Ons Erfdeel. Jaargang 13
(1969-1970)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 87]
| |
herman vos en de vlaamse bewegingdr. m. claeys-van haegendoren Tachtig jaar geleden werd Herman Vos te Antwerpen geboren.
Hij stierf in 1952. Hij is een omstreden figuur in de Vlaamse beweging omdat hij, oud-aktivist en fraktieleider van de Frontpartij, overging tot de socialistische partij (BWP) toen hij bij de verkiezingen van 1932 zijn zetel in de Kamer verloor, gedurende de laatste oorlog aktief was in het verzet, en nadien - als minister - nauwelijks protesteerde tegen de zware repressie van de flamingantische kollaborateurs.
Juist daarom is het misschien nuttig de betekenis van Herman Vos voor de Vlaamse beweging te evalueren.
Vooreerst lijkt het weinig betwistbaar dat deze zich niet in de eerste plaats situeert op het strikt-politieke vlak - in tegenstelling tot bijvoorbeeld een F. van Cauwelaert, een C. Huysmans. Herman Vos is eerder op een toevallige manier in de politiek terecht gekomen. Wel behoorde hij op 16-jarige leeftijd tot de redaktie van ‘De Goedendag’, het tijdschrift van de Vlaamse Bond van de Ateneumleerlingen, en werd hij een jaar nadien sekretaris van de Bond. Maar vóór 1914 beperkten zijn politieke aktiviteiten zich hiertoe. Hij had zelfs de rustige karrière van een wetenschappelijk ambtenaar in het vooruitzicht: na zijn middelbare school - en een vergeefse poging van enkele maanden tot universitaire studies te Gent - vond hij een betrekking op het Gemeentelijk bureau voor de Statistiek, en kreeg hij tegelijkertijd de gelegenheid kolleges te volgen aan het Sociologisch Instituut van de Brusselse Universiteit bij prof. Waxweiler.
In deze rustige, professionele aktiviteiten bracht de eerste wereldoorlog een grondige verandering: Herman Vos kwam terecht in een speciaal bureau, opgericht door het Antwerpse stadsbestuur, met als opdracht de noodzakelijke relaties te onderhouden met de Duitse overheid. Hij kreeg als kollega's o.a.M. Rudelsheim en P. van Ostaijen; uit hun diskussies werd in feite een gedeelte van het Antwerpse aktivisme geboren. De stap van vrijblijvende diskussies naar politieke stellingname was niet groot. Herman Vos zette hem in 1917, toen hij toetrad tot de Raad van Vlaanderen. Hij zou het duur betalen: tien dagen na de wapenstilstand werd hij aangehouden. Voor die tijd werd hij vrij zwaar berecht (drie jaar), en zat hij in de gevangenis tot november 1920. Na zijn vrijlating kwam hij terecht op het sekretariaat van het Vlaamse front, de nieuwe partij van de Vlaamse oudstrijders en werd hij hoofdredakteur van het weekblad ‘De Ploeg’. Hier werd hij wel erg gewaardeerd om zijn intellektuele kapaciteiten, maar zijn aktivistisch verleden was een ernstige rem voor een vlugge politieke karrière. De Frontpartij, ontstaan als partij van de oudstrijders, was in haar beginperiode niet helemaal ingenomen met de aktivisten, die met de bezetter samengewerkt haden, die zij vier jaar bestreden hadden. Pas naarmate het duidelijk werd dat de bestraffing van de aktivisten een voorwendsel bleek om heel de Vlaamse beweging te treffen, ging men in Vlaamse milieu's het aktivisme rehabiliteren en kwam men op voor amnestie. Herman Vos moest echter wachten tot de verkiezingen van 1925 voordat hij op de kamerlijst van de Frontpartij geplaatst werd. Bij de verkiezingen van 1921 waren de wrijvingen tussen de Frontbeweging en het aktivisme nog te groot om Herman Vos een kans te geven bij de poll. Toen hij in 1925 voor de Kamer verkozen werd als lid van de Frontpartij, werd hij vrij spoedig leider van de fraktie die niet alleen kwantitatief (6 gekozenen, tegenover 4 in 1921), maar ook kwalitatief tot dan op een vrij laag peil stond.
