| |
| |
| |
de nederlandse kultuurgemeenschap en zuid-afrika
feiten, fikties en emoties rond een strijdvraag
h.j. brinkman
Geb. 1934 te Enschede. Wetenschappelijk medewerker aan de Afdeling Nederlands van de Vrije Universiteit te Amsterdam. Bezocht in 1956 Zuid-Afrika in opdracht van de Internationale Studentenkonferentie en studeerde er in 1957 als bursaal van het Kultureel Verdrag tussen Nederland en Zuid-Afrika. Publiceerde Zuidafrikaans Samenleven (1964), en, tesamet drs. J.Z. Uys, Afrikaans in kort bestek (1968), Bestuurslid van de Nederlands-Zuidafrikaanse Vereniging en van het Algemeen Nederlands Verbond.
Adres: Zuid-Hollandstraat 94[...], Amsterdam.
Over de betrekkingen met Zuid-Afrika zijn in Nederland en Vlaanderen twee opvattingen in omloop die tot geheel tegengestelde konsekwenties leiden. Sommigen denken in termen van een kulturele eenheid van Nederlanders, Vlamingen en Zuidafrikaners, die intensieve en hechte betrekkingen tot een vanzelfsprekende zaak maakt. Anderen menen dat er tussen hier en daar door de Zuidafrikaanse apartheidspolitiek zo'n kloof gaapt dat daarom de kulturele betrekkingen verbroken dienen te worden. Het is moeilijk beide opvattingen te kwantificeren. Is de tweede meer verbreid en de eerste meer gebonden aan leden van een oudere generatie? Korresponderen zij inderdaad met politiek rechts en links? Beide hebben zij de eenvoud der rechtlijnigheid en, altans in hun manifestaties, zouden zij elkaar zeer wel door hun polarizatie mee kunnen motiveren. Het lijkt me dat beide opvattingen sterk ideologisch gekleurd zijn in die zin dat men de realiteit aan de eigen wensen en gevoelens ondergeschikt maakt.
| |
De drie barken.
Een gaaf voorbeeld van de eerste opvatting is belichaamd in het oude vignet van het Algemeen Nederlands Verbond: drie barken, Zuid-Afrika, Nederland en Vlaanderen, varen in formatie op de wereldzee. Geografie en historie steunen dat beeld niet. De ontwikkeling van de Kaapkolonie strookte niet met het beleid van de bewindhebbers van de Oostindische Compagnie, die slechts in een verversingspost op de Indië-route geïnteresseerd waren. Vergeleken met andere kolonizatiegebieden was de immigratie uit Europa gering. Aan de bestuurlijke, kerkelijke en kulturele begeleiding van de Vrijburgers en Boeren werd vanuit Nederland weinig gedaan. Na de Napoleontische tijd toen de Kaap in Engelse handen overgegaan was, werd het kontakt met Nederland vrijwel geheel verbroken. ‘Krugers Hollanders’ - President Kruger haalde aan het einde van de 19e eeuw Nederlandse technici, bestuursambtenaren en onderwijskrachten naar Transvaal - betekenden een nieuwe kontaktfaze, maar die heeft in Zuid-Afrika meer sporen - ook van irritatie - nagelaten dan in Nederland.
Vermoedelijk berust de eerste opvatting voornamelijk op de golf van simpatie voor de Boeren uit de tijd van de Anglo-Boerenoorlogen en op daaraan verbonden Diets, nationalistisch sentiment. De aanwezigheid van deze opvatting bij die leden van een oudere generatie die enige affiniteit met het nationalisme hebben, lijkt daarop te wijzen. Zou deze opvatting echt een erfgoed met een traditie zijn, dan zou men de gevolgen daarvan in het onderwijs in Nederland en Vlaanderen mogen verwachten. In het middelbaar onderwijs heeft Zuid-Afrika echter geen bijzondere aandacht; zelfs bij
| |
| |
het onderwijs in het Nederlands komt het gewoonlijk niet of slechts met een tekstkuriosum aan de orde. In het hoger onderwijs, ook in de neerlandistiek, speelt het een geringe rol. Het Afrikaans wordt in Vlaanderen nergens en in Nederland slechts aan twee universiteiten (Amsterdam en Leiden) sistematisch gedoceerd en bestudeerd.
