grotendeels getemperd. Ik heb het onbehaaglijk gevoel de geboorte te hebben bijgewoond van een invalide.
□
‘Ik hoop dat u ongelijk krijgt’, verklaarde de minister van de Nederlandse Cultuur als afscheid na het gesprek dat wij hadden over het Ballet van Vlaanderen in het kabinet van prof. dr. Frans Van Mechelen - een gesprek dat ook werd bijgewoond door kabinetschef J. Fleerackers.
‘U heeft misschien wel gelijk, dat het niet 100 t.h. in ideale voorwaarden van wal steekt,’ geeft minister Van Mechelen toch toe, als ik de stelling verdedig dat het Ballet van Vlaanderen als autonome kunst beschouwd dient te worden en niet, terzelfdertijd, in dienst moet staan van een lyrische schouwburg (de Opera van Antwerpen).
Omdat ik weet dat al wat Maurice Béjart verklaart hier als evangelie wordt beschouwd, had ik de leider van het Ballet van de 20e Eeuw geciteerd: ‘Il faut séparer l'opéra et le ballet, refuser la fonction humiliante de la troupe opéra-ballet, qui mène à la fois à la décadence de l'art lyrique et de l'art choréographique’.
Dit was - dertig jaar geleden - al de stelling die werd verdedigd door de Vlaamse danskunstenaar Paul Grinwis, toen hij, in 1939, een manifest publiceerde Terpsichore in België. Béjart past deze stelling te Brussel zó konsekwent toe dat de nationale operadirekteur Maurice Huysman, zijn repertoire van lyrische voorstellingen zo moet samenstellen, dat het bijna uitsluitend bestaat uit opera's waar geen ballet in voorkomt. Is het, bij uitzondering zo, dat in een lyrisch werk een koreografisch intermezzo noodzakelijk is, dan weigert Béjart er zijn Ballet van de 20e Eeuw in te laten optreden.
Ik haal voor de minister een paar voorbeelden aan: Toen Johann Strauss' De Vledermuis werd opgevoerd, deed onze Nationale Opera een beroep op de balletschool van Rosella Hightower (uit Cannes... men ging het wel vér zoeken) en voor voorstellingen van Carmen wierf direkteur Huysman Spaanse dansers aan. ‘Dat is een toestand die ik volkomen ignoreer,’ bekent minister Van Mechelen terloops.
Over waarom en hoe er besloten werd tot de oprichting van het Ballet van Vlaanderen zegt de minister: ‘We hadden vastgesteld dat er de laatste jaren een steeds groeiende belangstelling is ontstaan voor de balletkunst. Getuige daarvan ook de interesse opgebracht voor de balletklassen die worden geopend in muziekakademies in het Vlaamse land. We waren ervan overtuigd dat de tijd rijp was om Vlaanderen een eigen ballet te schenken.’
‘U weet hoe de stichting er uit ziet. De centrale overheid brengt een fifinancieel aandeel in, gelijk aan wat werd samengebracht door de Vlaamse provinciebesturen, de provinciehoofdsteden en een aantal steden en gemeenten. Dit werd met opzet zo gepland, omdat het volkomen past in het algemeen politiek beleid van mijn departement. Bij wat ik graag onze “kulturele infrastruktuur” noem, wil ik heel het Vlaamse land betrekken. Hierdoor voelen deze steden en gemeenten zich nu al geëngageerd; zij voelen dat zij mede-verantwoordelijkheid dragen voor “hun” Ballet van Vlaanderen. Het is mijn overtuiging dat deze politiek van kulturele infrastruktuur veel vruchtbaarder is dan indien de centrale overheid zich als énige financier zou aanstellen en alles vanuit het departement van cultuur zou worden gedirigeerd’.
‘Dit zou een vorm van artistieke diktatuur zijn. En wellicht veel gemakkelijker, maar nu gaat het er op een veel demokratischer wijze aan toe,’ meent de h. Fleerackers.