Vos' parlementaire aktiviteiten waren gekenmerkt door een grote zin voor realisme en gematigdheid - die uiteraard niet steeds in de smaak vielen van de radikale nationalisten.
Zijn grootste sukses behaalde hij bij de Bormsverkiezing. Het was in feite zijn enige daad, met een belangrijke politieke draagwijdte. Zij was slechts mogelijk geweest dank zij het taktische optreden van Herman Vos, zijn samengaan met flaminganten uit andere partijen, kortom, dank zij een taktiek, die | |
[pagina 88]
| |
hem steeds verweten werd door de radikale nationalisten. Als gevolg van het overlijden van een liberaal kamerlid van het arrondissement Antwerpen, voor wiens zetel geen plaatsvervanger voorhanden was, moest in december 1928 een tussentijdse verkiezing gehouden worden, waaraan heel het Antwerps kiezerskorps zou deelnemen: alleen de liberale partij, de KP en de Frontpartij stelden een kandidaat. De Frontpartij schoof zelfs A. Borms naar voren, een aktivist die geworden was tot het symbool van de amnestie-aktie, en die onverkiesbaar was. Het was echter Vos' opzet deze tussentijdse verkiezing te maken tot een referendum over amnestie in het bijzonder, en tegen de anti-Vlaamse regeringspolitiek in het algemeen. Hierin slaagde hij volledig: tegen alle verwachting in stemden 83.000 kiezers op de onverkiesbare Borms, terwijl de liberale kandidaat 44.000 stemmen behaalde, de kommunisten nog geen 2.000 en 56.000 kiezers een blanko- of ongeldige stem uitbrachten. Dit totaal onverwachte sukses was mede het gevolg van Vos' handige optreden, dat F. van Cauwelaert en C. Huysmans toegelaten had voor de katolieke partij en de BWP geen kandidaat voor te stellen. Dank zij dit Antwerpse sukses konden de vlaamsgezinden uit de grote partijen doorzetten wat voordien onmogelijk gebleken was. Het maakte de Belgische politici eindelijk bewust van de omvang en de ernst van het Vlaamse vraagstuk; kort nadien kwamen de drie grote partijen naar voren met hun voorstellen tot oplossing ervan. De goedkeuring van de taalwetten in het begin van de jaren dertig die - op lange termijn beschouwd - een keerpunt vormde in de Vlaamse beweging, en misschien op gelijke voet gesteld kan worden met het doordrukken van het algemeen enkelvoudig stemrecht door de socialistische beweging, kan in grote mate toegeschreven worden aan het sukses van de Bormsverkiezing. Het verkiezingssukses van de Frontpartij in 1929 (een stijging van het zeteltal in de Kamer van 6 op 11) is eveneens gedeeltelijk te verklaren als een sneeuwbaleffekt van deze Antwerpse gebeurtenis. De Vlaamse nationalisten bleken evenwel niet in staat hun elektoraal sukses van 1929 en de hieruit volgende politieke belangstelling voor het Vlaamse vraagstuk te konsolideren door een eendrachtige en konstruktieve aktie. Integendeel vanaf dat ogenblik begon voor de Vlaamse beweging een periode van intense verwarring als gevolg van de weerslag van de korporatistische - autoritaire stromingen in het buitenland op de Vlaamse situatie (hierbij moet rekening gehouden worden met het positieve onthaal van Mussolini's fascisme in katolieke milieu's in het algemeen, dus ook in het overwegend katolieke Vlaanderen). Politiek gezien het belangrijkst in dit verband was de breuk in oktober 1931 tussen de Frontpartij en de Westvlaamse volksvertegenwoordiger J. Van Severen, toen deze laatste overging tot de spektakulaire oprichting van het Verbond van Dietsche Nationaal-Solidaristen. Het Verdinaso was geschoeid op een radikaal-Dietse, en - zowel organisatorisch als programmatisch - op uitgesproken autoritaire en anti-demokratische leest met een grote bewondering voor Mussolini en Hitler. De - altans in oorsprong - progressieve en demokratische Frontpartij miste de nodige samenhang om het hoofd te bieden aan het politiek irrealisme van deze luidruchtige minderheid. Ook Herman Vos beschikte over onvoldoende politieke kapaciteiten om de eenheid bij de Vlaamse nationalisten te handhaven. De enige ernstige poging die hij hiertoe ondernam was de uitwerking van zijn Federaal Statuut, waaromheen hij de Vlaamse radikalen hoopte te scharen, en dat tegelijkertijd als doel had de diskussie bij de minimalisten over het federalisme op gang te brengen. Hij faalde echter volkomen. De twaalf parlementairen van de Frontpartij kon hij ertoe bewegen - na eindeloze diskussies, veel geduld en takt - hun handtekening te plaatsen onder het wetsvoorstel, maar op de dag waarop de inoverweging ervan door de Kamer verworpen werd, 19 juli 1931, trokken de twee radikaalsten hun handtekening in. De verdeeldheid bij de nationalisten tussen federalisten en grootnederlanders werd onoverbrugbaar, en leidde tenslotte in oktober 1933 tot de Herman Vos (foto AMVC).