De opvatting dat Afrikaners, Nederlanders en Vlamingen één taal, één kultuur, één stam hebben, kan als mistieke eskalatie het best getoetst worden aan de taalwerkelijkheid. De vraag is dan of het Afrikaans een vorm van Nederlands is en of men dus kan zeggen dat Zuid-Afrika tot de Nederlandse taalgemeenschap behoort. Deze vraag wordt meen ik alleen bevestigend beantwoord door mensen die geen ervaring met het Afrikaans hebben en bovendien geheel ideologisch denken, en door sommigen van hen die zoveel ervaring als Afrikaners met het Nederlands en als Nederlandssprekenden met het Afrikaans hebben dat zij altans passief volstrekt tweetalig geworden zijn. Door de grote overeenkomst tussen de twee talen verwerft men zich die passieve tweetaligheid in de praktijk gemakkelijk. In het aktief taalgebruik ligt het anders. De Afrikaner die in Nederland en Vlaanderen komt, wordt in een gesprek de eerste tijd slecht en vaak niet verstaan; pas als hij zijn Afrikaans wat aangepast heeft aan het Nederlands of als hij een mengtaal gaat spreken, verloopt de kommunikatie bevredigend. Hetzelfde geldt voor Nederlandssprekenden in Zuid-Afrika. Bij het lezen van b.v. kranteteksten of moderne literatuur blijkt de kommunikatie ook problemen te bieden, hoewel het verschil in uitspraak dan minder en de grote overeenkomst in woordenschat meer invloed heeft op de verstaanbaarheid.
| |
Nederlands in Zuid-Afrika.
Hoe staat het met het Nederlands in Zuid-Afrika? De taalgeleerden zijn het erover eens dat het Afrikaans reeds in de 18e eeuw zijn beslag gekregen moet hebben als algemene spreektaal. Na de tijd van Napoleon is het Engels erbij gekomen. Het Nederlands bleef echter tot in de 20e eeuw de schrijftaal van de Afrikaners en in de Boerenrepublieken was het de officiële taal, zoals het Engels dat was in de Kaapkolonie en Natal. De funktie van het Nederlands was dan ook al vroeg tamelijk kunstmatig geworden, zoals blijkt uit de diskussie bij de eerste taalbeweging aan de Kaap aan het einde van de 19e eeuw. Het daarin gevoerde pleit voor de erkenning en emancipatie van het Afrikaans had twee fronten. Het ging namelijk niet alleen tegen het Engels, de officiële taal, de spreek- en schrijftaal van het Engelse bewind en van de in de 19e eeuw binnengekomen kolonisten, en tegen de bewuste pogingen tot anglizering van de Kaapse Afrikaners. Het ging ook tegen het vasthouden aan het Nederlands als schrijf- en kultuurtaal. Handhaving van het Afrikaans tegenover het Engels kon alleen plaatsvinden door de Afrikaanse spreek- en volkstaal ook tot schrijf- en kultuurtaal te maken en van het ‘Hoog-Hollands’ af te zien. Het heeft wel enkele decennia geduurd voordat iedereen - mee door de ervaring met proza en poëzie in het Afrikaans - het Afrikaans als kultuurtaal wilde erkennen en niet meer als platte ‘kombuistaal’ zag. En bij vele Hollanders in Zuid-Afrika, evenals bij verschillende simpatisanten met de Boeren in Nederland, hebben de noodzaak tot en het recht op emancipatie van het Afrikaans weinig begrip gevonden. Nog steeds is de standaardreaktie van een Nederlander op het Afrikaans die van stimulering van zijn lach- en spotlust; het doet hem aan kinder- | |
| |
taal, kreools, ‘pidgin’ denken. De Afrikaner ervaart het Nederlands in eerste instantie nog steeds als een stijve boeketaal.
