Het landbouwvoertuig in de etnografie van de Kempen.
Aan het typografisch uitstekend verzorgde boek van Dr. J. Theuwissen, zal de bibliofiel veel genoegen beleven maar vooral al wie belang stelt in de problematiek van onze materiële volkskultuur, en, in het algemeen, allen die zich interesseren voor de studie van de verspreiding en de evolutie van onze kultuurverschijnselen.
De technische studie van de landbouwvoertuigen interesseert ons als volkskundige uitermate, maar ligt deels buiten onze bevoegdheid. We zullen in deze bespreking dan ook de nadruk leggen op de kultuurgeografische en kultuurhistorische problemen die bij de lektuur van dit boek opduiken. Deze beperking belet niet er op te wijzen dat de auteur, door een overvloed van, tot in de puntjes, verzorgde tekeningen en van een honderdtal goede foto's, het de lezer gemakkelijk maakt zijn boeiende uiteenzettingen met belangstelling te volgen.
Ons hebben vooral geïnteresseerd de meer dan 60 kaarten die een duidelijk beeld geven van de verspreiding van bepaalde typen van voertuigen en van hun onderdelen.
Door het naspeuren van de vermeldingen van landbouwvoertuigen en wagenmakers, in oude dorpskeuren en boedelstraten, door het nazicht van de oude bestuurlijke verordeningen in verband met kar en wagen, en vooral door de studie van hun afbeeldingen in de plastische kunsten, heeft de auteur zijn onderzoek in een juist historisch perspektief geplaatst.
Als landbouwvoertuigen worden behandeld: de slede, de kruiwagen, de karren en wagens. Deze onderwerpen worden hier onderzocht als onderdeel van de etnografie van de Kempen, zoals de titel van het boek verklaart. We kunnen hier het woord etnografie omschrijven als het beschrijvend, kultuur-geografisch onderzoek van de behandelde verschijnselen. Eigenlijk heeft de auteur bij zijn onderzoek ook de Belgische Maasvallei betrokken, het gebied rechts van de Kempen dus, eveneens het Antwerpse en het Mechelse, gebieden links van de Kempen. Deze uitbreiding van het terrein komt een juiste interpretatie van de verkregen rezultaten zeer ten goede.
De auteur meent het begrip Kempen te mogen omschrijven als een kultuur-historische eenheid. Maar we achten het juist een van de grootste verdiensten van het boek, dat uit de vastgestelde rezultaten duidelijk blijkt, dat een geografisch eenheidsgebied als de Kempen, op kultureel gebied, enerzijds veel innerlijke verscheidenheid vertoont en anderzijds met bepaalde vormen direkt aansluit bij de aangrenzende kultuurgebieden.
Een paar voorbeelden: Onze Kempen kent twee hoofdtypen van kruiwagens: a. die met gebogen berrie en met in boogvorm afgerond hoofdbord en b. die met rechte berrie en recht afgeboord hoofdbord. De grens van beide gebieden loopt vertikaal door de Limburgse Kempen. Type a. bestrijkt de Antwerpse Kempen en de westelijke helft van de Limburgse Kempen maar ook de streek van het Antwerpse en het Mechelse; type b. omvat de oostelijke helft van de Limburgse Kempen maar ook geheel de Maasvallei. Alles wijst er op dat beide typen ook in het noorden en het zuiden verder verspreid zijn buiten de Kempische grenzen. Het gebogen type in Noord-Brabant en in Belgisch Brabant (afb. 19 en 27). Het rechtlijnige type vermoedelijk ook in Hollands Limburg en in het Haspegouwse.
Hierbij zij terloops aangemerkt, dat dit onderscheid ook reeds voorkomt bij de kruiwagens afgebeeld in de randversieringen van onze veertiende-eeuwse miniaturen. De rechte berrie komt voor op een Vlaamse miniatuur uit de Kon. Biblioteek van Kopenhagen (Ms. 3384, fo 236 vo) en op een miniatuur uit Frans-Vlaanderen in de Walters Art Gallery te Baltimore (Ms. 90, fo 194 vo); de gebogen berrie vinden we in twee Vlaamse getijdenboeken uit het begin van de 14e eeuw: een nu in Cambridge (Trinity Coll. Ms. 11.22, fo 206) en een in Brussel (Ms. 9391, fo 130 vo). Er zijn een twintigtal afbeeldingen van kruiwagens bekend uit verschillende, middeleeuwse, Vlaamse handschriften, maar daarvan bezitten wij geen reprodukties.
Naast de vermelde vertikale scheidingslijn dwars door de Limburgse Kempen, geeft de auteur ook verschillende voorbeelden van vertikale scheidingslijnen dwars door de Antwerpse Kempen. Zie o.m. afb. 46, 47, 49, 111.
Maar we kennen ook horizontale scheidingslijnen dwars door de Antwerpse en de Limburgse Kempen. Kaart, afb. 11, geeft hiervan een sprekend voorbeeld. Zij toont ons hoe de Noord-Kempische slede verspreid is in het gebied boven de lijn die gaat van Kapellen tot Mol, en hoe het Centraal Kempisch type verspreid is beneden die lijn. Daarnaast hebben we dan een Limburgs slee-type in het Noord-Oosten van de Limburgse Kempen en in het Maasland; een ander, zuidelijk sleetype, is verspreid van Hechtel tot Hasselt en van Schaffen tot Genk en in het zuiden vermoedelijk verder in het Hageland en in Haspegouw.
De toegestane ruimte voor deze bespreking laat ons niet toe verder uit te weiden over de kultuur-geografische problematiek gesteld door de rijke rezultaten van dit onderzoek.
Even willen we er nog op wijzen dat deze studie opnieuw bevestigt dat ongeveer elk kultuurverschijnsel een eigen verspreidingsgebied kent, wat niet betekent dat de verspreidingsgrenzen van bepaalde kultuurverschijnselen gedeeltelijk samenvloeien tot een ‘isetnenstructuur’ zoals de kultuurgeografen het samenvloeien van bepaalde kultuurgrenzen betitelen. Zeer belangrijk op dit gebied zijn de sintetische kaarten afb. 34, afb. 94, afb. 133, afb. 160.
Tot pagina 246 is het boek gewijd aan de technische analyse en het kultuurgeografisch onderzoek van de landbouwvoertuigen. Het hoofdstuk dat hierop volgt is gewijd aan ‘De wagenmaker en zijn bedrijf’, een hoofdstuk van het grootste belang voor de volkskunde en dat als voorbeeld kan dienen voor de behandeling van zovele, op dit ogenblik verdwijnende of reeds verdwenen, volksambachten.
Het boek besluit met een degelijke bibliografie, een lijst van de 209 afbeeldingen, met de bijlagen: 1. Keizerlijk dekreet van Napoleon (1816). 2. Reglement van de provinciale raad van Antwerpen (1876). 3. De lijst