| |
[pagina 89]
| |
omvorming van de Frontpartij tot het VNV, dat - altans kwa imago - een totalitair-solidaristische inslag had, en de godsvrede verliet om een pro-katoliek standpunt in te nemen. Vooral de Westvlaamse nationalisten, onder de indruk van het sukses van het Verdinaso in deze provincie, hadden op deze omvorming aangestuurd, die leidde tot een breuk tussen het nieuwe VNV en de Antwerpse nationalisten die het godsvredebeginsel trouw wilden blijven. Deze breuk betekende meteen het einde van Herman Vos' politieke mogelijkheden in de nieuwe formatie, waar geen plaats was voor vrijzinnigen en demokratische socialisten - ondanks de pogingen van een aantal nationalisten (o.w.S. De Clercq, Borginon, Romsee) om de rechtse tendenzen van het VNV in te dammen. Bovendien was Herman Vos bij de parlementsverkiezingen van 1932 niet herkozen omdat een ‘solidaristische’, ‘Dietse’ lijst tegen hem was opgekomen. Over heel de lijn was het Vlaamse Front overigens achteruitgegaan: de verkiezingen hadden in het teken gestaan van de klerikale-anti-klerikale tegenstellingen, waarvan zowel de Vlaamse nationalisten als de socialisten het slachtoffer waren.
Op 1 november 1933 nam Herman Vos, via een artikel in De Schelde, dan ook afscheid van het Vlaams nationalisme, zoals het zich de afgelopen jaren ontwikkeld had: ‘Van socialistische geest is mijn nationalisme steeds doordrenkt geweest; ik heb thans de volle strijd voor deze idee, met al haar implicaties, in het gevormde kader te aanvaarden’Ga naar eind(1.). Dat hij toetrad tot de BWP (Belgische Werkliedenpartij) was niet zo verwonderlijk: hij had steeds socialistische simpatieën gehad, had nooit onvoorwaardelijk geloofd in de opportuniteit van een nationalistische partij. Daarenboven bestond tussen hem en C. Huysmans, de leider van de Antwerpse federatie van de BWP, al gedurende enkele jaren een goede verstandhouding. Deze eiste voor zichzelf trouwens de eer op Herman Vos in de BWP geïntroduceerd te hebben. Het is dan wel merkwaardig dat Herman Vos zijn eerste stappen in de BWP zette in het pas opgerichte studiebureau, dat als opdracht had het plansocialisme voor België om te zetten in het Plan van de Arbeid en dat onder leiding stond van H. de Man, die nu juist geen bijzonder goede verhouding had met C. Huysmans. Hoe dan ook, Herman Vos kreeg een leidende positie in dit Bureau voor Sociaal Onderzoek, als sekretaris van de direktiedienst, onmiddellijk onder H. de Man die direkteur was, en A. Halasi, de wetenschappelijke sekretaris. Dit bureau stelde 22 kommissies samen, bestaande uit de meest vooraanstaande en kompetente partijleden, en belastte deze met de uitwerking van het Plan in wetsvoorstellen. Herman Vos verzorgde de koördinatie van de redaktie. Dit kollektieve werk resulteerde in het lijvige en degelijke boek ‘De uitvoering van het Plan van de Arbeid’, dat in 1935 verscheen. Deze periode 1933-1935 was gekenmerkt door een intense vernieuwingsdrang in de BWP, rond H. de Man, en vooral rond zijn plansocialisme en het Plan van de Arbeid. Hierdoor was de partij in staat geweest een aantal radikale jongeren (w.o.P.H. Spaak) en intellektuelen aan te trekken die vooraf wel socialistische simpatieën hadden, maar deze niet meer waar gemaakt zagen in de BWP. Zij zetten zich aktief in voor de propaganda die toen gevoerd werd voor het