De tweede Afrikaanse taalbeweging, die samenging met de herleving van het Afrikanernationalisme na de ondergang van de Boerenrepublieken, vond een mooi kompromis: ‘Afrikaans schrijven en spreken, Hollands leren, allebei lezen’. Op die grondslag heeft het Afrikaans zich buitengewoon snel geëmancipeerd en gevestigd. In 1914 werd het onderwijstaal, in 1916 kwam het in de kerken in gebruik. In 1925 werd het als officiële taal erkend door onder het bij de Unie in 1910 erkende Nederlands ook het Afrikaans te verstaan. Sindsdien heeft Zuid-Afrika drie officiële talen, het Engels, het Nederlands en het Afrikaans. Een lid van het parlement zou echter met een Nederlandse redevoering - gesteld dat er nog een zou zijn die dat kan - niet alleen bij zijn Engelstalige kollega's onbegrip vinden. Een definitieve caesuur is wel 1933, het jaar van de verschijning van de Afrikaanse bijbelvertaling. Als preek-, gebeds- en bijbeltaal heeft het Nederlands nog het langst gefunktioneerd, ook in het gezinsverband. Afrikaners die in een kerkelijk milieu zijn grootgeworden - en dat zijn de meesten - en die boven de vijftig zijn, hebben nog herinneringen aan het gebruik van het Nederlands als - kunstmatig - levende taal. Voor de jongeren is het tenzij ze in Europa geweest zijn of in aanraking met Nederlands-sprekenden gekomen zijn, een taal die hoogstens in geschrifte ontmoet is. En voor alle Afrikaners is het Engels de tweede taal om te spreken en te lezen.
Toch heeft de emancipatie van het Afrikaans tot nu toe niet tengevolge gehad dat het Nederlands in Zuid-Afrika een even geringe rol speelt als het Afrikaans in Nederland en Vlaanderen. Op de middelbare school is het reeds vrijwel verdwenen, maar aan de universiteit neemt het nog een grote plaats in. De studie van het Afrikaans houdt namelijk die van het Nederlands in; de studierichting heet Afrikaans/Nederlands. Behalve Middelnederlands en 16e- en 17e-eeuws Nederlands - de gemeenschappelijke voorstadia - houdt dat ook het moderne Nederlands in, zij het in feite alleen de letterkunde daarvan. Deze studieopzet is echter niet onaangevochten; het Afrikaans is geleidelijk belangrijker geworden ook in letterkundig opzicht, zodat de Nederlandse komponent voornamelijk een blikverruimende en historische achtergrond verschaffende funktie heeft, die waarschijnlijk steeds marginaler zal worden. Het instellen van een zelfstandige studie Nederlands - een punt van diskussie - zal tot een drastische vermindering van het aantal akademici leiden dat tenminste tijdens hun studie met het Nederlands in aanraking is geweest. Niet alleen de studie van het Afrikaans, maar ook die van de (Gereformeerde) teologie, van het (Romeins-Hollandse) recht en van de oudere Zuidafrikaanse geschiedenis brengt studenten en afgestudeerden in kontakt met Nederlandse handboeken en geschriften. Er worden naar verhouding dan ook tamelijk veel Nederlandse boeken naar Zuid-Afrika geëksporteerd, veel meer in ieder geval dan Afrikaanse boeken naar Nederland en Vlaanderen.
| |
Verhoudingen en ontwikkelingen.
