van tot een van mijn pijnlijkste leeservaringen behoort omwille van het schreeuwend onrecht dat erin aan het licht komt en het afschuwelijk nutteloze van deze uitvoering van de doodstraf. Maar een aandachtige lektuur werkt ook ontnuchterend: ook zonder een repressie moesten een aantal denkwijzen en formuleringen uit de Vlaamse Beweging verdwijnen.
Theo Brouns (o Kessenich, 20 nov. 1911) studeerde rechten en sociale en politieke wetenschappen aan de vernederlandste Rijksuniversiteit te Gent. In 1933 werd hij lid van het VNV. Hij werkte na zijn studies gedurende een jaar als redaktiesekretaris van het Vlaams-Nationale dagblad ‘De Schelde’. Daarna vestigde hij zich te Hasselt, waar hij als advokaat een schitterende karrière begon. Intussen legde hij een grote bedrijvigheid aan de dag in tal van Vlaamse kulturele organizaties. In 1940 werd hij kabinetschef van de gouverneur van Limburg, eerst G. Romsee en nadien J. Lysens, en in 1942 VNV-gouwleider voor Limburg. Op het einde van de oorlog werd Limburg het toneel van talrijke terreurdaden en aanslagen die vaak niets te maken hadden met verzet of kollaboratie. Hoewel Brouns zich tegen elke tegenterreur verzette, is hij er niet in geslaagd die te verhinderen.
Het dagboek van Theo Brouns begint op 20 november 1944 en werd afgesloten op 27 maart 1946, de avond voor zijn terechtstelling. Brouns maakte bijna dagelijks, soms zeer uitvoerige aantekeningen. Ze hebben betrekking op het gevangenisleven, medegevangenen, gesprekken met advokaten, ondervragingen, enz. Er kan een hele bloemlezing uit samengesteld worden van feiten die aantonen hoe de repressie zelfs met de schijn van een menselijke rechtspraak weinig te maken had: de vaak amateuristische werkwijze van het gerechtelijk apparaat, het gevangenisregime, de willekeurige aanhoudingen, het enorme verschil in behandeling tussen ekonomische en politieke kollaboratie en de totale willekeur zowel inzake straffen als inzake vrijlatingen. Tenslotte heeft de eksekutie zelf van Theo Brouns het repressiesisteem weinig aanvaardbaar gemaakt, doordat figuren die een grotere verantwoordelijkheid droegen in de kollaboratie wel begenadigd werden of lichter gestraft.
Maar afgezien van dat alles is het vooral de persoon van Theo Brouns die in dit dagboek naar voren komt en waardering afdwingt. Het getuigt van een meer als gewoon formaat dat deze man erin geslaagd is sereen en zonder de minste haatgevoelens de dood in te gaan. Er kan gewezen worden op het feit dat hij tot het einde is blijven geloven (of probeerde te geloven) in het goed recht van zijn houding tijdens de oorlog. Maar het repressiesisteem was nu eenmaal zo uitgewerkt dat het eerder bestendigde wat het heette te bestrijden. Daartegenover staan de laatste dagboekbladzijden uit de dagen toen de eksekutie onvermijdelijk bleek. Het is een pleidooi tegen elke vorm van haat. Hierin spreekt hij de hoop uit dat zijn dood mag bijdragen tot de verzoening en beschouwd worden als uitboeting van een gemeenschappelijke schuld.
Aan het eigenlijke dagboek gaat een uitgebreide autobiografische schets van Theo Brouns vooraf. Het boek bevat ook nog negen bijlagen waaronder de tekst van het arrest tegen Brouns van het Krijgshof van Luik (12 december 1945) en twee ooggetuigenissen over de laatste uren en de eksekutie van de veroordeelde.
Erik Vandewalle
Theo Brouns, Dagboek van mijn gevangenisleven (28 oktober 1944 - 28 maart 1946), 460 blz., reeks Mens en Tijd / Documenten onder redaktie van Prof. Dr. K. Van Isacker, Uitgeverij de Nederlandsche Boekhandel, Antwerpen, 1969, ing. 295 BF, geb. 345 BF.