Plan van de Arbeid, en zij deden mee aan de intellektuele bezinning over dit nieuwe socialisme (cfr. de konferenties te Pontigny). In deze stroming werd ook Herman Vos opgenomen. Toen H. de Man echter als minister van Openbare Werken in 1935 toetrad tot de eerste regering-van Zeeland en de BWP regeringsverantwoordelijkheid aanvaardde zonder dat aan de konditie voldaan was het hele Plan in het regeringsprogramma op te nemen, kende de propaganda voor dit nieuwe socialisme een ernstige krisis. De vernieuwingstendenzen in de BWP werden minder duidelijk. De werkzaamheden van het Bureau voor Sociaal Onderzoek liepen in feite ten einde, niet alleen omdat het Plan van de Arbeid nu gekonkretiseerd was in wetsvoorstellen, maar meer nog omdat het zijn politieke betekenis had verloren door de deelname van de BWP aan de regering Herman Vos (foto AMVC).
| |
[pagina 90]
| |
zonder Plan. Hiermee was ook Herman Vos' studieopdracht in feite voltooid. Hij hoopte nu een meer politieke rol te kunnen gaan spelen, maar slaagde hierin slechts zeer gedeeltelijk: in 1936 lukte het hem niet, juist omdat hij alleen zichzelf vertegenwoordigde, en de BWP, meer dan enige andere partij, bestond uit een kombinatie van groepen, meer dan van personen, een plaats te verkrijgen op de poll, zodat hij niet rechtstreeks verkozen werd. Hij werd wel provinciaal senator. Ondertussen kreeg hij joernalistieke funkties in Vooruit en Volksgazet.
Zijn politieke aktiviteiten in de BWP waren al bij al gering. In juni 1937 nam hij het woord in de Senaat, tijdens het debat over het regeringsontwerp inzake de amnestie. Deze tussenkomst van Herman Vos was aanleiding tot geanimeerde diskussies in de BWP tussen Walen en Vlamingen, waarvan echter de meest vooraanstaanden hem steunden. Tevergeefs verwachtte Herman Vos dat deze gebeurtenis zijn politiek prestige in de partij ten goede zou komen.
Vóór de oorlog trad Herman Vos nog tweemaal zeer duidelijk naar buiten: op het Vlaams socialistisch kongres van 1937 en ter gelegenheid van de socialistische herdenking van de guldensporenslag te Kortrijk in 1939. Een aktieve bijdrage tot de organisatie van beide gebeurtenissen had hij evenwel niet geleverd.
Toen in 1938 een Vlaams socialistisch tijdschrift, Leiding, opgericht werd door H. de Man, was het logisch dat Herman Vos tot de redaktie zou toetreden.
Bij de Duitse invasie in mei 1940 was Herman Vos één van de vele politici die naar Frankrijk vluchtten. Ook hij was aanwezig te Limoges, waar de gevluchte Belgische parlementairen de houding van de koning scherp veroordeelden. Bij zijn terugkeer in België besefte hij, evenals vele anderen, dat dit standpunt ingenomen was in een sfeer van wanhoop en vertwijfeling. Zijn demokratische gezindheid en zijn anti-nationaal-socialistische gevoelens weerhielden deze oud-aktivist er echter van de weg op te gaan van de kollaboratie of zelfs van het attentisme. In deze oorlogsdagen volgde hij zijn partijvoorzitter H. de Man niet, voor wie hij een grote waardering had gehad, met wie hij zeer nauw samengewerkt had, en die hem de weg gewezen had, in 1933, naar een nieuw soort socialisme. Reeds voor de oorlog had Herman Vos zich in zekere mate gedistantieerd van H. de Man, met wiens desillusies over de funktionering (of eerder dysfunktionering) van het parlementaire regime hij zich niet kon verzoenen.