Het beeld van de werkelijkheid is niet dat van taaleenheid, laat staan van kultuureenheid. Het is ook niet dat van gewoon buitenland ten opzichte van elkaar. Het Afrikaans en het Nederlands zijn zeer nauw verwante zelfstandige talen, beide ontstaan uit het 17e-eeuws Nederlands. De woordenschat komt goeddeels sterk over- | |
| |
een, maar in klanken, vormen en zinsbouw zijn de verschillen veel groter dan men zich vaak realiseert. Het feitelijk kontakt beperkt zich tot duidelijk omgrensbare akademische groepen, met name Afrikaanse taal- en letterkundigen en teologen. Met de geografische afstand hangt een verschil in oriëntatie en kultuurpatroon samen dat volgens sommigen al lang bestaat (‘de invloed van de Franse revolutie is aan de Afrikaners voorbijgegaan’). Voor de Afrikaners is - veel meer dan voor de Engelstalige blanke Zuidafrikanen - Afrika het achterland, en niet Europa. Nederland wordt dan wel eens hun venster op Europa genoemd, maar de groep die erdoor kijkt, is klein en wil dan misschien vooral een alternatief voor het Engelse venster hebben. Bovendien, hoezeer de bevolking van Zuid-Afrika in taal-, kultuur- en rasgroepen uiteenvalt, er is een groeiende Zuidafrikaanse gemeenschappelijkheid; ook tussen blank en nietblank, als zij elkaar buitenslands ontmoeten.
Beide aan het begin van dit artikel genoemde opvattingen houden weinig rekening met de ontwikkelingen in Zuid-Afrika, ook onder de groep der Afrikaners, en met de samenhang van die groep met de andere bevolkingsgroepen in Zuid-Afrika. De bekende cijfers zijn: Afrikaanssprekende blanken iets meer dan twee miljoen, Engelssprekenden iets minder dan anderhalf miljoen, met een groeiende groep van jongeren in de grote steden die zich als tweetalig beschouwt. De oude scheidslijnen tussen Afrikaans en Engels, n.l. platteland en stad, verschil in politieke partij, minder en meer gesekularizeerd, minder en meer welvarend, vervagen. De scheiding tussen de Afrikaners en de in grote meerderheid eveneens Afrikaans sprekende Kleurlingen (bijna twee miljoen) is door de apartheidspolitiek echter steeds groter geworden en leidt mede tot een sterkere oriëntatie van deze groep op het Engels. De half miljoen Aziaten zijn op het Engels georiënteerd. De bijna dertien miljoen Bantoes behoren tot negen verschillende taalgroepen, maar ongeveer de helft van hen bevindt zich in verstedelijkings- en daarmee samenhangende westernizeringsprocessen, waarbij het kontakt met het Engels een grote rol speelt. Dat het Afrikaans in Zuid-Afrika naar verhouding toch zo'n sterke pozitie inneemt, komt doordat de nationalistische Afrikaners als politiek vrijwel homogene, blanke meerderheidsgroep de leiding hebben en in de overheidssfeer - in tegenstelling tot die van het bedrijfsleven - de toon aangeven. Geografische of sociale taalgrenzen kent Zuid-Afrika niet (meer).
Er is zowel ondanks als ten gevolge van de apartheidspolitiek interaktie tussen de taalgroepen, en ook in allerlei andere opzichten is de Zuidafrikaanse situatie niet statisch. Zo dekken bijvoorbeeld de begrippen Afrikaanssprekend-blank, Nationale (regerings) Partij en apartheidspolitiek elkaar niet helemaal meer. De Nationale Partij vindt steeds meer steun bij Engelssprekenden en ontwikkelt een iets opener en pragmatischer vizie op het rassenvraagstuk. De apartheid ondervindt kritiek ook van Afrikanerintellektuelen en kerkelijke leiders. Een rechtervleugel van ‘verkrampte’ Afrikaners is onlangs uit de partij verwijderd en is een inzet van de verkiezingen in 1970 geworden. De Afrikaanse calvinistische kerken zien het tij van de sekularisatie in de eigen groep wassen, en aarzelen tussen defensieve antitese en het engagement met de eigentijdse kultuur en maatschappij dat na de Tweede Wereldoorlog door de zusterkerken in Nederland met min of meer aarzeling is gekozen. De industrializering van Zuid-Afrika en het hoge welvaartspeil van de blanke bevolkingsgroep maakt ook de Afrikaner, die behalve in zijn
| |
| |
taal en kerk reeds sterk geanglizeerd was. in Europese ogen steeds ‘Amerikaanser’.
