende moedertaal, waarbij die taal van louter omgangstaal allengs is geworden tot moedertaal. Zo zijn in Suriname een aantal Creolentalen ontstaan uit het kontakt met Portugezen of Engelsen en de uit Afrika afkomstige negers, met van oorsprong soms heel verschillende moedertalen.
De belangrijkste van deze Creolentalen is het Sranan (betekent Surinaams), ook wel Sranan Tongo genoemd, waarvan de woordenschat grotendeels aan het Engels ontleend is, met natuurlijk een groot aantal Nederlandse leenwoorden.
Van de Europese talen tenslotte zijn historisch van belang geweest het al eerder genoemde Engels en het Portugees, en in zeer geringe mate het Frans, dat de Hugenoten spraken die hier in de tweede helft van de zeventiende eeuw kwamen en waaraan veel plantagenamen herinneren: Ma Retraite, Peu et Content, Tout-lui-faut; en het Duits dat de Hernhutters spraken die als eersten zendingsarbeid onder de negerslaven en de vrije Bosnegers (Marrons, weglopers) bedreven hebben. En tenslotte natuurlijk het Nederlands, dat niet alleen de spreektaal is van de enkele duizenden Nederlanders die hier wonen, maar ook en vooral de (enige) officiële taal.
Het Nederlands is een standaardtaal, in tegenstelling tot het Sranan (dat is de creolentaal waartoe we ons verder zullen beperken), d.w.z. dat ze grammatikale en leksikale vormen bezit waaraan de taalgebruikers zich ook houden. Dit is natuurlijk evenzo het geval met b.v. Engels of Duits, maar dus niet met Sranan.
Dit wil nu niet zeggen, dat de werking van deze creolentaal ook beperkt blijft tot moedertaal van een bepaalde groep of tot omgangstaal tussen verschillende bevolkingsgroepen, b.v. Hindostanen met Creolen, of Javanen en Hindostanen onderling. Het doet ook dienst als literaire taal en in beperkte mate als religieuze taal (bij de kerkdiensten van de Evangelische Broeder Gemeente, de voortzetters van het werk van de Hernhutters). Dit heeft Sranan vóór op de andere Creolentalen uit haar groep.
Het Sranan echter doet geen dienst als schooltaal, en niet als officiële taal, essentiële verschilpunten met het Nederlands. Het wordt wel door de overgrote meerderheid van de bevolking gesproken, hetzij als moedertaal (uitgezonderd in enkele boven- en middenlagen van de Creoolse bevolking), hetzij als omgangstaal tussen de verschillende bevolkingsgroepen. Sinds het einde van het koloniale tijdperk (het Statuut voor het Koninkrijk dateert van 1954) heeft het meer kansen gekregen, bij het zoeken naar een eigen identiteit van een nieuw Suriname.
Het Nederlands verkeert in de positie, dat het enerzijds veld verliest aan het meer dan vroeger gewaardeerde Sranan en al op de lagere scholen minder goed gekend en onderwezen wordt dan vroeger. Het onderwijsprobleem is echter een vraagstuk op zichzelf, dat we verderop nog even zullen aanroeren.
Anderzijds krijgt het Nederlands echter als enige officiële taal een steeds sterkere positie, en wordt nog meer een bindende kracht bij de toenemende deelname aan het onderwijs van bevolkingsgroepen die vroeger achterbleven (Hindostanen, Javanen en Chinezen) die voorheen allen al door hun niet beheersen van de Nederlandse taal zich niet bij machte voelden hun kinderen het onderwijs te laten volgen; een zeer ernstige handikap voor hun maatschappelijke ontwikkeling, zoals men begrijpen zal, een achterstand die men nu snel aan het inhalen is.
Het Nederlands de enige taal waarin onderwijs gegeven wordt - een situatie die verre van eenvoudig is en allerminst benijdenswaardig. Want denkt u zich eens even in wat een moeilijkheden hiermee gepaard gaan. Je hebt b.v. kinderen die van huis uit alleen Sranan spreken. Ze moeten nu niet alleen een vreemde taal (Nederlands) leren als ze op school komen, maar ook direkt alle ander onderwijs ontvangen in die taal, zoals rekenen, schrijven, lezen. In feite moeten ze direkt tweetalig gemaakt worden! Maar het leerprogramma van de school houdt geen rekening met deze moeilijkheid. Met twee jaar kleuterschool is deze moeilijkheid geenszins opgelost. Een kind is daarna nog lang niet tweetalig, maar eigenlijk tweemaal onvolledig ééntalig! Er zijn zelfs kinderen, die twee- of meertalig zijn (b.v. Hindi en Sranan, Javaans en Sranan, Chinees, Hindi en Sranan) maar nog absoluut geen Nederlands kennen. Slechts in de distrikten zou zou men klassen kunnen vormen met kinderen van een homogene bevolkingsgroep (de stad is daarvoor veel te verscheiden) die men zou kunnen beginnen te onderwijzen in hun moedertaal (b.v. Saramakaans, Aucaans of Hindi) om ze op te vangen. Het Sranan als ‘opvangtaal’ over de hele linie zou direkt op politieke bezwaren stuiten! De hele taalsituatie verraadt zichzelf deels als een koloniale erfenis, zowel door direkte overheersing in het verleden als door invloed, doordat het moederland als model werd gekozen. En met die erfenis zitten wij nu, dat is onze situatie, die altijd iets tweeslachtigs blijft houden. Het taalonderwijs wordt gegeven volgens een moedertaal-metode, die erop gericht is een reeds aanwezige taalbeheersing uit te breiden, terwijl het in werkelijkheid om een de mensen vreemde, zij het ook ‘eerste’ vreemde taal gaat, het Nederlands. De andere schoolvakken moeten ook lijden onder dit gebrek aan verstaanbaarheid. Terwijl door middel van dit onderwijs de kinderen uitgerust moeten worden om deel te
nemen aan hun eigen kultuur, die (altans officieel) uitdrukking krijgt in een vreemde taal!
Anderzijds ondergaat het Nederlands in Suriname invloed van het Sranan, in uitspraak, zinsbouw, woordenschat, in de betekenissen die aan bepaalde woorden wordt gehecht en in het idioom. Toch is het totale aantal afwijkingen niet groot, en het Nederlands hier is (nog) niet uitgegroeid tot een eigen taal, zoals b.v. het Suid-Afrikaans. Het is overigens heel interessant te zien, waar het afwijkt van het standaard-Nederlands, omdat dáár zich soms een andere denk- en ervaringswereld manifesteert, maar daarover misschien een volgende keer.
Drs. J.E. Huisman-Bazuin, Paramaribo
Literatuur:
Eersel, Ch.H., De Surinaamse Taalstudie. Publikatie van het Taalbureau Suriname met medewerking van het Ministerie van Onderwijs en Volksontwikkeling. Juni 1969. Alleen in Suriname verschenen.
Hellinga, Prof. W., Language problems in Surinam, 1956.
(Over de beheersing van het Nederlands door de verschillende bevolkingsgroepen.) Voskuil, J.J., Het Nederlands van Hindoestaanse kinderen in Suriname, 1956.