In 1941 trad Herman Vos toe tot het Politieke Comité van de Weerstand, dat in België gevormd was op initiatief van de regering-Pierlot en waartoe o.a. behoorden Ch. de Visscher, W. Ganshof van der Meersch. Dit komitee had een dubbele opdracht: de regering informeren over de situatie in bezet België, en het verzet tegen de bezetter te stimuleren in de magistratuur, de financiële en industriele wereld.
Bij haar terugkeer uit Londen bij de bevrijding, breidde de Belgische regering zich uit met een aantal leden van het Verzet. Op deze manier werd Herman Vos minister (openbare werken) op 27 september 1944. Hij zou het blijven tot 20 maart 1947. Een jaar voordien was hij overgestapt van het departement van Openbare Werken naar dat van Openbaar Onderwijs. In 1947 werd Herman Vos Belgisch afgevaardigde bij de UNO. Vóór de oorlog had hij België trouwens al bij de Volkenbond vertegenwoordigd. Een bewijs voor zijn goede verstandhouding met P.H. Spaak, minister van buitenlandse zaken (vóór 1940 was Herman Vos trouwens een overtuigd verdediger van de Belgische onafhankelijkheids-politiek); hij had zich - al vóór 1940 - ontwikkeld als één van de partij-specialisten in buitenlandse politiek. In 1951 nam hij nog deel aan besprekingen te Hamburg met Duitse socialisten, maar in de herfst van dat jaar werd hij ziek. Een half jaar nadien overleed hij. Uit deze korte biografische schets blijkt dat Herman Vos' politieke karrière | |
[pagina 91]
| |
zich in feite beperkt tot slechts enkele gebeurtenissen van betekenis, met de Borms-verkiezing in 1926 als hoogtepunt. Hij is de geschiedenis niet ingegaan als een groot politikus en nog minder als een groot staatsman. Indien het op dit ogenblik nog de moeite waard is de herinnering aan Herman Vos levendig te houden, dan is dit niet omwille van zijn politieke aktiviteiten maar omdat zijn denken en handelen gekenmerkt werd door het zoeken naar een evenwicht tussen zijn nationalistische en socialistische overtuiging, en dit in een periode waarin beide ideologieën diametraal tegenover elkaar schenen te staan. Een nadere kennismaking met Herman Vos leidt tot de konkluzie dat zijn nationalisme, zijn flamingantisme berustte op een socialistische bazis, en dat hij daarom gespaard bleef van anti-demokratische, solidaristische verleidingen. Bovendien was ook het socialisme van Herman Vos erg pragmatisch en on-marxistisch. Hij was geen dogmatikus. Misschien was het dat wat hem in 1933 deed overstappen naar de BWP, die door haar vroegere politiek bewezen had bekwaam te zijn tot een konstruktief optreden, en die zich op dat ogenblik bovendien inspande een nieuw programma en een nieuw imago op te bouwen. Al bij al zou het daarom misschien verwonderlijker geweest zijn Herman Vos na 1933 in het VNV te zien stappen, dan over te gaan naar de BWP. Zijn optreden vóór 1933 toont alleszins duidelijk aan dat de overgang van de Frontpartij naar de BWP voor hem geen breuk betekende met zijn verleden.