- Bij de ondertekening van de stichtingsakte werd inderdaad de nadruk gelegd op het feit dat u ‘de moeilijkste weg’ hebt gekozen. Ik heb de indruk dat het meer de ‘moeizaamste’ weg was. Het wachten op de antwoorden voor financiële participatie van provincies, steden en gemeenten heeft de oprichting van het Ballet van Vlaanderen bijna een jaar vertraagd. Van de 40 gemeenten waarop gerekend was in het statuut hebben trouwens slechts 16 positief gereageerd.
‘Wij zijn ervan overtuigd dat nog meer steden zullen volgen’ zegt minister Van Mechelen. ‘En er bestaat nu al grote belangstelling voor het Ballet van Vlaanderen, voegt persattaché Verhaevert er bij. ‘Verscheidene grote ondernemingen hebben al aanvragen gedaan om - voor een of andere feestelijke gelegenheid - een voorstelling te organiseren.’
- Indien het misschien de ‘moeilijkste’ weg is geweest om de financiële basis te leggen van het Ballet van Vlaanderen, werd, mijns inziens, voor de rest de meest gemakkelijke weg gevolgd. Ik heb inderdaad de indruk dat op het bestaande balletgezelschap van de Koninklijke Vlaamse Opera van Antwerpen eenvoudig het etikel Ballet van Vlaanderen werd geplakt.
De heer Fleerackers antwoordt: ‘Wij kunnen ons de weelde niet veroorloven om naast de al bestaande twee opera-balletten (Antwerpen en Gent) die wij subsidiëren, ook nog investeringen te doen in een derde, afzonderlijke groep, die het Ballet van Vlaanderen moest worden.
Volgens mij stelt de kabinetschef hier het probleem niet juist: de overheid subsidieert bv. niet het ballet van de Gentse Opera als zodanig en het zo beperkt aantal danseressen van de K.G.O. werpt trouwens maar een klein gewicht in de schaal dat zeker niet erg zal doorwegen in de overigens niet zo royale overheidssteun toegekend aan de Gentse Opera (nauwelijks 6 miljoen). Indien de K.V.O.-Antwerpen momenteel belangrijke investeringen doet in zijn ballet (28 uitvoerders, die ook aparte balletavonden geven) gebeurt dit uit de globale overheidssubsidie voor lyrische kunst. Het overhevelen van het K.V.O.-ballet naar het Ballet van Vlaanderen zal geen financiële verlichting betekenen voor Antwerpen, dat, telkens als het een beroep moet doen op het Ballet van Vlaanderen (volgens cijfers van direkteur Renaat Verbruggen zelf moeten per seizoen meer dan 100 intermezzi worden gedanst in operetten en opera's) moet betalen uit de K.V.O.-kas.
- In de stichtingstekst staat dat de kern van het Ballet van Vlaanderen zal bestaan uit de 28 dansers van het huidige K.V.O.-opera-ballet die later zal worden aangevuld tot 40 uitvoerders. Ziet het departement van Kultuur geen bezwaar in zo'n groot gezelschap, in verband met het feit dat wij in Vlaanderen over zo weinig schouwburgen beschikken die een dergelijke groep kunnen ontvangen?
Minister Van Mechelen meent dat dit probleem kan worden ondervangen door de kulturele centra die overal worden opgericht (‘maar waarvan nog een groot aantal in het stadium van het projekt verkeren’ is mijn tegenargument).
‘Het is trouwens betekenisvol, zegt de minister, dat wij op onze vraag naar financiële participatie, in de eerste plaats gunstige antwoorden hebben ontvangen van gemeenten die al over een kultureel centrum beschikken - of er een zullen krijgen. Zij staan nu immers voor het probleem hoe en waarmee vullen we deze zalen nu?
- Beter dan één grote prestigegroep te vormen, denken wij dat het de taak van het Ballet van Vlaanderen