Plannen voor een nieuw toneelbestel.
In een artikel in De Gids van 9-10-69, getiteld ‘Gods volk onderweg’, tekent Wilbert Bank in grote lijnen de gang van zaken bij het toneel en het toneelbestel in Nederland na de tweede wereldoorlog: Na een aanvankelijk entoesiasme en hoogtepunt in de vijftiger jaren, is de neergang begonnen o.a. door de opkomst van de t.v. en de verwarring tengevolge van het toneelbeleid. Door de eerste faktor bleef het publiek steeds meer weg en door de tweede werden de gezelschappen gedwongen, elk per jaar 350 tot 450 voorstellingen uit te brengen, wat alleen mogelijk was door het gezelschap op te splitsen en twee verschillende voorstellingen per avond in verschillende plaatsen te geven, het bekende doublure-systeem, waardoor bij gebrek aan talent het peil van de voorstellingen nog al eens dubieus werd. Voeg bij dit alles het elk-wat-wils-repertoire van elk gezelschap, waardoor het zicht op het toneelgebeuren werd vertroebeld, waarvan vooral de zgn. abonnementsbezoeker de dupe werd, en men heeft een aantal faktoren, die tot onbehagen en wrevel leidden. Wilbert Bank pleit nu voorlopig voor ‘een bestel van gezelschappen die zich door hun soort van toneel van elkaar onderscheiden’. Dit schept duidelijkheid maar levert wel talloze moeilijkheden omdat het een aantasting betekent van gevestigde posities.
Kees van lersel is met een uitgewerkt toneelplan gekomen dat zeer radikaal van opzet is. Hij wil een teatercentrale in het leven roepen, een soort landelijke pool van alle teatervakmensen: akteurs, regisseurs, dramaturgen, producenten, technisch en administratief personeel. Deze koöperatieve centrale moet in de plaats komen van de elf nu bestaande gezelschappen. De centrale zou uit drie afdelingen moeten zijn opgebouwd nl. 1. artistiek personeel, 2. zakelijk personeel, 3. technisch personeel. De centrale die over alle financiën komt te beschikken, zou een bemiddelende rol moeten vervullen inzake het formeren van losse teams die een bepaalde toneelproduktie willen maken. De schouwburgdirekteuren kunnen een keuze doen uit deze toneelprodukties. Wanneer een stuk in die bepaalde bezetting ‘de ronde heeft gedaan’ en geen publiek meer trekt wordt het afgevoerd en de produktiegroep houdt op te bestaan. (zo iets als nu het geval is bij de vrije produkties bv. van diverse musicals, denk maar aan Anatefka. De man van La Mancha.)
Om zelf het voorbeeld te geven om de weg te openen tot omvorming en afbraak van de bestaande gezelschapsstruktuur, heeft Kees van lersel zelf ontslag genomen als leider van de toneelgroep Studio. Het plan voor dit open bestel is radikaal en konstruktief, geeft heel duidelijk een alternatief, maar het zal wel op heel wat moeilijkheden stuiten.
Ik kan me voorstellen dat een bepaald team aan een stuk gaat werken en het in produktie gaat brengen. Voor de kontinuering van het toneelaanbod zal men aan nieuwe stukken moeten gaan werken, waarbij men als akteur wordt aangezocht in een ander teamverband te gaan optreden. Zal dit geen moeilijkheden opleveren voor repetities en het plannen van opvoeringen, want de produkties kunnen elkaar misschien overlappen? Er bestaat natuurlijk ook het ‘gevaar’ dat een bepaald team zo goed onderling werkt, dat het bij elkaar blijft en een gezelschapje gaat vormen binnen de Centrale. Of mag dat niet? Hoe zullen de gevestigde gezoischappen reageren? En eventueel het publiek dat aan deze gezelschappen hangt? Men kan twisten over het feit of deze publieksbinding (fanklub) ideaal is, maar het zijn in ieder geval klanten van de schouwburgdirekteur die zijn zaakje wil laten draaien.
Hoe het ook zij, men zal de bedenkingen maar opzij moeten zetten, om zo spoedig mogelijk aan de verwezenlijking van het plan te gaan werken. Of moeten de tomaten blijven rollen tot het bittere einde?
Piet Simons