Altans niet met zijn aktivisme. In 1917 trad hij toe tot de Raad van Vlaanderen. In tegenstelling tot de meerderheid van haar leden wilde hij echter geen einde stellen aan het Belgische staatsverband, en uit protest tegen de te grote Duitse inmenging trok Herman Vos zich (samen met Jacob en Rudelsheim) uit de Raad terug. Hij brak echter niet met het aktivisme als zodanig. Het was niet alleen de gematigdheid van zijn aktivisme die het verzoenbaar maakte met zijn socialistische overtuiging, maar ook heel de kontekst en atmosfeer van deze oorlogsjaren. Hierbij mag niet over het hoofd gezien worden dat een niet onaanzienlijk aantal socialisten aktivistische simpathieën hadden, en dat Herman Vos daarom geen uitzondering was door als socialist mee te werken met de bezetter. Trouwens, niet alleen door zijn aktivisme, maar ook in zijn amnestieaktie nam Herman Vos geen uitzonderlijke positie in binnen de brede socialistische beweging: de amnestie-beweging was immers ingezet door een manifest, ondertekend door vlaamsgezinde liberalen en socialisten. C. Huysmans had onmiddellijk na de eerste wereldoorlog een aktieve plaats in deze beweging verworven. Hij, de ‘man van Stockholm’, had ondervonden hoe relatief het begrip ‘verrader’ was. De passieve steun van socialisten en katolieken ter gelegenheid van de Bormsverkiezing was overigens het sprekendste bewijs voor het feit dat zij de amnestie-aktie minstens niet ongenegen waren. Ook de toetreding van Herman Vos tot het Vlaamsche Front was niet meteen in strijd tot zijn socialistische overtuiging. Deze partij was immers ontstaan om druk uit te oefenen op de vlaamsgezinden uit de grote partijen die van het Vlaamse minimumprogramma (vernederlandsing van het leger, gerecht, onderwijs en administratie) een volwaardig programma hadden gemaakt. Op dat ogenblik - en ook nog jaren nadien - bleef het een diskussiepunt of een permanente Vlaamse partij wel zinvol was. Daarom betekende de toetreding van Herman Vos (e.a.) tot de Frontpartij niet het opgeven van zijn socialistische overtuiging. Verder dient ook rekening gehouden te worden met de specifieke Antwerpse situatie: hier was de Frontpartij een uitgesproken demokratische en progressieve beweging die koketteerde met de socialistenGa naar eind(2.), en die een grote aantrekkingskracht uitoefende op een aantal radikale jongeren, die wel socialistische simpatieën hadden, maar de BWP al te oud en te gematigd vonden. Van hun kant manifesteerden de Antwerpse socialisten, o.l.v.C. Huysmans, zich na 1918 als overtuigde flaminganten. De scheidingslijnen tussen Vlaamsche Brief van Herman Vos aan Dr. G. Schamelhout (1930).
| |
[pagina 92]
| |
Front en BWP waren bijgevolg nog niet zo duidelijk afgetekend.
Het was dan ook niet verwonderlijk dat Herman Vos' twijfels aan de opportuniteit van een eigen Vlaamse partij toenamen naarmate haar elektorale suksessen uitbleven, en vooral naarmate in het Vlaamse nationalisme konservatieve en reaktionaire strekkingen aan bod kwamen. Zijn pragmatisme en adogmatisme hadden trouwens als gevolg dat hij zich eerder kon identificeren met minimalisten als C. Huysmans en F. van Cauwelaert, dan met doktrinairen als J. de Decker en R. de Smet van het blad Vlaanderen, die vaak tegen Vos' gematigdheid fulmineerden: niet alleen de taktiek die leidde tot de Bormsverkiezing bewees dit, maar ook de konstruktieve politiek die hij voerde tijdens de parlementaire debatten rond de taalontwerpen in het begin van de jaren dertig. Ook vanuit deze kontekst kwam de overgang van Herman Vos van de Frontpartij naar de BWP niet volledig onverwacht. Op de konkrete politieke omstandigheden hiervan werd al gewezen. Nadien werd hem vaak verweten dat hij in de BWP nagelaten had zijn flamingantisme door te zetten, dat hij onvoldoende gebruik had gemaakt van de mogelijkheden om de BWP meer ontvankelijk te maken voor de Vlaamse eisen. Het bestek van dit artikel laat uiteraard niet toe de gegrondheid van dit verwijt uit te diepen. Het lijkt nochtans noodzakelijk - als slot - hierbij enkele bedenkingen te maken. De inkonsekwentie van Herman Vos i.v.m. zijn federalistisch standpunt lijkt een