Merkwaardig is nu dat het beeld van de ‘Nederlands-Afrikaanse taal-, kultuur- en stameenheid’ ook in Zuid-Afrika bij een bepaalde groep onder de Afrikaners voorkomt. Deze groep heeft een duidelijk aandeel in de kerkelijke en kulturele betrekkingen met Nederland en is geneigd daarop zijn stempel te zetten. Bij hen leeft vaak de verwachting dat men in Nederland en Vlaanderen zichzelf in de zelfhandhavingsstrijd van de Afrikaner zal herkennen en daarom ook begrip voor de apartheidspolitiek zal hebben. Frustratie van die verwachting verwekt uiteraard bitterheid. Is het inderdaad zo dat juist bij deze groep affiniteit met de genoemde ‘verkrampte’ vleugel bestaat, en vinden de Nederlandse en Vlaamse aanhangers van de eenheid van stam hen, ook merendeels tot een oudere generatie behorend, als bondgenoten? Als dat zo is en zij er gemeenschappelijk in slagen hun stempel op de betrekkingen te zetten, dreigen die een eksklusieve zaak te worden. Er is mijns inziens een eenvoudige toetssteen voor de aard van de konseptie die aan de eenheidsgedachte ten grondslag ligt, n.l. hoe men zich tegenover de Kleurlingen opstelt. Naar taal, geschiedenis en ten dele ook naar biologische herkomst kunnen zij zonder bezwaar tot die veronderstelde Nederlandse stam gerekend worden. Zij voelen zich trouwens in Nederland even gemakkelijk thuis als de Afrikaners. Het ideologische van de eenheidskonseptie spreekt hieruit dat de aanhangers ervan gewoonlijk de Kleurlingen over het hoofd zien.
| |
Breuk en betrekkingen.
Vergeleken met ‘gewoon buitenland’ biedt Zuid-Afrika voor Nederland en Vlaanderen meer mogelijkheden voor kulturele betrekkingen en meer bestaande kontakten dan normaal is. In enkele sferen zijn er zelfs strukturen van tamelijke hechte relaties. Het verdwijnen van bepaalde historische motiveringen en het afsterven van traditionele simpatieën zouden daaraan geen afbreuk hoeven te doen. Wat het veranderingsproces zo zwaar belast, is de kombinatie van politieke problematiek en fiktieve vanzelfsprekendheid. Nu eens is er de fundamentele politieke onenigheid, met de kulturele breuk als een vanzelfsprekend veronderstelde konsekwentie, dan weer de veronderstelde kulturele eenheid, met voor sommige aanhangers daarvan de politieke eenheid als een vanzelfsprekende konsekwentie. De politieke situatie in Zuid-Afrika leidt ertoe dat de officiële kulturele betrekkingen met Nederland en België in handen van regeringsaanhangers zijn. Bij nationalistische Afrikaners van het meer ‘verkrampte’ soort is het geen ongewoon verschijnsel dat zij een vorm van instemming met of stilzwijgen ten aanzien van de apartheidspolitiek als kriterium voor hun relaties met de buitenwereld hanteren. Ook in Nederland en Vlaanderen komt men mensen tegen die zo'n kriterium gebruiken om te bepalen wie de ware vrienden van Zuid-Afrika zijn. Alsof Zuid-Afrika alleen door de Nationale Partij gevormd wordt! Op die wijze worden de betrekkingen gemonopoliseerd tot een zaak van nationalisten, van beide kanten. Die kring is echter wel erg klein. Bovendien vergeet een apartheidsideoloog nog wel eens dat zijn denken en gedrag anderen binnen en buiten Zuid-Afrika even mateloos kan ergeren, als hij zelf geërgerd wordt door allerlei tegen hem gerichte betogen.
