ven kregen de toeschouwers de gelegenheid zich rekenschap te geven van de sociale en morele problemen van homofielen. Meteen konden zij vaststellen dat ze weinig verschillen van die in de heteroseksuele wereld.
Ik hoop derhalve van harte dat dit stuk bij het publiek taaie vooroordelen opgeruimd zal hebben. In onze tijd, waarin heel wat bemoedigende progressieve bewegingen uiterst aktief zijn, is het noodzakelijk dat ook de instelling tegenover de homofilie grondig wordt gewijzigd. Men behoort eindelijk eens in te zien dat men in dit verband niet het recht heeft schuldvragen op te werpen en repressief op te treden, ten minste t.o.v. die homofielen die niet hinderlijk zijn voor de heteroseksuelen.
De opvoeringen kenden een groot sukses en het is duidelijk dat opnieuw een groot aantal mensen een andere visie gekregen zullen hebben op een verschijnsel dat men niet negeren kan. De homofilie is een werkelijkheid die men aanvaarden moet, of men dat nu prettig vindt of niet, dat doet er niet toe. Wie voor dat alles de ogen wenst te sluiten - een geliefkoosde menselijke reaktie die wellicht niet kenmerkend is voor Vlaanderen alleen - bezondigt zich aan een houding die vroeg of laat noodlottige gevolgen zal hebben.
Ik ben er evenzeer van overtuigd dat velen door het stuk en de voorlichting door deskundigen de behoefte zullen gevoeld hebben zich over dit alles te dokumenteren zoals het hoort. Een winstpunt te meer. Dat is pas teater: een kunstmedium dat dwingt tot doordenken, tot onderzoek, tot vergelijking, tot wikken en wegen, tot oordelen met kennis van zaken.
De vertolking door het N.T.G. was uitstekend. Jef Demedts stond in voor de regie en hij heeft het publiek laten genieten van vakwerk van uitstekende kwaliteit. Ik noem slechts de belangrijkste positieve aspekten van zijn montering: de stemmige inleiding en het zinrijk, traag uitspelen van het werk; de juiste typeringen; het weren van elke overdrijving zowel naar het sentimentele als naar het komische toe; het gebruiken van een vertaling (Gilbert Van Vlaenderen) waarin getuigd werd van goede smaak en waarin de opzettelijke schokelementen vermeden werden; het situeren van de handeling in een stijlvol interieur dat tevens de ruimere omgeving van de grote stad suggereerde (ontwerp Etienne Hublau); het levendig tempo; het homogeen samenspel; het aanhouden van de zo subtiele onderhuidse spanning; de psychologisch verantwoorde konfrontaties van de types; het releveren van de wanhoop bij de personages; het eerbiedigen van de stiltes; enz.
Hij werd hierbij gesteund door akteurs die op een onberispelijke manier de visie van de regisseur tot haar recht hebben gebracht.
Ik onthoud mij van een gedetailleerde ontleding van de interpretaties. Niettemin wil ik graag mijn waardering uitspreken voor de wijze waarop Werner Kopers de hoofdrol heeft geïnterpreteerd.
Wanneer ik zo ondubbelzinnig de lof zing van deze produktie is dit het gevolg van een feit dat nogal uitzonderlijk is in het teaterleven. Rond hetzelfde tijdstip woonde ik n.l. twee andere opvoeringen bij van hetzelfde stuk zodat ik vergelijkingsmogelijkheden te over kreeg.
De eerste voorstelling was die van de ‘Haagse Comedie’ te Den Haag. De tweede zag ik in Haarlem coor ‘Toneelgroep Centrum’. Alhoewel beide voorstellingen knap waren, meen ik toch dat het N.T.G. niet alleen voor de gaafste vertolking had gezorgd maar dat het Gents ensemble het best de bedoelingen van de auteur had gediend. Vanzelfsprekend zou ik uitvoerig deze konklusie kunnen verantwoorden (ik deed dit trouwens in een bijdrage die in het tweede nummer van het tijdschrift ‘Teater’ werd afgedrukt) maar ik meen dat ik mij in dit artikel kan beperken tot de essentie van mijn konklusie.
Bij ‘De Haagse Comedie’ (regie: Wim van Rooij - in een vertaling - Jongens onder elkaar - van Dola de Jong die ik de minst geslaagde vond van de drie versies) werd doorlopend geakteerd in de komische toonaard. De lach was niet uit de teaterlucht. Op het ogenblik dat de stemming diende om te slaan naar het tragisch aksent was de sfeer zodanig dat het niet meer mogelijk was het publiek tot een andere instelling te brengen. Bovendien waren er heel wat fouten aan te wijzen en was de psychologische motivering in menige passage zoek.
Een voorstelling met kwaliteiten, ongetwijfeld, een opvoering waarin de akteurs blijk gaven van voortreffelijk talent. Een produktie echter waarbij er verkeerd werd gestart en die op een m.i. moeilijk te verantwoorden niveau werd gesitueerd. Bij ‘Centrum’ (regie: Walter Kous - vertaling Jan van der Wal) lag het nog anders. Net zoals bij ‘De Haagse Comedie’ werd er in een uitgesproken komische toonaard gespeeld. Met andere middelen evenwel n.l. door het aandikken van de eigenaardigheden zoals die vooral bestaan in de geest van de heteroseksuelen. Hier werd inderdaad gewerkt met schokeffekten maar alles kwam te brutaal over, te wuft. Een vondst was onmiskenbaar het overhevelen naar een typisch Nederlands milieu. Maar juist daarom leek het mij weinig doeltreffend om zo fel te chargeren, een charge - maar hier begeef ik mij op het pad van de gissingen - die homofielen m.i. niet zo bijster op prijs gesteld zullen hebben. Eerlijkheidshalve wil ik besluiten met er ook voor die opvoering op te wijzen dat de akteurs stuk voor stuk keurige staaltjes vakwerk lieten zien.
Nog één overweging: hier werd aangetoond dat onze Vlaamse teatermensen, die toch zo graag in kritiekloze bewondering dwepen met buitenlandse opvoeringen, het niet altijd bij het rechte eind hebben.
Rik Lanckrock