onomstootbaar bewijs voor het feit dat hij tekort schoot als flamingant in de BWP. Vóór 1933 immers was hij overtuigd federalist - getuige zijn Federaal Statuut -; na 1933 stelde hij zich tevreden met kulturele autonomie. Afgezien van het feit dat Herman Vos dit Federaal Statuut slechts beschouwde als een diskussiebasis om de eendracht in Vlaamsgezinde rangen te herstellen, dient bij deze zgn. inkonsekwentie rekening gehouden te worden met de politieke evolutie zelf tussen beide wereldoorlogen. Herman Vos was immers voorstander van zelfbestuur en van federalisme in een periode waarin de tegenstellingen tussen katolieken en vrijzinnigen tot een minimum herleid waren, en dit niet alleen in het vlaamsgezinde kamp: de godsvrede, die tot stand gekomen was tijdens de oorlog in de zgn. Union Sacrée, werd na 1918 in feite voortgezet (de tegemoetkomingen van de liberale en socialistische ministers tegenover het katoliek onderwijs, de socialistisch-kristen-demokratische koalitie te Antwerpen in 1921, de regering Poullet-Vandervelde in 1925). In deze sfeer van relatieve verdraagzaamheid scheen de katolieke hegemonie in een eventueel federaal Vlaanderen minder problematisch dan in de atmosfeer van na 1930. Herman Vos had zich gedurende het eerste decennium dan ook kunnen verzoenen met een katoliek overwicht, niet alleen in het Vlaamsche Front, maar ook in een eventueel autonoom Vlaanderen. Een verstrakking van de posities in het katolieke en vrijzinnige kamp viel evenwel waar te nemen vanaf ongeveer 1930: de katolieken eisten meer voorrechten op, de vrijzinnigen kwamen terug op hun vroegere konsessie subsidies te verlenen aan het katoliek onderwijs. De godsvrede werd in feite verbroken (na de gemeenteverkiezingen van 1932 werd de Antwerpse koalitie Huysmans-Van Cauwelaert trouwens vervangen door een socialistisch-liberale). Deze vervreemding, die het sterkst tot uiting kwam in de verkiezingsstrijd van 1932, met als tema ‘de ziel van het kind’ en die trouwens ook zijn weerslag had op de vlaamse beweging, maakte het federalisme voor de Vlaamse vrijzinnigen, zelfs de meest verdraagzame, weinig aantrekkelijk. Daar kwam dan nog bij dat de katolieken zich ook op sociaal en politiek gebied veel konservatiever gingen opstellen dan onmiddellijk na de eerste wereldoorlog (cfr. de pogingen van de vroeger kristen-demokratische Renkin de katolieke partij aaneen te smeden om een duidelijk anti-socialistisch alternatief te stellen; cfr. ook de korporatistische en fascistische simpatieën van de kristen-demokraten na 1927). Dat Herman Vos zich in deze situatie distantieerde van het federalisme en zich | |
[pagina 93]
| |
tevreden ging stellen met kulturele autonomie kan hem, als vrijzinnige, moeilijk als inkonsekwentie aangerekend worden. Zijn federalisme was immers slechts verdedigbaar in de godsvredepolitiek die na 1932 verbroken werd.
Het gebrek aan dynamisme van Herman Vos in het doorzetten van een Vlaamse politiek in de BWP lijkt eveneens een onomstootbaar gegeven. Hierbij wordt evenwel over het hoofd gezien dat hij ook vóór 1933 een weinig stuwende rol speelde in het Vlaamse Front, dat hij eerder toevallig, dan omwille van zijn kapaciteiten als groepsleider voorzitter werd van zijn kamerfraktie, dat het zwaartepunt van zijn aktiviteiten steeds in de joernalistiek lag. Dat hij er niet in slaagde in de BWP een vlaamsgezinde politiek door te zetten is bovendien toe te schrijven aan het feit dat zijn overgang naar de BWP een individuele daad was. Zonder aanhang stapte hij over naar de BWP, die vóór de tweede wereldoorlog een koördinerende partij was van koöperatieven, mutualiteiten en vakbonden, en waarin het specifiek politieke element nog vrij zwak vertegenwoordigd was. Het was daarom niet verwonderlijk dat Herman Vos er niet in slaagde zijn wetenschappelijke en joernalistieke pozitie in de BWP te doorbreken. Uiteraard een vrij zwakke bazis voor het verwerven van prestige en macht. Het was daarom logisch dat politici als H. de Man, ondervoorzitter van de partij, of C. Huysmans, leider van de Antwerpse federatie, meer Vlaamse realisaties op hun aktief konden boeken dan de joernalist Herman Vos.