Zijn kulturele betrekkingen dan soms een zaak zoals huwelijken, persoonlijke vriendschappen en dergelijke, waarvoor een stevig
| |
| |
gemeenschappelijk referentiekader wel bevorderlijk is? Is aan moraliserend wegen en keuren dan niet te ontkomen? Ook zij die wegens de in Zuid-Afrika gevoerde politiek de betrekkingen, ook de kulturele, willen verbreken, suggereren dat mijns inziens. Zij identificeren eveneens de apartheidspolitiek en de ondersteuners daarvan met Zuid-Afrika, en fikseren zich ook op de Afrikaners als de regerende partij. De vraag is wel eens gesteld of over het algemeen bij deze zo kritische groep wezenlijke interesse bestaat voor Zuid-Afrika, want het engagement met de vele Zuidafrikaanse ‘underdogs’ is er weinig konkreet. Het beeld van Zuid-Afrika is bij hen misschien - uit welke motieven dan ook - toch alleen maar een omkering van het beeld van de stameenheid. Merkwaardig is dat dan bovendien de houding ten opzichte van en de opinie over de apartheidspolitiek in Zuid-Afrika een schibbolet voor Nederlands politiek fatsoen is geworden. De inbreng van deze groep in het krachten- of spanningenveld der betrekkingen met Zuid-Afrika is in ieder geval niet van dien aard dat er ruimte komt voor een bepaling van de reële stand van zaken.
Het interessante en tevens problematische van hun stelling is de norm waarvolgens een land voor het onderhouden van kulturele betrekkingen in aanmerking komt. Kennelijk bepleiten zij een mate van eksklusiviteit in dat opzicht. Een ander soort eksklusiviteit dan die Afrikaners die hun zonen niet meer in Nederland willen laten studeren uit vrees voor politiek karakterbederf? Moet men het internationaal in politicis eens zijn om kulturele betrekkingen te onderhouden? Die gedachte is, zeker in Nederland, lange tijd gehuldigd als het ging om b.v. een kultureel akkoord met de Sovjet-Unie. Zij is wat dat land betreft eindelijk en terecht verlaten. Kultureel en wetenschappelijk internationaal verkeer heeft ook eigen normen, waarden en mogelijkheden, onafhankelijk in bepaalde opzichten van politieke tegenstellingen. Dat verkeer is van nature veel kritischer en ook anders van politieke invloed dan b.v. wedstrijden om internationale voetbalbekers met klubs uit landen onder politiek zeer aanvechtbare regimes. Bij politieke tegenstellingen mag men voorts niet verwachten dat een kultureel akkoord alleen op kondities van een van de partners kan werken. In het geval van de Sovjet-Unie worden dan ook zeer grote beperkingen in bewegings-, kontakt- en selektiemogelijkheden aanvaard.
Kulturele betrekkingen staan niet los van politieke tegenstellingen. Kultuur en politiek zijn in de moderne maatschappij niet te scheiden. Kulturele betrekkingen hebben dan ook bepaalde politieke implikaties; niet die van politieke eenstemmigheid, wel die van het om welke redenen dan ook - en dat kunnen ook politieke en aan elkaar tegengestelde redenen zijn - in kultureel en wetenschappelijk opzicht betrekkingen met elkaar willen onderhouden. Volstrekte politizering van internationale kulturele betrekkingen breekt de relaties af en deelt de wereld op in eksklusieve, ideologische kompartimenten. Het is niet te zien hoe dat tot een betere gang van zaken in de wereld kan bijdragen.
Voor de relaties tussen Zuid-Afrika en de Nederlandse kultuurgemeenschap is het nodig een zakelijke balans van belangen, mogelijkheden en doelstellingen op te maken. Bij alle diepgaand verschil van opvatting in politiek opzicht zou die voldoende aanknopingspunten kunnen bieden voor konkrete en gerichte aktiviteit. Maar het is de vraag of voorlopig de fikties en emoties nog niet te zeer overheersen, en of dus de tijd voor een rationele diskussie al gekomen is. |
|