En dan was er tenslotte de evolutie zelf van het Vlaamse nationalisme, dat het hele streven van de Vlaamse beweging verdacht maakte in demokratische en socialistische kringen. De emoties die ontstonden n.a.v. de Spaanse burgeroorlog, en die ook de Belgische publieke opinie verdeelde in pro-republikeinen en pro-Franquisten (met dien verstande dat heel het katolieke Vlaanderen achter Franco stond) hadden ook hun weerslag op de Vlaamse beweging in die zin dat het één van de faktoren was die de verstandhouding onder de Vlaamse politici bemoeilijkte, zo niet onmogelijk maakte.
Hierdoor voelden de Vlaamse socialisten zich verplicht steeds het demokratische karakter van de Vlaamse beweging te affirmeren. De joernalistieke aktiviteiten van Herman Vos gingen in grote mate in die richting. Het eerste Vlaams socialistisch kongres dient eveneens vanuit deze bekommernis begrepen te worden. Het was trouwens tekenend dat Herman Vos de opdracht kreeg op de slotvergadering een redevoering te houden over ‘De demokratische traditie voor Vlaanderen’. Hierin verdedigde hij zijn verloochening van het federalisme, omdat het niet meer beantwoordde aan de politieke realiteit van dat ogenblik, ‘want het zou geen oplossing brengen voor hoofdzakelijke problemen die op een ander veld liggen dan op dit van het parlementarisme’. Verder verklaarde hij dat de huidige taalwetten de mogelijkheden in zich hielden tot een Vlaamse kulturele ontplooiing, en dat hij daarom de kulturele autonomie voldoende achtte.
In die gematigdheid was Herman Vos trouwens geen uitzondering. Tegen het einde van de jaren dertig geraakte het Vlaamse vraagstuk enigszins van de voorgrond der politieke aktualiteit verdrongen - zonder daarom onbelangrijk te worden: vooral de toenemende oorlogsdreiging was hiervan de oorzaak, samen met de omslag van het Verdinaso van radikaal groot-neerlandisme naar eng belgicisme. Door deze gebeurtenissen raakte de Vlaamse beweging min of meer gedesoriënteerd.
Maar Herman Vos was niet alleen gematigd, waar het de Vlaamse kwestie gold: hij stond ook afwijzend tegenover iedere radikale hervorming van het parlementaire systeem als dusdanig; op dit niveau situeerde zich trouwens ook zijn distantiëring tot H. de Man.
In tegenstelling tot hem was Herman Vos de mening toegedaan dat aan de onstabiliteit van het parlementaire regime een einde gemaakt kon worden door een aantal niet-diepgaande hervormingen. Deze kwasi onvoorwaardelijke trouw aan de parlementaire de- | |
[pagina 94]
| |
mokratie zoals ze op dat ogenblik funktioneerde maakte Herman Vos daarom ook tot een betrouwbaar socialistisch vertegenwoordiger in het Studiecentrum voor de Hervorming van de Staat, verklaart ook ten dele zijn toetreding tot het Verzet, en zijn verkrijging van een ministerportefeuille na 1944.
Dat hij in deze periode nauwelijks opkwam tegen de repressie was begrijpelijk, niet alleen rekening houdende met de ideologische kloof die deze verzetsman scheidde van de kollaboratie, maar ook met de verguizing die hij vóór de oorlog had moeten ondergaan van de Vlaamse nationalisten die hem zijn ‘verraad’ niet konden vergeven. In dit verband kan overigens de vraag gesteld worden wie de grootste bijdrage leverde tot de Vlaamse beweging, een Herman Vos die zich distantieerde van het vlaamse nationalisme zoals het na 1933 evolueerde, en slechts bescheiden realisaties boekte in een zgn. traditionele partij, of dezen onder de Vlaamse nationalisten die de hele Vlaamse beweging kompromitteerden door hun star doktrinarismeGa naar eind(3.). |
|